Actieve ouderen in de Walkartgemeenschap in Zeist –
Over vrijwilligerswerk en zingeving
Actieve ouderen in de Walkartgemeenschap in Zeist –
Over vrijwilligerswerk en zingeving
OVP – Opleidingsinstituut voor theologie, levensbeschouwing en geestelijke begeleiding
in vrijzinnig perspectief
Scriptiebegeleider: dr. Annemarieke van der Woude
Rector/contactpersoon vanuit het OVP: dr. Jan Sonderen
Student: Diet Bredenoord
Datum: april 2018
INHOUDSOPGAVE
| VOORWOORD | 4 |
1. | INLEIDING | 5 |
1.1 | Aanleiding | 5 |
1.2 | Onderzoeksvraag | 5 |
1.3 | Werkwijze scriptie | 5 |
1.4. | Definitie vrijwilligerswerk | 5 |
1.5 | Leeswijzer | 5 |
|
|
|
2. | OUDEREN EN VRIJWILLIGERSWERK; ALGEMEEN | 6 |
2.1 | Algemeen | 6 |
2.2 | Motieven | 6 |
2.3 | Aandeel in leeftijd | 6 |
2.4 | Toegevoegde waarde van oudere vrijwilligers | 6 |
2.5 | Kerkelijken vaker vrijwilliger dan niet-kerkelijken | 7 |
2.6 | Hoogopgeleiden vaker vrijwilliger dan lager opgeleiden | 7 |
2.7 | Mensen met een partner vaker vrijwilliger dan mensen zonder partner | 7 |
2.8 | Meerderheid vrijwilligers is gevraagd | 7 |
2.9 | De ‘economische’ waarde van vrijwilligerswerk | 7 |
2.10 | Afsluitend | 8 |
|
|
|
3. | TYPERING VAN DE WALKARTGEMEENSCHAP IN ZEIST | 9 |
3.1 | De Walkartgemeenschap in Zeist | 9 |
3.2 | De voorganger | 10 |
3.3 | Afsluitend | 10 |
|
|
|
4. | VRIJWILLIGERSWERK DOOR ACTIEVE OUDEREN IN DE WALKART-GEMEENSCHAP IN ZEIST; BETEKENIS; RESULTATEN INTERVIEWS | 11 |
4.1 | Inleiding | 11 |
4.2 | Werkwijze/aanpak | 11 |
4.3 | Algemene bevindingen | 11 |
4.4 | HOOFDVRAAG – a. Wat betekent het doen van vrijwilligerswerk in deze geloofsgemeenschap voor actieve oudere leden van de Walkartgemeenschap? | 12 |
4.4.1 | Subvraag – b. Heeft dat voor u ook met uw geloofsleven, met spiritualiteit, met een ervaring van zin te maken? | 14 |
4.4.1.1. | Afsluitend | 15 |
4.4.2 | Subvraag – c. Als u nu bijvoorbeeld bij de scouting, de rotary, (elders), dit werk zou doen – kunt u zich dat voorstellen? – wat zou het dan voor u betekenen? | 15 |
4.4.2.1 | Afsluitend | 16 |
4.5 | Bevindingen | 16 |
|
|
|
5. | LITERATUURONDERZOEK; WAT ZEGT DE (BESTUDEERDE) LITERATUUR? | 18 |
5.1 | De kunst van het ouder worden | 18 |
5.1.1 | Afsluitend | 20 |
5.2 | Zin in de ouderdom | 20 |
5.2.1 | Afsluitend | 21 |
5.3 | Waardigheid. Voor wie oud wil worden | 21 |
5.4 | De mythe van het voltooide leven | 22 |
5.4.1 | Afsluitend | 22 |
5.5 | Overige literatuur | 22 |
|
|
|
6. | CONCLUSIES | 23 |
7. | AANBEVELINGEN | 24 |
8. | NAWOORD | 26 |
|
|
|
| LITERATUURLIJST | 27 |
|
|
|
| BIJLAGEN |
|
| 1. SCHRIFTELIJKE VRAGEN, VOORAFGAAND AAN INTERVIEWS | 29 |
| 2. INTERVIEWVRAGEN | 30 |
Als je gelukkig wilt zijn voor een uur,
doe dan een dutje;
voor een dag, ga dan vissen;
voor een maand, ga dan trouwen;
voor een jaar, erf dan een fortuin;
en voor een heel leven:
help dan een ander.
Chinees gezegde
VOORWOORD
In het derde jaar van de opleiding tot pastoraal werker aan het Opleidingsinstituut voor Vrijzinnig Pastoraat (OVP) in Bilthoven bracht ik mijn stageperiode door in de Walkartgemeenschap in Zeist. Het viel me direct op dat veel bestuursleden en anderen, hoewel op leeftijd, nog steeds volop actief zijn en zich met toewijding als vrijwilliger inzetten voor de geloofsgemeenschap. Daarnaast doen velen nog vrijwilligerswerk op ander terrein, zoals bij de voedselbank, rijden voor tafeltje-dekje, voorlezen aan een blind lid, inspreken van boeken voor blinden en slechtzienden. Vrijwilligers in de Walkartgemeenschap zijn vitaal, energiek, betrokken. Er is engagement. Ik had er bewondering voor. En ik vroeg me af of er ook een verband was tussen de betrokkenheid bij het vrijwilligerswerk en de betrokkenheid bij de geloofsgemeenschap.
Het vrijwilligerswerk bleef me bezig houden. Gaandeweg in deze stage vatte ik het idee op om mijn scriptie te wijden aan de vragen rond vrijwilligers, hun werk in de Walkartgemeenschap en de betekenis daarvan. Is er een verband tussen het doen van vrijwilligerswerk en zingeving in je bestaan?
Vanuit het OVP heeft docent Annemarieke van der Woude het schrijven van mijn scriptie begeleid. Haar adviezen en heldere begeleiding hebben mij goed geholpen bij het opzetten, vormgeven en structureren van mijn scriptie. Rector Jan Sonderen bedank ik niet alleen voor zijn betrokkenheid bij mijn stage en mijn scriptie, maar ook voor zijn persoonlijke, zorgvuldige en inspirerende begeleiding gedurende mijn studie aan het OVP. In hem dank ik ook al mijn bijzondere docenten, aan wie ik de beste herinneringen bewaar. Zonder de medewerking van de Walkartgemeenschap en de openhartigheid van alle leden die meewerkten aan de interviews had ik dit onderzoek niet kunnen uitvoeren. Mijn zus, Aartje Bredenoord, heeft mij op het thuisfront de ruimte gegeven om aan mijn scriptie te werken.
Ik bedank hier de velen die naar mij hebben willen luisteren, die verstandige opmerkingen hebben gemaakt, meegedacht hebben, mij belangeloos van deskundige adviezen hebben voorzien, mij moed hebben ingesproken en die mij verder hielpen op het pad van dit zo heel andere onderdeel van de onvolprezen opleiding: het doen van onderzoek en het schrijven van een scriptie.
Diet Bredenoord
april 2018
1.1 Aanleiding
In de tweede helft van het derde jaar van de opleiding tot pastoraal werker aan het Opleidingsinstituut voor Vrijzinnig Pastoraat (OVP) in Bilthoven is een stageperiode voorzien. Deze stage bracht ik door in de Vrijzinnige Walkartgemeenschap in Zeist. Het doen van onderzoek en het schrijven van een scriptie is het laatste onderdeel van de opleiding. Deze scriptie ligt nu voor u. Het onderwerp van mijn scriptie is geïnspireerd op mijn ervaringen tijdens de stage in de vrijzinnige Walkartgemeenschap in Zeist, waarbij de grote inzet van de vrijwilligers mij in het bijzonder trof. Mijn scriptie gaat dan ook over het vrijwilligerswerk in de geloofsgemeenschap en de betekenis daarvan voor de vrijwilligers zelf.
1.2 Onderzoeksvraag
De hoofdvraag van dit onderzoek is:
Daarop volgen twee deelvragen:
1.3 Werkwijze scriptie
De literatuurstudie vormde vanaf het begin tot de afronding van de scriptie onderdeel van het proces. Door middel van de interviews wilde ik erachter zien te komen hoe de praktijk is voor de vrijwilligers en hoe zij de betekenis van hun werk ervaren.
1.4 Definitie vrijwilligerswerk
Waar hebben we het over als we het in deze scriptie over ‘vrijwilligerswerk’ hebben? De Interdepartementale Commissie Vrijwilligersbeleid heeft in 1982 vrijwilligerswerk als volgt gedefinieerd: ‘Werk dat in enig georganiseerd verband, buiten het eigen huishouden, onverplicht en onbetaald wordt verricht ten behoeve van anderen of de samenleving’. De commissie stelde ook vast dat vrijwilligerswerk, naast een maatschappelijke, ook een sociale functie heeft.
1.5 Leeswijzer
In deze scriptie komen, na de inleiding, in hoofdstuk 2 ouderen en vrijwilligerswerk in het algemeen aan de orde. Dan volgt in hoofdstuk 3 een typering van de Walkartgemeenschap in Zeist, de plek waar het vrijwilligerswerk wordt gedaan. Hoofdstuk 4 betreft het hoofddeel van de scriptie: de verwerking van de informatie uit de interviews met vrijwilligers in de Walkartgemeenschap. Daarna komt in hoofdstuk 5 het literatuuronderzoek aan bod, waarop in hoofdstukken 6, 7 en 8 de conclusies, de aanbevelingen en het nawoord volgen.
Dit hoofdstuk gaat in op het eerste deel van de onderzoeksvraag: Wat betekent het doen van vrijwilligerswerk? Het schetst een algemeen beeld van ouderen en vrijwilligerswerk in Nederland. Welk vrijwilligerswerk wordt er door ouderen gedaan, wat zijn de motieven van vrijwilligers en speelt levensovertuiging een rol?
De informatie in dit hoofdstuk is ontleend aan het rapport van Arends en Flöhte (2015) en het onderzoek van Meijs, Parren en Simons (2017).
2.1 Algemeen
Ouderen vormen een substantieel deel van onze bevolking. In 2015 was 48,6% vijftig jaar of ouder; het CBS verwacht dat dit percentage in 2019 de 50% gaat passeren. Een groeiend aantal mensen blijft langer gezond en vitaal en een groot deel van hen blijft ook langer actief en betrokken bij de maatschappij. Ouderen vormen een belangrijke spil binnen het Nederlandse vrijwilligersleven. Wanneer ouderen stoppen met (betaald) werken, wil dat niet zeggen dat zij niet meer productief zouden kunnen zijn. Nederlanders van alle leeftijden doen massaal aan vrijwilligerswerk. Vrijwilligers van 55 jaar en ouder maken echter per jaar aanzienlijk meer vrijwilligersuren dan jongere vrijwilligers. 33,1% van de vrijwilligers is 55-plusser en zij nemen 43,4% van het aantal vrijwilligersuren voor hun rekening. Als het gaat om persoons- en andere achtergrondkenmerken blijken de meeste vrijwilligers van middelbare leeftijd te zijn. Gehuwden zetten zich vaker in als vrijwilliger dan ongehuwden. Hoogopgeleiden zijn actiever als vrijwilliger dan laagopgeleiden. Mensen met een kerkelijke achtergrond doen vaker vrijwilligerswerk dan mensen zonder denominatie. Sportverenigingen hebben het hoogste percentage vrijwilligers (15%), gevolgd door scholen (11%), verzorging en verpleging (9%), kerken en levensbeschouwelijke organisaties en jeugdorganisaties (beide 8%) en culturele verenigingen (5%).
2.2 Motieven
Mensen hebben voor het doen van vrijwilligerswerk uiteenlopende motieven: de wens om te helpen, iets goeds willen doen voor anderen of iets terug willen doen voor de samenleving, zich nuttig voelen, plichtsbesef, persoonlijke ontwikkeling, vaardigheden leren, carrièremogelijkheden, vrijetijdsbesteding, sociale contacten opdoen en bezig en actief willen blijven. Ook wordt vrijwilligerswerk gezien als een activiteit om structuur in het dagelijks leven te brengen (discipline, regelmaat).
2.3 Aandeel in leeftijd
Mensen boven de 55 jaar zetten zich meer in voor organisaties op het gebied van verzorging en kerk, moskee of levensbeschouwing, of culturele activiteiten. Van de 65-plussers doet 43% vrijwilligerswerk. Bij de 75-plussers is dat een derde. Deze lage(re) participatie van 75-plussers geldt echter niet voor inzet voor de kerk, moskee of levensbeschouwing. Jongeren doen relatief vaak incidenteel vrijwilligerswerk, terwijl structurele vrijwilligers vaak ouderen zijn.
2.4 Toegevoegde waarde van oudere vrijwilligers
Ouderen hebben een groot voordeel op het punt van levenservaring. Zij kunnen zich beter dan jongeren inleven in een situatie. Ze beschikken over een bepaalde expertise, die alleen maar door de jaren heen ontwikkeld kan worden. Een tweede punt waarop oudere vrijwilligers specifieke waarde toevoegen is contextervaring. Contextervaring betekent dat iemand bijvoorbeeld al heel lang actief is binnen een bepaald vrijwilligerswerk. Daardoor heeft hij veel contacten, veel ervaring, meer invloed, kan makkelijker dingen voor elkaar krijgen, kent de juiste mensen.
2.5 Kerkelijken vaker vrijwilliger dan niet-kerkelijken
Kerkelijken zijn vaker actief als vrijwilliger dan mensen die zichzelf niet tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering rekenen (54% tegen 46%). Aanhangers van de PKN (67%) en gereformeerden (65%) zetten zich het vaakst in als vrijwilliger. De meeste PKN-ers en gereformeerden doen vrijwilligerswerk voor de kerk (37 en 33%), maar ze zetten zich ook vaker dan mensen zonder denominatie of met een andere kerkelijke gezindte in voor andere organisaties. N.B. De Vrijzinnigen vormden in dit onderzoek geen afzonderlijke categorie. De categorieën waren: Geen denominatie, RK, NH, gereformeerd, PKN, islam, anders.
2.6 Hoogopgeleiden vaker vrijwilliger dan lager opgeleiden
Mensen met een hoog opleidingsniveau (hbo, wo, bachelor/wo, master, doctor) zijn vaker vrijwilliger dan mensen met een lager opleidingsniveau. Hoger opgeleiden doen ook vaker bestuurlijk werk dan lager opgeleiden. Hoger opgeleiden zijn over het algemeen meer betrokken bij de maatschappij en zijn meer in staat om te participeren in de samenleving dan laag opgeleiden. Van mensen die alleen basisonderwijs hebben genoten zet 31% zich in als vrijwilliger tegenover 62% van de mensen met een universitaire opleiding.
2.7 Mensen met een partner vaker vrijwilliger dan mensen zonder partner
(Gehuwd) samenwonenden zetten zich vaker in voor vrijwilligerswerk dan gescheiden, ongehuwde en verweduwde mensen. Gehuwden en ook verweduwden zetten zich vaker in als vrijwilliger voor kerken en levensbeschouwelijke organisaties dan gescheiden en niet-gehuwde mensen.
2.8 Meerderheid vrijwilligers is gevraagd
Meer dan 60% van de vrijwilligers is gevraagd om vrijwilligerswerk te doen. Het vaakst worden mensen gevraagd voor sportverenigingen, scholen en kerken of levensbeschouwelijke organisaties en dit wordt met name gevraagd door kennissen of vrienden. Mensen die op eigen initiatief vrijwilligerswerk doen, hebben dikwijls op een advertentie of oproep gereageerd (zelden via een vrijwilligerscentrale).
2.9 De ‘economische’ waarde van vrijwilligerswerk
Om een indruk te geven van de economische waarde van vrijwilligerswerk het navolgende: Een berekening van het aantal uren van Nederlandse vrijwilligers komt neer op meer dan 1 miljard uren per jaar (3,7 uur x 52 weken x 5,8 miljoen vrijwilligers).
Wanneer de ‘productie’ van vrijwilligers van 45 jaar en ouder zou worden gewaardeerd tegen een minimale vergoeding van € 5 per uur, heeft dit werk de waarde van bijna € 5,3 miljard. De waarde van de vrijwilligersuren van 65-plussers zou uitkomen op € 2 miljard.
Vervangingswaarde | Minimale vergoeding | Minimumloon | Gemiddeld loon[1] |
Totaal | € 8.544.380.000 | € 15.311.528.960 | € 24.607.814.400
|
45+ | € 5.299.060.000 | € 9.495.915.520 | € 15.261.292.800 |
55+ | € 3.707.080.000 | € 6.643.087.360 | € 10.676.390.000 |
65+ | € 2.057.640.000 | € 3.687.290.880 | € 5.926.003.200 |
Geconcludeerd mag worden dat deze activiteiten een aanzienlijke waarde aan de samenleving toevoegen.
2.10 Afsluitend
Deze algemene informatie en dit algemene beeld vormden de achtergrond voor het verdere onderzoek. Van belang waren met name motieven, leeftijd, levensbeschouwing, het feit dat hoogopgeleiden en mensen met een partner vaker vrijwilliger zijn en dat de meerderheid van de vrijwilligers is gevraagd voor het werk.
Voor inzicht in de ‘economische’ waarde van vrijwilligerswerk is paragraaf 2.9 opgenomen. Vrijwilligers voegen waarde toe aan de samenleving. Hun bijdrage kan in geld uitgedrukt worden.
In hoofdstuk 2 is een algemeen beeld geschetst van vrijwilligerswerk in Nederland. In dit hoofdstuk wordt een algemene typering van de Walkartgemeenschap in Zeist en haar voorganger gegeven. Het geeft inzicht in de geloofsgemeenschap, waar het onderzochte vrijwilligerswerk plaatsvindt. De kennis over de Walkartgemeenschap heb ik opgedaan tijdens mijn stageperiode. Verder heb ik voor dit hoofdstuk gegevens ontleend aan de website van de Walkart (http://www.walkart.nl).
De in overleg met een lichtadviseur gekozen kroonluchters in de Walkartkerk. Dit is één van de resultaten van de renovatie van de Walkartkerk, onder leiding van de voorzitter van het bestuur.
3.1 De Walkartgemeenschap[2]in Zeist
De Walkartgemeenschap is een actieve, inspirerende afdeling van Vrijzinnigen Nederland. De afdeling bezit een eigen kerkgebouw, de Walkartkerk, een eigen Walkart-centrum, met goede faciliteiten als keuken en toiletgroepen, dat ook door derden te huren is, en een voormalige kosterswoning, die verhuurd wordt.
Mr. drs. Johan de Wit is de eigen voorganger van de Walkart-gemeenschap. De afdeling telt ca. 90 leden en vrienden. De meeste leden zijn al wat ouder en veel leden zijn hoger opgeleid.
Het bestuur is actief en bestaat uit zes leden. Daarnaast kent de Walkartgemeenschap een Sociale Commissie, bestaande uit vijf leden, en een Programmacommissie, die uit zes leden bestaat. De taak van de Sociale Commissie is om de onderlinge band tussen de leden van de Walkartgemeenschap te versterken. Dit doet ze door middel van diverse activiteiten, zoals het verzorgen van de kerstgroet voor leden die ouder zijn dan 80 jaar, het zorgen voor een bloemstukje bij feestelijke of droevige gebeurtenissen. De Sociale Commissie wil zorgen dat mensen niet tussen de wal en het schip vallen. Het contact wordt mede onderhouden via het blad van de afdeling, Drijfveer. De commissie bepaalt de collectes voor goede doelen (Amnesty International, Albert Schweitzerfonds, enz.). Ook ondersteunt ze jaarlijks een doel buiten de Walkartgemeenschap met een gift. In 2017 was dat bijvoorbeeld de Voedselbank in Zeist. De Programmacommissie van de Walkartgemeenschap is verantwoordelijk voor de samenstelling van het jaarprogramma. Binnen het jaarprogramma vallen de Walkartontmoetingen, cursussen, lees- en gespreksgroepen, muziekuitvoeringen en bijzondere bijeenkomsten. Jaarlijks wordt een thema gekozen, waarmee de leden van de commissie aan de slag gaan om sprekers, cursusleiders en musici te vinden.
De zondagse bijeenkomsten worden geleid door de eigen voorganger, mr. drs. Johan de Wit, een tweetal vaste voorgangers uit de eigen kring, drs. Addy Manneke en dr. Rob Nepveu, en een beperkt aantal gastpredikanten. In de Walkartgemeenschap staat zoeken voorop.
Er is een groot en gevarieerd aanbod aan lezingen, cursussen en muziek. De afdeling kent een filosofische kring en een gesprekskring. De afdeling heeft een professioneel vormgegeven, actuele website. In de Walkartgemeenschap gaat men op goede voet met elkaar om. Men vindt het, gezien ervaringen in het verleden, van belang conflicten te vermijden en de sfeer goed te houden en heeft hier veel voor over.
3.2 De voorganger
De eigen voorganger van de Walkartgemeenschap is sinds oktober 2001 mr. drs. Johan de Wit. Hij studeerde theologie in Kampen. Daar werd hij, zoals hij zelf zegt, opgeleid tot vrijzinnig gereformeerd theoloog. Hij ziet de vrijzinnigheid als de enige geloofsrichting waarin God (of het Mysterie) ter sprake komt op een manier die voor mensen in deze tijd aanvaardbaar en voorstelbaar is. De band tussen de Walkartgemeenschap en haar voorganger is hecht. Als het om de eigen en de andere vaste voorgangers gaat, ervaren de respondenten ‘voeding’, inspiratie, nieuwe inzichten. Ze worden in de Walkart aan het denken gezet en dat vinden ze fijn. Wat in de zondagse bijeenkomsten wordt aangereikt, wordt als boeiend en prettig ervaren. De overdenkingen hebben te maken met de basis van het bestaan, geven meer diepgang aan het leven. Het is belangrijk dat er over andere dingen wordt nagedacht en gesproken dan alleen het dagelijkse en het materiële. In dit alles speelt de voorganger een rol. Een drietal citaten: ‘Je hoort altijd dingen die je nog niet eerder hebt gehoord’, ‘Ik heb in mijn leven het geluk gehad dat ik goede predikanten heb weten te beluisteren’, ‘Onze voorganger kan op een originele manier het Oude en het Nieuwe Testament uitleggen.’
3.3 Afsluitend
De Walkartgemeenschap laat zich kennen als een hechte, harmonieuze geloofsgemeenschap.
De (vrijwilligers)functies zijn er goed bezet. Een kenmerk van de gemeenschap is dat vrijwel alle leden hoger opgeleid zijn. Verder zijn er veel oudere leden. De meeste leden bevinden zich in een levensfase, waarin ze de Sturm und Drang-periode wel achter zich gelaten hebben, zo formuleert voorganger Johan de Wit het. Een passend woord om de gemeenschap mee te typeren is zeker: verantwoordelijkheidsgevoel, aldus opnieuw Johan de Wit. Zoals uit het vorige hoofdstuk blijkt, doen hoger opgeleiden vaker vrijwilligerswerk en vervullen zij vaker bestuurstaken. Dat is hier in de Walkart ook het geval. Dat komt overeen met het landelijk profiel van het merendeel van de vrijwilligers.
In dit hoofdstuk komen eerst algemene zaken en algemene bevindingen aan bod, ter inleiding op de beantwoording van de hoofdvraag van het onderzoek: Wat betekent het doen van vrijwilligerswerk in de Walkartgemeenschap voor u?, en de subvragen: b. Heeft dat voor u ook met uw geloofsleven, met spiritualiteit, met een ervaring van zin te maken? en c. Als u nu bijvoorbeeld bij de scouting, de rotary, (elders), dit werk zou doen – kunt u zich dat voorstellen? – wat zou het dan voor u betekenen?
4.1 Inleiding
De interviews met actieve oudere vrijwilligers in de Walkartgemeenschap in Zeist leverden een schat aan informatie op en de samenvatting ervan vormt het hart van deze scriptie. De respondenten zijn de bronnen.
4.2 Werkwijze/aanpak
Om van start te kunnen gaan, vroeg en kreeg ik toestemming van bestuur en voorganger om leden van de Walkartgemeenschap te benaderen met een verzoek om een interview voor mijn scriptie. Voorafgaand aan de interviews ging ik me verdiepen in de techniek van interviewen. Bij interviewen is het van belang dat vragen open, duidelijk en enkelvoudig zijn. De interviewer zal zijn gesprekspartners aan het woord en tot hun recht moeten laten komen. Op advies van de begeleidend docent hield ik vooraf een ‘proefinterview’ (met een lid van een andere vrijzinnige geloofsgemeenschap, ook vrijwilliger).
Omdat ik de interviews wilde laten aansluiten op mijn stageperiode bij de Walkartgemeenschap, plande ik direct na het afronden van de stage de gesprekken in. Degenen die ik per e-mail benaderde met het verzoek om een interview ten behoeve van mijn scriptie over vrijwilligerswerk en de betekenis daarvan stemden hier, op één na, mee in. In totaal heb ik zes leden van de Walkartgemeenschap geïnterviewd. Vooraf heb ik de respondenten een schriftelijke vragenlijst voorgelegd, met het verzoek die ingevuld per e-mail te retourneren. Daarna volgde het individuele interview in een rustige omgeving, aan de hand van een vragenlijst met een vaste volgorde. Dit gesprek duurde doorgaans één à anderhalf uur. Alle geïnterviewden stemden ermee in dat er een geluidsopname van het gesprek werd gemaakt. Ik zegde toe de geluidsopname na voltooiing van de scriptie te zullen vernietigen. Ook zegde ik toe in te staan voor de vertrouwelijkheid en de anonimiteit.
De schriftelijke vragenlijst en de interviewvragen zijn als bijlagen aan deze scriptie toegevoegd.
4.3 Algemene bevindingen
De interviews met zes vrijwilligers binnen de Walkartgemeenschap leverden mooi en rijk materiaal op. Bij de gesprekken was het af en toe ook de kunst te horen wat er niét gezegd werd. Soms waren mijn gesprekspartners op bepaalde fronten wat terughoudend, wilden geen grote woorden gebruiken, gingen omzichtig om met hun innerlijke wereld.
Hier eerst enige algemene bevindingen, die ik voor een deel al had gelezen in het rapport van Arends en Flöhte (2015) en het onderzoek van Meijs, Parren en Simons (2017) (zie hoofdstuk 2).
In leeftijd variëren mijn gesprekspartners van 65 tot 80 jaar. Allemaal zijn ze hoger opgeleid. Ze hebben allen een betaalde baan gehad, waarbij ze vaak naast hun werk al vrijwilligerswerk deden. Mijn respondenten genieten doorgaans een goede gezondheid of weten goed om te gaan met hun beperkingen. Iemand noemde wel afnemende energie: ‘Je kunt het minder lang volhouden.’ Opvoeding en rol van de ouders blijken een belangrijke rol te spelen bij opvattingen, instelling, inzet, aanpakken: ‘Dit heb ik van huis uit meegekregen’, ‘Ik kom uit een godsdienstige familie. Dat was heel plezierig’, ‘Ik ben ermee vertrouwd, met dat werk, van huis uit.’ ‘Ik heb een calvinistische ondergrond, ik moet mijn tijd nuttig besteden, mijn ouders hebben hier een rol in gespeeld.’ Slechts één respondent gaf in één geval aan: ‘Je gaat nadenken over dit soort dingen. Dat had ik van huis uit niet meegekregen.’
Alle vrijwilligers zijn, op één na, gevraagd voor het vrijwilligerswerk, of zijn op zijn minst door vrienden of bekenden gewezen op de geloofsgemeenschap. Al mijn gesprekspartners zijn gehuwd. Deze oudere vrijwilligers weten goed gebruik te maken van hun netwerk. Ze kennen veel mensen bij wie ze terecht kunnen, aan wie ze advies kunnen vragen, die ze in kunnen schakelen.
De geïnterviewden ervoeren op dit moment in hun leven ook de ruímte om met dit, veel tijd vragende, vrijwilligerswerk bezig te zijn: ‘Maar al die zaken (bedoeld worden: gezondheid, huiselijke omstandigheden, e.d.) leggen geen beslag op mijn gedachten of mijn tijd en daarom ook kan ik mij aan het vrijwilligerswerk wijden.’
Mijn respondenten vinden dat ze de talenten die ze meegekregen hebben, moeten inzetten: ‘Deze activiteiten zijn activiteiten die passen bij mijn talenten’, ‘(…) dat je de talenten die je gegeven zijn, moet inzetten’, ‘De talenten die je hebt, moet je gebruiken.’ Eén van mijn gesprekspartners had, voorafgaand aan ons interview, de gelijkenis over de talenten gelezen (Mat. 25: 14-30).
4.4. HOOFDVRAAG –
Op deze vraag kreeg ik heel diverse antwoorden, maar er zijn ook overeenkomsten. Er zitten verschillende aspecten aan de beleving en de betekenis van het vrijwilligerswerk, daarom rangschik ik de reacties, na bestudering en analyse, op een aantal onderdelen (de cursiveringen in de tekst zijn van mij, D.B.):
4.4.1 Subvraag –
Dit bleek een vraag te zijn die nogal ‘gevoelig’ lag. Lang niet iedereen kan (meer) overweg met deze termen. Soms moest ik het anders formuleren en bleek ik toch het juiste woord niet te kunnen vinden. Al zoekende en tastende kwamen we in de gesprekken wel verder. Bij deze vraag laat ik eerst mijn respondenten aan het woord (de cursiveringen in de tekst zijn van mij, D.B.):
4.4.1.1 Afsluitend
Sommige respondenten formuleren het heel sterk; bij anderen trof ik ten aanzien van deze vraag terughoudendheid aan. Hoewel soms aarzelend onder woorden gebracht, geven mijn gesprekspartners aan dat hun vrijwilligerswerk in wezen met zingeving te maken heeft. Al vallen er andere woorden: levensinstelling, de basis van je bestaan, bezieling, geloofsovertuiging, beleving, je léven, dingen die er toe doen, het hééft wel zin, ik ervaar zinverlening. Het blijkt dat de levensinstelling vaak ook met de eerste jeugdervaringen te maken heeft.
4.4.2 Subvraag –
Op deze vraag kwamen de antwoorden vlot. Ik laat eerst mijn respondenten aan het woord:
4.4.2.1 Afsluitend
In de gesprekken vielen, als het over de Walkartgemeenschap ging, vaak de woorden: ik voel me hier thuis, dit herken ik, dit is bekend. De citaten spreken wat deze vraag betreft voor zich. Het gaat mijn gesprekspartners in wezen om de Walkartgemeenschap. Daar doen ze het voor. Daar ligt hun drive. Zeker, de geïnterviewden doen ook ander vrijwilligerswerk, maar het werk dat ze voor de geloofsgemeenschap doen, heeft, naar zij zeggen, toch een ander karakter, voelt anders.
Open deuren van de Walkartkerk
4.5 Bevindingen
Ten aanzien van de hoofdvraag het volgende: Het algemene beeld uit het rapport van Arends en Flöhte (CBS, 2015) en het onderzoek van Meijs, Parren en Simons (2017) werd naderhand bevestigd in de interviews. Veel van de in hoofdstuk 2 genoemde aspecten kwamen ook in de vraaggesprekken aan de orde: motieven, leeftijd, levensbeschouwing, hoogopgeleiden en mensen met een partner vaker vrijwilliger, de meerderheid van de vrijwilligers is gevraagd. De betreffende vrijwilligers in de Walkartgemeenschap zijn ouderen, zijn hoog opgeleid, hebben een partner, zijn gevraagd voor hun vrijwilligerswerk en vervullen bestuurstaken. Door het vrijwilligerswerk in de Walkart zijn ze bezig met zaken die het alledaagse overstijgen, hebben ze contact met andere mensen, kunnen ze iets doen voor anderen, werken ze samen aan de gemeenschap, waarvan ze zich onderdeel voelen. Ze dóen graag iets, willen de handen uit de mouwen steken, willen iets terugdoen voor de geloofsgemeenschap. Ze willen zich bezig houden met zaken, die er toe doen, anders dan ‘alleen maar leuke dingen’. Anders dan aangetroffen bij Arends & Flöhte en Meijs, Parren & Simons zeggen mijn gesprekspartners dat ze hun talentenwillen gebruiken.
Wat betreft deelvraag b. (geloofsovertuiging, zingeving) waren sommige respondenten vrij uitgesproken en formuleerden anderen daarentegen met de nodige terughoudendheid. Het vrijwilligerswerk in deze geloofsgemeenschap heeft voor de geïnterviewden met zingeving te maken.
Als het om de Walkartgemeenschap gaat, deelvraag c., ligt het hart van de respondenten bij de geloofsgemeenschap. Daar zetten ze zich als vrijwilliger voor in. Die willen ze in stand houden. Ze willen het (vrijzinnig) gedachtegoed bewaren, verder vormgeven, en doorgeven. Hun inzet en hun volharding geeft ze ook veel terug: aan voldoening, vriendschap, inspiratie, betekenis, zin.
In dit hoofdstuk onderzoek ik of mijn bevindingen bevestigd worden in de literatuur. Ik ging na wat de bestudeerde literatuur zegt over ouderen, zingeving, vrijwilligerswerk. Er is veel literatuur over ouderen en zingeving. Echter, die is veelal bespiegelend, beschouwend, niet zo praktisch, niet zo concreet. Al lezende kreeg ik in ieder geval meer kennis over ouder worden en de vele facetten daarvan. Ik bleef gespitst op trefwoorden als: activiteit, werk, studie, pensionering, vrijwilligerswerk.
5.1 De kunst van het ouder worden
Joep Dohmen en Jan Baars maken deel uit van de onderzoeksgroep ‘Goed ouder worden’ van de Universiteit voor Humanistiek. Deze interdisciplinaire onderzoeksgroep richt zich op onderzoek naar welzijn, zingeving en menselijke waardigheid in de actuele levensloop, met name die van ouderen. Ze kwalificeren hun eigen onderzoek als existentiële, kritische gerontologie. Daarmee willen ze een tegenwicht bieden tegen de dominantie van het medische en biologische wetenschappelijke onderzoek.
In hun boek De kunst van het ouder wordenuit 2010 geven de redacteuren een overzicht van wat de grote filosofen hebben gedacht over ouderen, ouderdom, de hoge leeftijd, zingeving. ‘Vrijwilligerswerk’ is een term die men in de oudheid, de middeleeuwen en latere periodes in de geschiedenis nog niet gebruikte. Sinds de industriële revolutieis het begrip 'arbeid' of 'werk' sterk verengd naar 'betaalde arbeid'. Vormen van niet-betaalde arbeid schoven naar de achtergrond of werden uitgesloten: vrijwilligerswerk, huishoudelijke arbeid, e.d. Pas aan het einde van de twintigste eeuw werd vrijwilligerswerk weer opgewaardeerd.[3]
Bij de bestudering van deze titel ging ik daarom gericht op zoek naar informatie over ouderdom, werk, activiteit, studie, religie. De in het kader van mijn scriptie en mijn onderzoeksvraag belangrijke visies van filosofen loop ik hieronder na. (De cursiveringen in de tekst zijn van mij, D.B.)
Cicero(106 – 43) schreef een jaar voor zijn dood een nog steeds beroemd boek over de ouderdom: De Senectute. Een citaat: Ja, al deze mensen die ik noemde, zag ik ook in hun nadagen intensief met hun vak bezig. (…) Wat hebben – vergeleken met de vreugde in dit soort werk (spreekvaardigheid beoefenen, rechtenstudies, publiceren/schrijven) – de geneugten te betekenen van feestmalen, spel of avontuurtjes? Het plezier in het werkdat ik bedoel, neemt met de jaren toe, mits de nodige kennis en inzet aanwezig zijn (Dohmen & Baars, 2010, p. 70).
Dante(1265-1321) haalt (o.a.) Aristoteles aan: Volgens Aristoteles is de mens een sociaal wezen en moet hij niet alleen nuttig zijn voor zichzelf, maar ook voor anderen(Dohmen & Baars, 2010, p.126).
Petrarca(1304-1374) was bevriend met Boccaccio, aan wie hij onder andere het volgende schreef in reactie op Boccaccio’s advies om, gezien zijn leeftijd, te stoppen met schrijven: ‘Het zware en ingespannen werken sterkt mijn geest: als ik rust neem en het langzaam aan ga doen, ben ik voordat ik het weet dood’ (Dohmen & Baars, 2010, p. 143).
Schopenhauer(1788-1860), die bepaald geen optimistisch wereldbeeld had, schreef toch: Het is een geluk wanneer de grijsaard liefde voor zijn studies houdt, voor muziek, voor het toneel, en hij in het algemeen een zekere ontvankelijkheid bewaart voor het uiterlijke; sommige ouderen houden die tot op zeer hoge leeftijd (Dohmen & Baars, 2010, p. 249).
VanJung(1875-1961) haal ik een groter citaat aan, omdat het verband houdt met het vrijwilligerswerk in de Walkartgemeenschap, een religieuze gemeenschap: Veel mensen betreden de drempel van de ouderdom met onvervulde eisen, waardoor hun blik onwillekeurig naar achteren getrokken wordt. Voor dergelijke mensen is het uiterst verderfelijk terug te blikken. Voor hen zou een uitzicht naar voren, een doel in de toekomst, onmisbaar zijn. Daarom hebben ook alle grote religies hun beloften van een hiernamaals, een bovenwereldlijkdoel. Dat maakt het een sterveling mogelijk de tweede levenshelft te leven met dezelfde doelgerichtheid als de eerste helft. Zo plausibel als de doeleinden van een verruiming en een hoogtepunt van het leven voor de huidige mens zijn, zo dubieus of zelfs ongeloofwaardig is voor hen het idee van een of ander voortbestaan van het leven na de dood. Het kunnen geloven is in onze tijd een zo moeilijke kunst geworden dat het vooral voor het ontwikkelde deel van de mensheid vrijwel ontoegankelijk is geworden. Men is te zeer gewend geraakt aan de gedachte dat inzake onsterfelijkheid en dergelijke, vele tegenstrijdige meningenen geen overtuigende bewijzenbestaan. Aangezien het huidige trefwoord met een ogenschijnlijk onvoorwaardelijke overtuigingskracht ‘wetenschap’is, zou men ‘wetenschappelijke’ bewijzen willen hebben. We weten heel goed dat een dergelijk bewijs tot de filosofische onmogelijkheden behoort. Men kanhierover eenvoudig niets weten (Dohmen & Baars, 2010, p. 290). Jung is natuurlijk ook arts, en dat verloochent hij niet: Ik heb namelijk gezien dat een doelgerichtleven in het algemeen beter, rijker, gezonder is dan een doelloos leven, en dat het beter is met de tijd in voorwaartse richting mee te gaan, dan tegen de tijd in achterwaarts (Dohmen & Baars, 2010, p. 291).
Russell(1872-1970) geeft goede adviezen over hoe goed oud te worden: Zorg dat wat mogelijk is, ook gedaan wordt en wees tevreden (Dohmen & Baars, 2010, p. 300). Dat is volgens mij het recept om jong te blijven. Als je een brede, levendige belangstelling hebt en activiteiten ontwikkelt die je in staat stellen nog iets nuttigste doen, heb je geen reden om aan het louter statistische feit te denken dat je al zo en zoveel jaren hebt geleefd, laat staan dat je denkt aan het feit dat je vermoedelijk nog maar weinig jaren voor je hebt. (…) In psychologisch opzicht zijn er twee gevaren waarvoor je je op hoge leeftijd moet hoeden. Het ene is te veel in het verleden leven. Het is niet goed om te leven met je herinneringen, treurend om die goeie ouwe tijd of om vrienden die dood zijn. Je gedachten moeten op de toekomst gericht zijn en op dingen waar iets aan gedaankan worden (Dohmen & Baars, 2010, p. 301). Ik denk dat een geslaagde ouderdom het gemakkelijkst is voor mensen die sterke, niet op de persoon gerichte interesses hebben, waar geschikte activiteiten uit voortvloeien (Dohmen & Baars, 2010, p. 302).
La vieillesseuit 1970 van De Beauvoir(1908-1986) is een diepgaande studie naar de status van de ouder mens in de westerse samenleving. Zij schrijft: Om te voorkomen dat de ouderdom een lachwekkende parodie wordt op ons voorgaande leven, bestaat maar één mogelijkheid, een doelblijven nastreven dat zingeeft aan ons leven: zich inzetten voor mensen, groepen van mensen, een actie, sociaal, politiek, intellectueel, scheppend werk. Het is te hopen dat de hartstochten op latere leeftijd voldoende sterk blijven om te voorkomen dat we in onszelf keren (Dohmen & Baars, 2010, p. 336). Oude mensen krijgen vaak de raad zich voor te bereiden op de ouderdom. Maar als dat alleen bestaat in geld opzij leggen, een woonplaats kiezen voor na de 65 en hobby’s aankweken, dan schieten we daar weinig mee op. Het is beter er niet te veel aan te denken maar een menselijk leven te leiden, zo geëngageerd en zo vol, dat we er aan gehecht blijven ook als alle illusies vervlogen zijn en de levensdrift wat is bekoeld (Dohmen & Baars, 2010, p. 336). De Beauvoir legt een grote verantwoordelijkheidbij de samenleving. Zorgt die ervoor dat mensen waardig ouder worden, dat ze zich niet helemaal kapot hebben gewerkt? In hoeverre is het verval van mensen onvermijdelijk en in hoeverre is de samenleving ervoor verantwoordelijk? (Dohmen & Baars, 2010, p. 337.) Zoals we zagen is de leeftijd waarop de seniele aftakeling begint altijd afhankelijk geweest van de klasse waartoe men behoort (Dohmen & Baars, 2010, p. 338). De ouderdom onthult het mislukken van onze beschaving (Dohmen & Baars, 2010, p. 339). De samenleving bekommert zich alleen om het individu in zoverre het iets inbrengt. Wie de situatie van de oude mens heeft doorzien, kan zich niet tevreden stellen met een ruimer ‘bejaardenbeleid’ te eisen, hogere pensioenen, gezonde woningen, vrijetijdsbestedingen. Heel het systeem is in het geding en de eis kan niet anders zijn dan radicaal: verander het leven (Dohmen & Baars, 2010, p. 340).
Het strijdbare, de geëngageerdheid van De Beauvoir spreekt mij aan. En wat zij zegt over een doel blijven nastreven dat zin aan het leven geeft, herken ik bij de vrijwilligers van de Walkartgemeenschap.
De mij niet bekende Heschel(1907-1972, Amerikaanse rabbijn) heeft de volgende boodschap voor ons: Hoewel we de ouderdom officieel geen tweede jeugd noemen, ontwerpen we programma’s die zeer geschikt zijn om van oude mensen kinderen te maken. Je bezighouden met spelletjes en hobby’s, een overdreven nadruk op recreatie, kan de vervelingwel tijdelijk verdrijven, maar draagt niet bij aan het verwerven van innerlijke kracht. Is het doel van de pensioengerechtigde leeftijd om als een kind te leven? Met pensioen zijn betekent ten slotte niet dat je achterlijk bent (Dohmen & Baars, 2010, p. 350). De grootste wijsheid die de mens kan bereiken is de wetenschap dat het zijn bestemming is om te helpen, te dienen (Dohmen & Baars, 2010, p. 352).
VolgensNozick(1938-2002, joods-Amerikaanse filosoof) is de kunst van het ouder worden om de laatste jaren van je leven dapper te wijden aan een nobele zaak die andere mensen helpt, aan waarheid, goedheid, schoonheid en heiligheid (Dohmen & Baars, 2010, p. 359). Ik begrijp de drang om tot het bittere einde aan het leven vast te houden, maar een andere koers spreekt me meer aan. Na een rijk leven kan iemand die nog energiek, scherpzinnig en besluitvaardig is ervoor kiezen om zijn leven serieus in de waagschaal te stellen of op te offeren voor iemand anders of voor een hoogstaand goed doel. Dat moet je natuurlijk niet lichtvaardig en niet te vroeg doen, maar iemand zou zich enige tijd vóór het natuurlijke einde kunnen richten op het helpenvan anderen, op een drastischer en riskanter manier dan een jonger, voorzichtiger iemand zou durven doen (Dohmen & Baars, 2010, p. 368).
Urban Walker(1948, Amerikaans filosoof, m.n. zorgethiek) heeft de volgende observatie:
Ook filosofen, moraalfilosofen incluis, hebben nauwelijks een goed woord over voor de rol die beoefening van spiritualiteitof religieuze verering speelt bij het verlenen van zinen heelheid aan het leven van mensen of negeren deze rol zelfs volledig (Dohmen & Baars, 2010, p. 394).
5.1.1 Afsluitend
De inhoud van dit boek is in het kader van mijn scriptie (maar ook in algemene zin) belangrijk vanwege de aanmoedigingen te blijven studeren, je werk te blijven doen, actief te blijven, anderen te helpen (Heschel) of je in te zetten voor een hoger ideaal (Nozick). In dit laatste herken ik wat je ook bij de respondenten vindt: wij doen dit omdat wij deze geloofsgemeenschap waardevol vinden, omdat wij, wat wij hier zelf vinden, willen delen met anderen, omdat dit waardevolle bewaard moet blijven. Wat wij hier (in de Walkart) vinden ontstijgt het alledaagse, het materiële.
5.2 Zin in de ouderdom
Jan van Baardwijk en René Rosmolen zijn de initiatiefnemers van ‘Onder de vijgenboom’, een project, waarin de twee initiatiefnemers, met behulp van poëzie, kunst en film ‘zin in de ouderdom’ belichten. Hun boek Zin in de ouderdom. poëzie . spiritualiteit . kunst .filosofie . film(2015) bevat o.a. teksten over de ouder wordende mens. De auteurs hebben veel nagedacht over de mens in zijn laatste levensfase. Zij merken op: Wie leeft overeenkomstig de zin van het ouder worden, raakt in zijn latere jaren steeds meer naar binnen gekeerd. Zo iemand wordt contemplatiever (Van Baardwijk & Rosmolen, 2015, p. 35). Mijn ervaring is echter dat de mensen, die ik heb geïnterviewd, nog volop in het leven staan, deelnemen, toevoegen. Ze zijn misschien wel beschouwend, maar zitten zich zeker niet de hele dag in zichzelf te verdiepen of zich naar binnen te keren. Daar hebben ze gewoon (nog) geen tijd voor. Ze hebben prachtige inzichten, die in de loop van hun leven gerijpt zijn, met mij willen delen, maar zij zijn – naast het beschouwende aspect dat er zeker is – ook actief, bezig. De praktijk is vaak anders dan de theorie. Het dagelijkse leven is anders. Bij de vrijwilligers in de Walkart is het gewoon ook: werken, aan de spanen, dóen, verantwoordelijkheid, en juist dát woord gebruikte voorganger Johan de Wit onder andere om de Walkartgemeenschap te typeren in ons eindgesprek (november 2017).
De auteurs wijzen op het belang van ‘ja’ zeggen (Dag Hammarskjöld in: Van Baardwijk & Rosmolen, 2015, p. 39) en Herman Hesse in: Dohmen & Baars, 2010, p. 296). Dit ‘ja’ zeggen, dit ‘beamen’, geldt ook voor de vrijwilligers in de Walkart. Zij hebben ‘ja’ tegen hun taak, hun werk, gezegd.
Kierkegaard zegt: tussen mens en mens is helpenhet hoogste goed, het scheppen komt alleen van God (Van Baardwijk & Rosmolen, 2015, p.63).
De vaststelling dat vaak vergeten wordt dat ouderen als zilveren kapitaal een substantiële bijdrage leveren in vele vormen van vrijwilligerswerk (Van Baardwijk & Rosmolen, 2015, p. 64), sluit aan bij de gegevens in hoofdstuk 2.
5.2.1 Afsluitend
Het meer naar binnen gekeerd raken, contemplatiever worden, zie ik bij mijn respondenten op dit moment (nog) niet terug. Zij zijn actief. Het ‘ja’ zeggen tegen een verzoek en er volop voor gaan, zie ik in mijn onderzoek wél terug. Kierkegaards vaststelling: tussen mens en mens is helpen het hoogste goed, beaamt ook een geïnterviewde: ‘Mensen moeten bij je terecht kunnen. Je moet ze, voor zover mogelijk, helpen.’
5.3 Waardigheid. Voor wie oud wil worden
In zijn boek over Waardigheid(2010) stelt Frits de Lange (o.a.) twee theorieën tegenover elkaar: de Disengagementtheorie (Cumming en Henry) en de Activiteitstheorie (Havighurst). De Disengagementtheoriestelt dat ouderen zich geleidelijk zouden moeten terugtrekken uit de samenleving om zich voor te bereiden op de dood. Op zekere leeftijd is het niet alleen onvermijdelijk, maar ook goed je rol in het arbeidsproces op te geven, je los te weken uit je sociale relaties en je meer en meer terug te trekken in de innerlijkheid. Is het niet natuurlijk voor ouderen om gaandeweg hun interesse in de samenleving te verliezen? Goed oud worden is welwillend ruimte maken voor de volgende generatie. Ouderen moeten beseffen dat zij hun tijd hebben gehad. De theorie heeft te maken me