Tekst van de eerste prof.dr. P. Smits lezing door dr. R.M. Nepveu, godsdienstfenomenoloog
uitgesproken tijdens de landelijke Religieus Humanistische Dag in Den Haag op 14 oktober 2006
(overgenomen uit Mens & Tijd special november 2006)
Leven en werk van een 'verkenner'
Dames en heren, het is mij een eer en genoegen de eerste prof.dr. P. Smits lezing te mogen houden. Het initiatief hiertoe is uitgegaan van 'Modern Beraad', de kring waarvan prof. Smits vele jaren voorzitter is geweest en voor welke groep hij talloze malen op de zondagmorgen gesproken en vele cursussen verzorgd heeft.
Het is de bedoeling in de nu volgende inleiding na te gaan wat prof. Smits heeft betekend voor het religieus humanisme en hoe we zijn geestelijke nalatenschap het beste kunnen beheren. Over de opbouw van de lezing het volgende. Omdat prof. Smits door velen uwer persoonlijk is gekend, wil ik eerst trachten hem ons nog eenmaal voor ogen te stellen zoals we hem plachten mee te maken. Vervolgens zal ik in het kort aandacht schenken aan zijn levensgang. Daarna zal ik zijn werk aan de orde stellen en trachten vast te stellen wat prof. Smits voor het religieus humanisme heeft betekend. Tenslotte wil ik de vraag trachten te beantwoorden hoe we zijn geestelijke nalatenschap het beste kunnen beheren.
1. Prof. P. Smits, een korte schets van zijn persoon en optreden
Allen die professor Smits hebben gekend, zullen beamen dat hij een bijzonder open en aimabel mens was. Hij kon heel gemakkelijk met allerlei soorten mensen omgaan. Verschillen van inzicht vormden voor hem geenszins een beletsel zich met andersdenkenden verbonden te voelen. Het positieve overwoog bij hem, ook als hij kritiek had op mensen of instellingen. Hij was een mens zonder enige zelfverheffing en bleef altijd een eenvoudig en bescheiden, ja, een gewoon mens. Hij was een realistisch denker die zeer betrokken was bij wat zich in de wereld en in onze maatschappij voordeed.
Het lijden en het tragische dat zich zo veelvuldig voordoet in het menselijk bestaan heeft hem altijd bezig gehouden. Dat neemt overigens niet weg dat hij zelf een vrolijk mens was, met veel gevoel voor humor. Dat was ook in overeenstemming met zijn religieuze beleving van het bestaan. Hij was een vroom man in die zin dat hij de Dieptedimensie van al het bestaande onderkende en als zodanig beleefde.
Vanuit die doorleefde visie op het bestaan kon Smits door de jaren heen zoveel mensen bemoedigen en inspireren via het door hem gesproken en geschreven woord. En als we aan het gesproken woord denken zien we hem in gedachten vóór ons en herinneren wij ons hem zoals hij met overtuiging en een duidelijke en welluidende stem placht te spreken.
2. Korte levensschets
Peter, voor intimi Piet, Smits werd in 1906 geboren. Hij groeide op in een gematigd orthodox milieu. Na het Mulodiploma te hebben behaald, vervulde hij verschillende kantoorfuncties. Intussen behaalde hij een boekhouddiploma en vervolgens bereidde hij zich voor op het Staatsexamen Gymnasium alfa. Na hiervoor te zijn geslaagd studeerde hij van 1930-1934 theologie in Leiden. Onder de invloed van prod. dr. H.T. de Graaf werd Smits vrijzinnig. Van 1934 tot 1958 diende hij verschillende Hervormde Gemeenten, waarvan de laatste 8 jaar die van de Houtrustkerk in Den Haag.
In 1952 promoveerde hij cum laude op het proefschrift 'Kerk en Stad', een kerksociologische studie van Enschede, zijn voorlaatste gemeente. Zijn promotor was prof. dr. W. Banning, die kerkelijke sociologie doceerde in Leiden. Hij kende Banning overigens al heel lang via 'Barchem'. Smits had een grote waardering voor de realistische, sociologische denkwijze van Banning. Net als Banning bezat Smits een grote kennis van het verleden, maar beiden stonden geheel in het heden. Zo is het opmerkelijk dat Smits de fenomenologische methode als wijsgerige denkwijze zeer waardevol achtte, en deze methode ook geregeld toepaste, maar nergens in zijn werk verwijst naar de grote godsdienstfenomenoloog prof. dr. W.B. Kristensen. Dat zal te maken hebben met het feit dat Kristensen zich hoofdzakelijk bezighield met de studie van de godsdiensten van de Oudheid. In 1958 zou Smits Banning opvolgen als buitengewoon hoogleraar in de kerkelijke sociologie te Leiden. Tegelijk was hij werkzaam aan de Pedagogische Academie van het Haags Genootschap in Den Haag. In 1965 werd bij gewoon hoogleraar in Leiden. Zijn oorspronkelijke leeropdracht werd nu verruimd tot de godsdienstsociologie. In 1976 ging hij met emeritaat. Bij die gelegenheid ontving hij een koninklijke onderscheiding (Nederlandse Leeuw). Na zijn emeritaat bleef Smits echter nog decennia lang actief, in het bijzonder voor de Kring Modern Beraad en het tijdschrift Radar_Peiling. Maar ook voor de Vrijzinnige Geloofsgemeenschap NPB maakte hij zich verdienstelijk. Als erkenning hiervoor werd hem in 1992 door deze geloofsgemeenschap de 'Opzoomerprijs' verleend. Prof. C.W. Opzoomer is één van de oprichters van de Nederlandse Protestantenbond geweest. Uiteraard mag hier natuurlijk niet onvermeld blijven zijn veeljarig huwelijk met 'Harriët', helaas hier niet aanwezig en het feit dat het echtpaar Smits vier kinderen kreeg, hier vertegenwoordigd door de dochter en haar man en een der zonen met echtgenote. Heel bijzonder is ook de aanwezigheid van een zuster van prof. Smits.
In 2002 kwam er een einde aan het uiterst werkzame leven van prof. Smits.
3. Werk
Prof. Smits had met zijn promotor Banning grote didactische gaven gemeen. Beiden spraken en schreven op heldere wijze en bouwden hun teksten zeer systematisch op. Beiden werkten ook zeer hard, maar tevens buitengewoon snel. Toen Smits 70 jaar oud was geworden schreef hij in een aan hem gewijd nummer van Kerk en Wereld, dat hij als hoofdredacteur en als gewoon redacteur zo'n 1000 artikelen voor dit blad had geschreven. Als men dan nog denkt aan de vele artikelen die hij voor Radar_Peiling heeft geschreven kan men zich alleen maar verwonderen over die enorme hoeveelheid en zijn werklust bewonderen. Smits was overigens van 1967 tot 1995 redacteur en vanaf 1983 hoofdredacteur van genoemd tijdschrift. Maar hierbij bleef het niet. Nog vele artikelen publiceerde hij in andere bladen en tijdschriften. En bovendien zijn er vele boeken van zijn hand verschenen.
Het zal duidelijk zijn dat het onmogelijk is aan al die geschriften ook maar enigszins die aandacht te schenken die zij waard zijn. We dienen ons te beperken tot datgene wat prof. Smits heeft geschreven over humanisme en vooral religieus humanisme. Bovendien is het belangwekkend na te gaan hoe hij zich heeft ontwikkeld tot een overtuigd religieus humanist. Ik wil dan allereerst wijzen op het eerste boekje van de toenmalige ds. Smits. Het is getiteld 'Het Humanistisch Christendom' (1934). Het is tekenend voor zijn realistische denkwijze dat hij hierin ook in gaat op de verhouding van deze vorm van Christendom tot de staat, de maatschappij en de cultuur, én dat hij de crisis waarin het humanistisch Christendom verkeerde onderkende.
Het is opmerkelijk dat voor Smits humanistisch Christendom en christelijk humanisme nog min of meer hetzelfde betekenden (pag.64). Immers, vele jaren later achtte hij die gelijkstelling onjuist. Want "blijkens het gebruik van de term humanisme als substantief staat ook het christelijk humanisme principieel op een humanistische grondslag". (Zie: 'Vorm en inhoud van een toekomstig christelijk humanisme', in 'Om het gelaat van een nieuwe tijd', Baarn 1974, pag.151). Deze uitspraak lijkt de weerslag te vormen van de innerlijke ontwikkeling van Smits van een humanistisch christen tot een christelijk humanist. Die ontwikkeling zou echter verder gaan, hetgeen duidelijk wordt uit het latere gebruik van de term religieus humanisme. Dan zijn wij echter aangeland in het jaar 1989. In dat jaar publiceerde prof. Smits het belangwekkende boekje 'De identiteitsimpasse van het Vrijzinnig Protestantisme. Oorzaken en consequenties' (Kampen). Hij stelt daarin vast dat 'voor het vrijzinnig-protestantse geloofstype een bepaalde synthese van zijn christelijke en zijn humanistische component steeds kenmerkend is geweest (pag.39). Maar, er waren wel altijd verschillen van inzicht over het gewicht en de betekenis, aan die componenten toegekend (pag.39). Vervolgens schetst hij de opkomst van een 'nieuw humanistisch geloofstype'. Dat noemt hij religieus humanisme dat hij onderscheidt van wat hij als rationeel humanisme omschrijft (pag.48). Uitgaande van een wijsgerig-anthropologische visie, verwant aan de existentiefilosofie, stelt hij dat "een puur wetenschappelijk-rationele doorlichting van de identiteit van de mens juist níet tot z'n reële mogelijkheden behoort". (pag.49). "De mens bezit namelijk de vrijheid om tot heel verschillende grondhoudingen ten opzichte van leven en wereld te komen". (pag.49).
Prof. Smits gaat uit van de meer-dimensionaliteit van de werkelijkheid en stelt vast dat we weliswaar spreken van wereldbeschouwing, maar dat deze altijd met een wereldbeleving samengaat (pag.53). Vandaar zijn verwijzing naar de dieptedimensie der werkelijkheid die mensen als zodanig ervaren. (pag.54). In de beleving, het gevoel, ligt z.i. het verschil tussen het rationele en het intuïtieve humanisme. (pag.56). Het is opmerkelijk dat beleving en ervaring in religieuze zin zo'n belangrijke rol spelen in het leven van Smits. Men herkent hier de invloed van prof. H.T. de Graaf en de verwantschap met de vermaarde theoloog Friedrich Schleiermacher (1768-1834). Het was Schleiermacher die betoogde dat religie in de eerste plaats op een religieus gevoel, een religieuze beleving, berust en dat het geloofsdenken op de tweede plaats komt, zonder dat de betekenis daarvan wordt geloochend. En dat standpunt vindt men bij Smits ook terug.
Smits ziet de mens, met prof. dr. R.F. Beerling als zingever, maar daarnaast ook als ontvanger van zin. (p. 61). Verinnerlijking en een hierop stoelende verheldering welke ons de zin van het bestaan doet kennen voeren ons tot een diepe verwondering over al wat er is, onszelf incluis. (p. 67).
Ik kan niet nalaten te wijzen op de opmerkelijke overeenkomst met de visie van Prof. Dr. H. Oort aangaande de ontlwikkkelingen van het christendom in ons land. In 1916 hield Oort een zeer belangwekkende lezing op een bijeenkomst van Moderne Theologen, gehouden op 3 mei van dat jaar. De titel luidde: “Het dogmatisch Christendom is voorbij, het historisch Christendom gaat voorbij, het ideële Christendom wacht zijn verwerkelijking”. (Opgenomen in “Het Christendom dat komt”. Maassluis, 1918). Oort zegt in het kort: de orthodoxie is in feite achterhaald, het vrijzinnig protestantisme (het historisch Christendom) is gedoemd te verdwijnen maar een nieuw soort Christendom wellicht aan te duiden als “humanistisch – dat is algemeen menselijk”, zal ontstaan. (p. 8). Het is uitermate boeiend een dergelijke scherpe visie uit 1916 te lezen. De impasse van het vrijzinnig protestantisme waarover Smits schrijft, was in feite al te voorzien, ofschoon velen na de Tweede Wereldoorlog nog hadden gehoopt dat vroeger of later het vrijzinnig protestantisme een bloei zou beleven. Het is allemaal anders gelopen, zoals ook het Humanistisch Verbond allerminst het geestelijk tehuis van de buitenkerkelijken is geworden. Het is overigens interessant dat zowel Oort als Smits als uitweg uit de ontstane impasse wijzen op een religieus humanisme, al gebruikt Oort deze term nog niet.
De ontwikkeling van prof. Smits tot een overtuigd religieus humanist vindt zijn weerspiegeling in de titels van de twee bundels toespraken door hem op zondagochtenden gehouden. De eerste uit 1989 kreeg de titel: Religieus humanistische verkenningen (Kampen, 1995). Het valt op dat Smits wel bewust niet van overdenkingen spreekt maar van verkenningen.
Hebben we tot dusver laten zien dat Smits zich heeft ontwikkeld tot een religieus humanist, we willen thans nagaan hoe zich deze ontwikkeling heeft voorgedaan.
Een heel belangrijke rol heeft daarbij zijn denken over het probleem van het lijden gespeeld. Een duidelijke aanleiding zich dieper op dit vraagstuk te richten vormde de stormvloedramp die Zeeland trof op 1 februari 1953. Naar aanleiding van theologische uitspraken die deze ramp in verband brachten met een goddelijk wilsbesluit, schreef Smits samen met dr. H. Faber het boekje: In de storm was God niet (Delft, 1953). Het was voor de auteurs van dit boekje volstrekt onaanvaardbaar deze ramp toe te schrijven aan de wil van God. Smits maakte in zijn bijdrage een duidelijk onderscheid tussen het uiterlijke lot, waarin geen goddelijk handelen zich voordoet, en de innerlijke verwerking van dat lot waarin God wél werkzaam wordt geacht. Het gaat dan om de hogere 'inslag' in de zin van een goddelijke leiding in het innerlijk van de mens, in de 'schering' van het uiterlijk bestaan. (p. 20-21). De mens wordt hierdoor a.h.w. uitgetild boven de lijdensvolle werkelijkheid door zichzelf te verstaan als “een eeuwig moment in God”. (p. 26). Men ziet al in dit geschrift dat het godsbeeld van Smits een ander wordt dan het zuiver personalistische dat in de kerken nog zo overwegend werd en deels nog wordt aangehangen.
Nog in dat zelfde jaar kwam het boekje 'Levenslot en levenszin' uit. (Delft, 1953). Dit geschrift is in zekere zin een nadere uitwerking en uitbreiding van het vorige. Smits houdt hierin een pleidooi voor een realistisch geloof, dat erkent dat het menselijk bestaan tragisch is. (p. 17). Bij dat tragische is er sprake van zienswijze en van een zijnswijze. (p. 17-18). Kenmerkend voor het tragisch levensbesef acht Smits 'het besef van de ondoorgrondelijkheid van het hele leven', vervolgens 'het geloof in de roeping en bestemming van de mens tot geestelijke vrijheid' en tenslotte het gevoel 'heengeleefd te worden, naar een doel'. (p. 19-20). Steeds moet het nieuwe het oude aflossen en nooit kan men zeggen het einddoel te hebben bereikt. (p. 20). Troostend is het mystieke besef geworteld te zijn in de Grond van het Zijn. (p. 21). Troostend is ook de gedachte dat "de laatste leiding in mijn leven is de leiding door Gods Geest, die mij in alle waarheid leiden wil”. (p. 91). Er is sprake van dat “Er niet slechts iets uit de mens komt maar er telkens ook iets in hem komt”. (p. 92). Smits spreekt in dit verband van een Bron die "nieuwe kracht, nieuwe liefde en nieuw geloof” schenkt en naar welke Bron de mens zich geleid weet. (p. 92). Het is weer een zeker mystiek besef dat helpt de problemen verbonden aan een min of meer persoonlijk geachte God, te boven te komen. Hiermee heeft prof. Smits ook de stap gezet die hem uiteindelijk in 1972 de persoonsbinding van mens en God laat plaatsmaken voor een zijnsbinding. Hij gaat nu uit van “het Andere dat ons doet leven”. (Anders geloven. Assen, 1972, p. 76).
In het laatste genoemde boek wordt het tragisch levensbesef nog eens op een wat andere, maar tegelijk zeer duidelijke wijze omschreven. Het tragisch levensbesef ontspringt, zo zegt de auteur, “aan de spanning tussen ons uiterlijk levenslot en de diepere levenszin”. (p. 72). Het tragisch levensbesef vormt juist “de geestelijke adel van de mens: immers, als de mens geen strevend, geen zinzoekend en zingevend wezen” zou zijn, zou hij dat tragisch levensbesef niet ervaren en aan fatalisme ten prooi vallen. (p. 72). Al enige jaren eerder schreef prof. Smits een artikel voor de bundel “Levende traditie” (Lochem, 1965) over “Werelds Godsgeloof”. Hij stelde hierin duidelijk dat “Werelds Godsgeloof stellig geloof is dat niet een substantiële, maar een functionele opvatting van God is toegedaan, waarbij God meer als ondoorgrondelijke Zijnsmacht, als onuitputtelijk Levensverband, als dragende Grond van de kosmos wordt beleefd dan als persoon”. (p. 128). Een zelfde gedachte vindt men ook verwoord in het boek “Veranderend wereldbeeld, mensbeeld, godsbeeld”., (Assen, 1982, p. 118). In dit boek wijdt Smits ook een hoofdstuk aan “Perspectieven voor een humanistische religie”; hij onderscheidt daarin twee typen religieus humanisme. Het eerste noemt hij religieus humanisme oude-stijl. Kenmerkend hiervoor de afkeer van bijbel en Christendom. Het tweede type is het relilgieus humanisme nieuwe-stijl. Dit onderkent de betekenis van de bijbel als een belangrijk document voor het Westen. (p. 120).
Het lijkt mij toe dat gedurende zijn hele leven prof. Smits een mystieke, religieuze beleving heeft gekend. Men mag dat een constante noemen in zijn leven. Een tweede constante vormt het besef van de ethische verantwoordelijkheid die wij mensen dragen voor ons doen en laten. Het is opmerkelijk dat hij zo overtuigend mystiek en ethiek in zijn persoon en denken met elkaar wist te verbinden. Deze verbinding vindt men ook terug bij Albert Schweizer, die juist daardoor zo’n inspirerende invloed op tal van mensen heeft uitgeoefend, zoals ook op Smits al sinds zijn jeugd. Een variabele in het denken van Smits is echter de wijze van denken over God. Werd eerst door hem onderkend dat God niet als een persoonlijk wezen ingrijpt in het uiterlijk lot, steeds meer zou Smits elke 'ich-du' relatie tot God gaan vervangen door een diep doorleefde en doordachte zijnsrelatie met betrekking tot het Mysterie van het Zijn dat zich in al het zijnde uitdrukt.
4. Wat heeft prof. Smits nu betekent voor het religieus humanisme?
In de eerste plaats kan men zeggen dat Smits als “verkenner” die in zijn vele geschriften en voordrachten a.h.w. verslag deed van wat zijn zoektochten hem hadden geleerd, een buitengewoon inspirerende figuur is geweest. Velen hebben door hem het religieus humanisme leren kennen. Maar deze stroming vraagt geestelijke inspanning van mensen en zal dus niet gemakkelijk massale aanhang verwerven. Dat is overigens ook niet erg. Zelfs als men religieus humanisme elitair zou willen noemen pleit dat nog geenszins tegen deze geestelijke stroming. Immers, niet zonder reden schreef prof. Dr. L.J. van Holk op hoge leeftijd nog een behartenswaardig boekje: Elites; wat is er tegen? (Kampen, 1982).
In de tweede plaats komt prof. Smits de verdienste toe het religieus humanisme vorm en inhoud te hebben gegeven.
In de derde plaats zou ik willen wijzen op de verhelderende positionering van het religieus humanisme t.o.v. andere verwante stromingen. Plaatste prof. dr. K.A.H. Hidding het vrijzinnig protestantisme tussen de orthodoxie en het humanisme (Tussen Orthodoxie en Humanisme, Utrecht, 1960), prof. Smits zag het religieus humanisme als zich bevindend tussen het vrijzinnig protestantisme en het rationele humanisme. Hier moet dan bij worden gezegd, dat het vrijzinnig protestantisme een vorm van protestantisme, dus van Christendom vormt, terwijl het religieus humanisme een vorm van humanisme is. Uit het bovenstaande mag duidelijk zijn geworden dat prof. Smits zeer veel voor het religieus humanisme heeft betekend. De vraag is nu tenslotte hoe wij zijn geestelijke nalatenschap dienen te beheren en te verwerken.
5. Hoe verder?
Het is uiteraard heel prettig een rijke nalatenschap te hebben ontvangen; maar hoe kan men die op de beste manier beheren? In de eerste plaats is en blijft het de moeite waard het gedachtegoed van prof. Smits te bestuderen als individuen, maar ook in groepsverband. Bij dat laatste doet zich het probleem voor van de 'institutionalisering'. Juist in onze tijd hebben alle soorten verenigingen het moeilijk. Mensen binden zich niet meer, of maar in geringe mate. Men wil geen verantwoordelijkheid in de vorm van bestuursfuncties meer op zich nemen, of men heeft daarvoor gewoon geen tijd meer. Allerlei instituties op geestelijk terrein voeren daarom een ware concurrentieslag om te overleven. En door vergrijzing en afname van het aantal leden wordt ook de financiële basis steeds zwakker. Toch is het belangrijk dat de bestaande instellingen, ook de religieus-humanistische, zolang mogelijk in stand worden gehouden. Immers, het tij zou op den duur kunnen keren. In de huidige maatschappij dreigt het mensbeeld immers zó te verschralen dat de mens wordt gereduceerd tot alleen maar een 'homo economicus’. Het zou mij niet verbazen als vroeger of later die eenzijdigheid mensen naar meer geestelijke diepgang laat verlangen. Nu enerzijds de orthodoxie velen niet meer aanspreekt, maar ook het vrijzinnig protestantisme geen wervingskracht meer bezit, zou religieus humanisme wellicht aantrekkelijk kunnen worden. Dat zou ook kunnen gelden voor die mensen die op den duur ook niet meer worden geboeid door allerlei vormen van zweverigheid.
Maar dan kan ik niet nalaten te wijzen op de noodzaak nieuwe benamingen te zoeken voor de huidige instellingen waarbinnen men religieus humanisme vindt. Namen als vrijzinnige geloofsgemeenschap of vrije gemeente doen veel te kerkelijk aan. Bovendien worden moderne mensen meer verenigd door een individueel en groepsmatig zoeken naar antwoorden op de vragen die het menselijk bestaan doet stellen dan door een bepaald geloof dat men gezamenlijk zou bezitten. Tot mijn genoegen zie ik dat al enkele afdelingen van de vrijzinnige geloofsgemeenschap NPB een nieuwe naam hebben gekozen, waarin de term 'centrum' is opgenomen (Bloemendaal en Voorburg). Naar mijn overtuiging zou de naam 'Religieus-humanistisch centrum' verheldering bieden en beter laten uitkomen waar men staat.
Hiermee ben ik aan het einde gekomen van de eerste prof. dr. P. Smits lezing en hoop dat deze een levendige discussie tot gevolg zal hebben.