dr. Rogier van der Wal

(Eigen)wijsheid. De kracht van de donderpreek

door dr. Rogier van der Wal

Tja, de donderpreek. In het Duits een ‘Standpauke’ geheten, in het Engels beeldend een ‘fire-and-brimstone sermon’ (vuur en zwavel preek), in het Frans een ‘boniment’ en in het Latijn een reprehensio, een obiurgatio, wat allebei ‘berisping’ betekent, of een severa correctio, een ernstige of strenge terechtwijzing. Natuurlijk buurten we ook nog even bij Van Dale, die bij donderpreek aangeeft: “preek of toespraak waarin de spreker zich fel en luidruchtig keert tegen misstanden en strafredes houdt.” Als synoniem wordt ‘donderspeech’ gegeven.

 

Bij een donderspeech komen we buiten de kerkmuren terecht, en ineens komen er veel meer voorbeelden binnen bereik. Neem nou maar de man waar ik al een jaar of vijfentwintig veel tijd aan spendeer: de Romeinse staatsman, redenaar en filosoof Marcus Tullius Cicero. Beroemd van zinsnedes als O tempora, o mores!  (‘O tijden, o zeden of gebruiken) of ‘Hoelang nog zult gij, Catilina, ons geduld op de proef stellen!’ Dat laatste mogen we gerust een donderspeech noemen, gehouden voor en gericht tegen de volksmenner Catilina, die toen Cicero consul was staatsondermijnend bezig was. Later hield Cicero naar analogie van zijn grote voorbeeld als redenaar, de Griek Demosthenes, een aantal vlammende redes tegen Marcus Antonius, in zijn ogen de duivel in eigen persoon. Die redes hebben zich doorontwikkeld tot een genre: de philippica.  En dat is maar één, ik geef toe, niet geheel willekeurig gekozen voorbeeld.

 

Ik moest ook denken aan het ‘Ecrasez l’infâme!’ van Voltaire, gericht tegen de kerk als instituut, en ‘J’accuse!’ waarmee Emile Zola zich in 1898 in de Dreyfus-affaire mengde. Geheel terzijde: mocht u nog op zoek zijn naar een goed boek voor uw zomervakantie, dan kan ik u van Robert Harris De officier aanraden, helemaal gewijd aan die negentiende-eeuwse Dreyfus-affaire. Harris heeft trouwens ook een prachtige Cicero-trilogie geschreven en ook die is in Nederlandse vertaling beschikbaar. Maar we dwalen af.

 

Terug naar de donderpreek. Die zal overwegend in kerken plaatsvinden waar wij ons minder of niet thuis zouden voelen. Maar in overdrachtelijke zin fungeert het begrip min of meer als equivalent van donderspeech: ook een voetbaltrainer kan in de rust van een wedstrijd een donderpreek afsteken, in de hoop zijn ploeg bruut wakker te schudden.

 

Volgens hoogleraar politieke filosofie aan de VU Govert Buijs, bij wie ik ooit als Bestuurskundige afstudeerde, leven we in tijden van donderpreken, maar dan wel donderpreken die hij als ‘pervers’ karakteriseert. Ik ontleen die kennis aan een column van Jan Preij op de website van de Rotterdamse Bergsingelkerk, waaruit ik hierna wat uitgebreider citeer: “’Links wijst op een dreigende klimaat-Apocalyps, waarbij het eigenlijk al vijf over twaalf is, en ‘rechts-populisten’ op de dreigende ondergang van het Avondland. En passant dreigen graaiende managers het laatste greintje plezier van werkend Nederland te doven en ondermijnen datagiganten als Google en Facebook de fundamenten van ons democratisch bestel.

Kenmerk van de moderne donderpreek is dat anderen nog eens goed te waarheid worden gezegd, de vluchtelingen zijn de zondebok, de managers, de macht van het grootbedrijf of de klimaatontkenners, om vervolgens als betrokken milieuactivist nog snel even een reis te boeken om het uitstervend koraalrif te zien. Vanuit de bunkers (en bubbles) van het eigen gelijk bestoken we elkaar met doom en gloom.”

 

Er is ook wel badinerend over gedaan, zoals in het volgende versje:

 

Hel of Hemel

Een dominee uit Klarenbeek
Hield elke week een donderpreek
Met vuur en bliksem van de kansel
Gaf hij zijn kudde een pak ransel
Maar toen hij eens de show weer stal
Kreeg hij zomaar een hartaanval
Hij stierf en bij de hemelpoort
Had Petrus al van hem gehoord
“U komt uit Klarenbeek? Die Herder?
Helaas u moet een poortje verder!”

Dus de moraal van dit gedicht
Besef wat je hebt aangericht

Dat het fenomeen zijn kracht niet heeft verloren, bewijst Greta Thunberg, die als zestienjarige de wereldleiders bij de VN in niet mis te verstane bewoordingen de oren waste. De klimaatverandering en alles wat die met zich meebrengt is ook wel een onderwerp dat zich leent voor een donderpreek, want we lijken nog niet erg doordrongen van de ernst van de situatie. Zo liepen onlangs de boeren van LTO na maanden praten doodleuk van tafel, en nu is de impasse compleet. En ik las gisteren in de krant dat een nog steeds groeiende groep van meer dan 1500 bezorgde ambtenaren, en niet de minsten, een brandbrief hebben gestuurd naar het kabinet waarin ze zich uiterst kritisch tonen op het trage en tegenstrijdige klimaat- en natuurbeleid en oproepen om dit aanzienlijk te versnellen.

 

Zien de kerken hierin nog een rol voor zichzelf? Al googelend kwam ik bij een artikel in Trouw van 18 september 2012, dus al best een tijdje terug, waarin het ging over een onderzoek dat is gedaan naar preken binnen de PKN. Zestig dominees mochten hun preken insturen; daarvan werden er 20 geselecteerd en geanalyseerd. In dat artikel vroeg men zich af hoe het na al die eeuwen eigenlijk met de preek gesteld was, en het antwoord was kort samengevat: matig. Niet voor niets stond er boven het artikel: ‘Heimwee naar de donderpreek’. Kijk, now we’re talking…

 

Dominees geven aan te worstelen met de vraag hoe ze in tijden van ontkerkelijking een preek kunnen maken die er voor de luisteraars nog toe doet. En uit angst voor een moralistische zedenpreek blijven ze aan de veilige kant en gaan de grote levensthema’s uit de weg, waarmee het gebrek aan urgentie en de zeggingskracht afneemt. Volgens de onderzoekers is een geslaagde preek hard werken – maak u geen zorgen, ik heb aan dit verhaal ook hard gewerkt – maar staat die niet gelijk aan een bombardement met woorden; de ideale preek bevat een appèl aan gevoel én ratio.

 

Dat legt de lat wel weer een beetje hoog, maar ik doe mijn best…

 

Een prikkelende steen was al enkele jaren daarvoor in de vijver geworpen door de socioloog Herman Vuijsje, naar aanleiding van zijn toen net gepubliceerd boek Tot hier heeft de Heer ons geholpen. Vuijsje signaleerde toen al dat het Nederlandse christendom in zijn ogen wat was doorgeslagen: ooit was het wellicht te streng, maar inmiddels is het veel te lief geworden en opereert te zeer vanuit een houding van ‘moet kunnen’ die Vuijsje ‘angsthazerig’ noemt.  Dat ‘moet kunnen’ is inderdaad heel Nederlands: de mooie studie die Herman Pleij ooit deed naar de Nederlandse identiteit had ook als titel ‘Moet kunnen’.

 

Vuijsje stelt: “Ik hou wel van een potje moraliseren en een goeie donderpreek is daarvoor geen slechte vorm. Maar de laatste tijd zit daar in Nederland stevig de klad in.” Hij afficheert zich als atheïst, dus zijn oproep komt uit onverdachte – en onverwachte – bron.

 

We zijn niet meer zo van de verticale ordening, voelen ons beter thuis bij vragen in plaats van zekerheden, bij ‘zoekspiritualiteit’ en ‘ietsisme’. Er wordt veel gesproken over normvervaging, maar daar is Vuijsje snel mee klaar: de normen staan (nog steeds) als een huis, maar de naleving schiet tekort en we durven elkaar daar niet meer op aan te spreken. Hufterigheid en agressie hebben geleid tot tolerantie, niet uit overtuiging maar uit angst en berusting, want als slachtoffer sta je er meestal alleen voor. ‘Bemoei je met je eigen zaken’, is de meest vriendelijke verwoording van dit denken, maar er zijn ook minder vriendelijke uitingen en de agressietrainingen zijn letterlijk niet aan te slepen. Wouter Koolmees noemt dit weekend in een interview in de Volkskrant het voorbeeld van een zestienjarig meisje dat met een deodorant-spuitbus en een aansteker een conducteur in brand probeerde te steken. Doorgeslagen individualisme, non-interventie en cultuurrelativisme, wat gaan we daaraan doen?

 

Vuijsje wil de kerken prikkelen om onbekommerd openbaar te moraliseren; hij ziet moraliteit als core business van het protestantisme, en er is in zijn ogen een groeimarkt voor. “We hebben weer een flinke scheut Mozes nodig.” En Jezus, niet te vergeten, die de geldwisselaars de tempel uit ranselde en niet schroomde om te beleren, Vuijsje noemt hem een betweter, een bemoeial en een drammer. Maar met een goed gemotiveerde vorm van eigenwijsheid hoeft niks mis te zijn!

 

Voelen we ons aangesproken? Het pleidooi is alweer vijftien jaar oud, en je kunt niet zeggen dat er sindsdien veel veranderd is. Hooguit zijn er in de SCP-tellingen nóg minder mensen die zich tot een kerkgenootschap rekenen. Maar dat betekent tegelijkertijd niet dat er minder religie is. En hoe zit dat dan met de moraliteit, maken wij ons daar nog extra druk om? In een land waar moraliseren als verdacht geldt, zeker in de publieke sfeer, zoals Hans Boutellier en Evelien Tonkens ooit schreven in het Handboek moraliseren, en waar we eigenlijk maar twee smaken hebben: leven en laten leven, of zwart-wit goed of fout.

 

De bekende Duitse filosoof Peter Sloterdijk, ook graag te gast in ons land, schreef ooit een boek over de woede als drijfveer, Zorn und Zeit, met een knipoog naar de grote Heidegger en diens Sein und Zeit. Zijn woede, eerzucht en geldingsdrang inderdaad onze motor, zoals Sloterdijk provocatief stelde? Durven we onze verontwaardiging te uiten, en brengt die ons dan ook in beweging? Of raken we even hevig in vuur en vlam, maar gaat de emotie daarna ook even snel weer liggen? Er zijn in elk geval grenzen aan wat van woedende mensen geaccepteerd wordt, want zoals een mooie kop in de NRC van dit weekend zegt in een stuk naar aanleiding van het opstappen van onderwijsminister Dennis Wiersma: ‘De brulaap als leider? Die tijd is voorbij!’

 

Ondertussen is er genoeg om ons druk over te maken, want er is veel loos in de wereld. En de klimaatproblematiek, gekoppeld aan natuur en milieu, is serieus genoeg. Onlangs werd ik daarvan nog eens extra doordrongen doordat mij gevraagd werd een boek te bespreken over erfgoed en klimaat, onder de sprekende titel De toekomst van het verleden. Thijs Weststeijn, hoogleraar Kunstgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht, brengt indringend in kaart welke bedreigingen er allemaal op historisch erfgoed afkomen: hogere temperaturen en luchtvochtigheid, meer stormen en bosbranden en snel wassend water. Hij komt tot een even nuchtere als ontregelende constatering: het meeste erfgoed waar we nu zo trots en zuinig op zijn, heeft zijn langste tijd gehad. Ook bij zijn studenten begint dat besef door te dringen. Wat kunnen we doen? Transformeren, digitaliseren of reconstrueren (op een andere, veiliger plaats). Het kunstwerk in aangetaste staat laten - bijvoorbeeld een monumentaal gebouw half onder water - en zo waarderen. Of nu vast de Nachtwacht veilig overbrengen naar Berlijn, dat niet zo snel onder water zal komen te staan. Laat dit allemaal even goed op u inwerken, en u voelt waarschijnlijk uw actiebereidheid groeien. Niet alleen onze toekomst staat onder druk, ook ons verleden dreigt ons nu te ontglippen.

 

Welnu, met nog meer feiten en data over de ernst van de situatie krijgt u niemand in beweging. Dat zal moeten gebeuren met een emotioneel verhaal dat bij de ander zijn of haar kernwaarden raakt. Inderdaad: dat zou ook prima een doorleefde donderpreek kunnen zijn. Of misschien moeten we er een andere, meer eigentijdse term voor verzinnen, zoals ‘opschudpreek’, ‘oplaadpreek’, ‘aanspreekpreek’ of ‘aanstootpreek’, ‘activeer- of stimuleerpreek’. Suggesties zijn welkom!

 

Zijn er daarnaast nog andere, meer op verbinding en gemeenschap gerichte opties? Daarvoor ga ik weer even te rade bij de eerdergenoemde Jan Preij van de Rotterdamse Bergsingelkerk. “Het lijkt me heilzaam,” schrijft Preij in aansluiting op het betoog van Buijs dat ik al eerder citeerde, “om als kerk uit een ander vaatje te tappen. Er wordt al meer dan genoeg gesomberd over de toekomst van de kerk, maar je kunt je ook constructief opstellen.” Hij komt tot de volgende drie adviezen:

“1. Zie de ellende eerlijk en onbevooroordeeld onder ogen, maar blijf er niet in hangen.

  1. Geef in plaats daarvan ruimte aan kleinschalige activiteiten die grensoverschrijdend zijn, aan inspirerende gesprekken die ons verlossen van het eigen gelijk.
  2. Laat hoopvolle resultaten zien, maak zichtbaar hoe groepen elkaar ontmoeten en verrijken in diaconaal werk, in initiatieven die vreugde scheppen en tot dankbaarheid aanleiding geven, in bijvoorbeeld maaltijden voor de buurt, in vieringen vol van cultuur en muziek.

En hij concludeert: “In deze adviezen schuilt ontspanning, ademruimte, voor kerk & maatschappij.” Tot zover Preij.

Ik zei u al, ik heb bij deze Preek van de Leek bewust geen donderpreek uitgekozen als schriftlezing maar een passage waarin Vrouwe Wijsheid aan het woord is en haar nood klaagt, in de geest van de grote profeten als Amos, Jesaja en Jeremia. Het Bijbelboek Spreuken bevat teksten die erg oud zijn, uit de negende of tiende eeuw voor Christus, en is een mooi voorbeeld van wat ‘wijsheidsliteratuur’ genoemd wordt. Deze sprekend opgevoerde Vrouwe Wijsheid is vrijwel zeker een overblijfsel van wat ooit een godin was, van kennis, intelligentie, staatslieden en schrijvers. Zij geldt als bemiddelaar tussen God en wereld, en als de lerares bij uitstek; niet voor niets is dit Bijbelboek lang gebruikt als onderwijsmateriaal. Ze fungeert ook als tegenwicht tegen het overwegend mannelijke beeld van God, ze zetelt in de harten van leiders en profeten en inspireert hun uitspraken en hun daden. Merk trouwens op dat in vers 8 (dat wij nu niet gelezen hebben) de lessen niet alleen door vaders maar ook door moeders worden overgedragen.

 

Wie naar haar luistert zal veilig zijn en hoeft geen angst te hebben voor het kwaad, zoals vers 33 aangeeft. Maar o wee diegene die niet luistert en haar wijze raad in de wind slaat! Die krijgt in vers 22-32 de wind van voren. Dat zou je toch wel een donderpreek kunnen noemen, want wie niet horen wil, moet straks niet vreemd opkijken als hij zich bedenkt: dan zal de Wijsheid niet thuis meer geven, “want wie onnozel is, gaat aan zijn eigen halsstarrigheid ten onder, en zelfgenoegzaamheid brengt de dwazen om.”

 

Ik sluit af met een gezang uit het Nieuwe Liedboek, de opvolger van het rode liedboek die in 2013 uitkwam en waar in veel kerken uit gezongen wordt. Dat heet ‘Zoek de wegen van de wijsheid’, en luidt als volgt:

 

 

Zoek de wegen van de wijsheid

Die de schepping dansend groet.

Blijf haar volgen, schenk haar aandacht,

Proef haar woorden, juist en goed.

Wijsheid baant het pad naar vrede,

Doet ons voor wat liefde doet.

 

Luister naar de stem van wijsheid,

Op de markt prijst zij haar waar.

Hoor het woord dat mens geworden

Ware goedheid openbaart.

Als dat woord dan kiemt en uitgroeit

Vinden recht en trouw elkaar.

 

Zuster wijsheid, kom en help ons,

Voed wie nieuw geboren wordt.

Zielsvriendin en liefste naaste,

Wek het heilig licht in ons.

Vorm ons tot jouw volk, bevrijd ons,

Om de aarde en om God.

 

 

 

Reflectie: Franz Hohler, Weltuntergang

 

Een mooi, ingehouden alternatief voor een donderpreek, vanuit het perspectief van een taalkunstenaar, is het lange gedicht Weltuntergang van de Zwitserse schrijver, dichter, cabaretier en liedcomponist Franz Hohler, die dit jaar tachtig is geworden. Hohler is niet vies van engagement en weet dat te koppelen aan een rijke fantasie. Daar is het korte fragment dat ik u nu wil laten zien en horen een mooie illustratie van. U ziet en hoort de dichter zelf het gedicht voordragen, en daarbij begeleidt hij zichzelf. Let u vooral ook even op het slot!

 

U krijgt het eerst een keer te zien (het is een fragment van iets meer dan twee minuten), dan zal ik mijn Nederlandse vertaling voorlezen en daarna kunt u er nogmaals naar kijken.

 

De ondergang van de wereld, dames en heren, zal zich naar wat we nu weten ongeveer als volgt voltrekken:

In het begin zal op een tamelijk klein eiland in de Zuidelijke Pacific een kever verdwijnen, een onaangename en alle mensen zullen zeggen: Goddank is deze kever eindelijk weg, die nare jeuk die je van hem kreeg en hij zat altijd onder de modder.


Niet veel later zullen de bewoners van dat eiland merken dat ’s morgens vroeg wanneer de vogels zingen er één stem ontbreekt, een hoge en schrille als van een krekel; het is de stem van de vogel voor wie, dat is duidelijk, die kleine, modderige kever zijn voedsel was.

Niet veel later zullen de vissers van dat eiland merken dat in hun netten een soort ontbreekt, die kleine, maar heel zachte, die… en hier moet ik het gedicht onderbreken…

Dat het ijs bij de polen begon te smelten en de kou begon te verdwijnen, en de zeespiegels stegen.

Blijft de vraag, zegt u het maar ronduit: waarom is toch die kever verdwenen? Dat, dames en heren, is helaas nog niet helemaal opgehelderd. Maar ik ben er stellig van overtuigd dat hij iets verkeerds gegeten had. In plaats van gras, at hij gras met olie. In plaats van bladeren, at hij bladeren met roet. In plaats van water te drinken, dronk hij water met zwavel. Zo drijf je jezelf op den duur tot wanhoop.

Blijft nog de vraag, daar stel ik me al op in: wanneer gaat dat gebeuren? Daar krabben de wetenschappers zich meestal in hun haren, ze zeggen: binnen tien of twintig jaar, binnen vijftig misschien of ook pas binnen honderd. Maar ik kom op iets anders uit: ik ben er zeker van, dames en heren, dat de ondergang van de wereld al is begonnen.  

 

Der Weltuntergang meine Damen und Herren wird nach dem, was man heute so weiss etwa folgendermassen vor sich gehn:

Am Anfang wird auf einer ziemlich kleinen Insel im südlichen Pazifik ein Käfer verschwinden ein unangenehmer und alle werden sagen Gott sei Dank ist dieser Käfer endlich weg dieses widerliche Jucken, das er brachte und er war immer voller Dreck.

Wenig später werden die Bewohner dieser Insel merken dass am Morgen früh wenn die Vögel singen eine Stimme fehlt eine hohe, eher schrille wie das Zirpen einer Grille die Stimme jenes Vogels, dessen Nahrung, es ist klar der kleine, dreckige Käfer war.

Wenig später werden die Fischer dieser Insel bemerken dass in ihren Netzen eine Sorte fehlt jene kleine, aber ganz besonders zarte, die - hier muss ich unterbrechen…

Bleibt die Frage stellen Sie sie unumwunden warum ist denn dieser Käfer verschwunden? Das, meine Damen und Herren ist leider noch nicht richtig geklärt ich glaube aber fast, er hat sich falsch ernährt. Statt Gräser zu fressen, frass er Gräser mit Öl statt Blätter zu fressen, frass er Blätter mit Russ statt Wasser zu trinken, trank er Wasser mit Schwefel so treibt man auf die Dauer an sich selber eben Frevel.

Bliebe noch die Frage ich stell' mich schon drauf ein wann wird das sein?
Da kratzen sich die Wissenschaftler meistens in den Haaren sie sagen in zehn. in zwanzig Jahren in fünfzig vielleicht oder auch erst in hundert ich selber habe mich anders besonnen ich bin sicher der Weltuntergang, meine Damen und Herren hat schon begonnen.

Gedicht van Martijn Breeman

Aan wie niet bidden met gesloten ogen

 

Ik zocht naar God, ik heb hem niet gevonden

In synagoge, kerk of in moskee

Waar een rabbijn, imam of dominee

Met donderpreken op de kansel stonden.

 

Ik zocht naar God in bundels met gebeden

Ik zocht naar Hem in Bijbel en brevier

Maar alles wat ik vond dat was papier

Met woorden die mij bitter weinig deden.

 

Ik zocht naar God, ik vond Hem in de bossen

Hij sprak tot mij in duizend vogelzangen

Ik zag hem in de bloemen in het perk.

 

Hij speelde met de reeën en de vossen

En met een briesje streek Hij langs mijn wangen

Ik zocht naar God en vond Hem aan het werk.

 

Onzichtbaar voor het oog van theologen

Lacht Hij ons toe en troost ons keer op keer

En Hij vertoont zich alle dagen weer

Aan wie niet bidden met gesloten ogen.