Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Toespraak 150 jaar vrijzinnigheid
In de zeventiende eeuw waren denkers als Hugo de Groot, Baruch de Spinoza en Balthasar Bekker befaamd tot ver buiten de grenzen van de Republiek der Nederlanden. Maar in de negentiende eeuw is in Nederland op het gebied van de geesteswetenschappen niet veel nieuws meer te bespeuren. Op theologisch gebied is Nederland al lang geen gidsland meer. Halverwege de achttiende eeuw verschuift de vooraanstaande positie die Nederland in dit opzicht had, naar Duitsland. Duitsland was zwaar getroffen door de Dertigjarige Oorlog, een verschrikkelijke godsdienstoorlog die talloze slachtoffers maakte en gigantische verwoestingen veroorzaakte. Maar na de vrede van Munster in 1648 begint het herstel. Kunsten en wetenschappen komen tot grote bloei, en wie als niet-Duitser op de hoogte wilde blijven van de wetenschappelijke literatuur, moest voortaan Duits leren. Vooral op theologisch gebied, want tot ver in de twintigste eeuw is de Duitse theologische literatuur toonaangevend.
In 1835 verschijnt het boek "Das leben Jesu, kritisch bearbeitet", van David Friedrich Strauss, een jonge theoloog, die drie jaar eerder aan de universiteit van Tübingen was afgestudeerd. Strauss was een origineel en creatief denker en had de moed om eigen wegen te bewandelen. In zijn boek poneert hij dat de vraag naar wie Jezus werkelijk was, in feite niet is te beantwoorden omdat de bronnen waarover we beschikken voor historisch onderzoek ongeschikt zijn. In de eerste helft van de negentiende eeuw is dat een ongehoorde uitspraak en zijn boek slaat dan ook in als een bom.
Hij verwijst de verhalen uit het Oude en Nieuwe Testament die een bovennatuurlijk karakter dragen en ingaan tegen de wetmatigheden van de natuur, zoals wonderen en verhalen over de opstanding van Jezus, naar het rijk der fabelen en hij typeert die verhalen als mythen. Voor veel christenen is dat in die tijd (en nu hier en daar ook nog) een schokkende gedachte. Mythen komen in alle niet-christelijke godsdiensten voor, maar in de bijbel zal men ze niet aantreffen, aldus de traditionele gedachtengang.
De Nederlandse reacties op het boek zijn dan ook in het algemeen negatief en het boek wordt een eendagsvlieg genoemd waaraan men geen aandacht moet besteden. Maar het boek roept ook verzet en verontwaardiging op. Zo gaat het verhaal dat muziekliefhebbers gedreigd zouden hebben om een concert te boycotten omdat het orkest walsen van Strauss ten gehore zou brengen. De combinatie van orthodoxe vroomheid en gebrek aan kennis kan tot wonderlijke resultaten leiden. Er zijn diverse anecdotes over. Bekend is de boer die in de gemeenteraad van zijn dorp tegen de aanleg van telegraafpalen stemde op grond van de bijbeltekst in de oude Statenvertaling "'s Heren goedheid kent geen palen".
De eerste Nederlandse theoloog die openlijk blijk geeft van waardering voor het werk van Srauss is Johannes Henricus Scholten. Hij wordt ook wel de vader van de moderne theologie in ons land genoemd. Onder zijn invloed kwam aan de universiteiten Leiden en Utrecht een nieuwe vorm van theologiseren tot stand. De moderne theologie bereikte de gewone kerkgangers via de predikanten die door hoogleraren als Scholten en Kuenen werden opgeleid. Busken Huet was een van hen en veel moderne theologen volgden zijn voorbeeld.
In de negentiende eeuw ontstonden ook twijfels aan het waarheidsgehalte van de bijbelse scheppingsverhalen. Geologische ontdekkingen versterkten die twijfels en nadat Darwin in 1859 zijn evolutietheorie had gepresenteerd onder de titel "On the Origin of Species", verhevigde zich de discussie over de betrouwbaarheid van de bijbel. Het modernisme had zich ten doel gesteld om de uitkomsten van de wetenschap serieus te nemen en in de theologie te verwerken en kwam natuurlijk in de problemen met de waardering van de bijbel als historisch geschrift waarin God zich eenmalig en onfeilbaar zou hebben geopenbaard. De bijbelkritiek waarmee de moderne
predikanten hun gemeenteleden confronteerden, maakte hen in de ogen van de gemiddelde kerkganger tot radicalen en het had tot gevolg dat sommige predikanten hun ambt neerlegden omdat zij de kerk niet meer zagen als de juiste plaats om hun ideeën uit te dragen.
De tweede helft van de negentiende eeuw was voor het modernisme een moeilijke periode.
Moderne predikanten waren verdeeld over verschillende kerkgenootschappen. Daarom probeerden ze zich te verenigen door de Vergadering van moderne theologen op te richten in 1866. Jaarlijks kwam de vergadering bijeen om naast kerkelijke kwesties ook maatschappelijke en natuurwetenschappelijke vraagstukken te bespreken. Maar één vergadering per jaar was niet voldoende om het gezelschap radicale theologen blijvend te binden.
De NPB, onze vereniging die nu door het leven gaat als Vrijzinnigen Nederland, is in 1870 opgericht door Opzoomer als Nederlandse Protestanten Bond. Het moest een anti-confessionele vereniging worden naar het voorbeeld van de Duitse Protestantenverein en het was de bedoeling om de moderne predikanten die tot dusver verspreid opereerden, een gezamenlijk platform te bieden. Dat is, zoals uit de verdere geschiedenis van de vrijzinnigheid blijkt, niet echt gelukt.
Wij weten denk ik allemaal wel wie Opzoomer was, maar zijn religieuze opvattingen zijn minder bekend. In het kort gezegd beschouwde hij Jezus als niet meer dan een bijzonder mens. De godsdienst die Jezus had uitgedragen, moeten wij als gelovige mensen verbinden met de negentiende-eeuwse wereldbeschouwing en natuurwetenschappen. De christelijke leer mag niet in tegenspraak zijn met de uitkomsten van de wetenschap. De godsdienst van Jezus was de hoogst ontwikkelde en daarmee de best mogelijke godsdienst. Die godsdienst behoorde volgens Opzoomer tot het wezen van de menselijke natuur. Dat gegeven leert volgens hem de mens dat er een God is.
Hij accepteert de evolutietheorie. God heeft de aarde op een indirecte manier geschapen waardoor de schepping een geleidelijk proces is en geen kwestie van dagen zoals in Genesis is verteld. De ontwikkeling van hogere soorten uit lagere soorten is door natuurwetten bepaald en God zelf is de bedenker en maker van die natuurwetten. Door te stellen dat God degene was die de evolutie in gang had gezet, conbineerde Opzoomer de uitkomsten van de natuurwetenschappen met het christelijk geloof. Opzoomer twijfelde niet aan het bestaan van God, maar was van mening dat kennis over God alleen met redelijk denken kon worden verkregen.
In de ontwikkeling van de vrijzinnigheid vanaf de negentiende eeuw tot ver in de twintigste eeuw kun je drie elementen ontwaren die in de vrijzinnigheid op formule moesten worden gebracht. Die elementen zijn: God, de bijbel en de christelijke dogma’s. Al vrij vroeg neemt de vrijzinnigheid afscheid van de kerkelijke dogma’s. Jezus als god en mens, het dogma van de drieëenheid, de leer van de verzoening, het verbod van de vrouw in het ambt, de leer van de dubbele uitverkiezing van Calvijn, in de vrijzinnigheid laat men al die dogma’s en leerstelligheden in meer of mindere mate al vrij spoedig los. In onze tijd kenmerkt de vrijzinnigheid zich door een open en ontvankelijke houding ten opzichte van onder andere homofilie, abortus, de vrouw in het ambt en euthanasie. De vrijzinnigheid zet de vensters naar de maatschappelijke ontwikkelingen open en doet de ramen niet dicht als die ontwikkelingen niet in de pas lopen met de kerkelijke opvattingen van weleer.
Ten aanzien van de omgang met de bijbel lag en ligt het wat ingewikkelder. De gemiddelde vrijzinnige keek wel kritisch naar de wonderverhalen, de opstanding van Jezus en het waarheidsgehalte van de boeken van het Oude Testament, maar had niet echt een alternatieve visie op het karakter van de bijbelgeschriften. Veel vrijzinnigen komen voort uit de klassieke protestantse kerken en dat droeg ertoe bij dat bij hen een zekere aarzeling leefde om de bijbelverhalen als helemaal onwaar, nooit gebeurd, achteraf bedacht en opgeschreven te beschouwen.
Ik zelf volg hierin de lijn van Strauss. De bijbel is voor mij een boek dat mythen en sagen bevat over de lotgevallen van het Israëlische volk en Jezus. Jezus is voor mij een historische figuur, daar twijfel ik niet aan, maar hij is niet de Zoon van God in die zin dat hij als God in de gedaante van een mens op aarde heeft rondgezworven. Ooit, tijdens mijn studie theologie, maakte ik bij een college dogmatiek de opmerking dat je Jezus misschien het beste kon kenschetsen als een charismatische joodse rabbi, waaromheen legendevorming is ontstaan. Enigzins tot mijn verbazing werd dat fel bestreden door de hoogleraar dogmatiek: het Nieuwe Testament was niet legendarisch, maar bevatte een waarheidsgetrouw verslag van de leer en het leven van Jezus Christus.
Ook bij voorgangers in de vrijzinnigheid ontmoette ik onverwacht veel kritiek toen ik stelde dat de bijbel een verzameling mythen en sagen is. Ik voegde daar aan toe dat dat niets afdoet aan de waarde van de bijbel, want juist de onderliggende betekenis van die mythen en sagen is van groot belang voor het vinden van de waarheid over onszelf. De dieptepsychologische betekenis van de gelijkenissen in het Nieuwe Testament, het verslag van Jezus’ leven en sterven, het zijn belangrijke handreikingen over het kennen van onszelf en onze drijfveren en met de verhalen in het Oude Testament is het niet anders. De bijbel reikt ons een omvangrijke mythologie aan met behulp waarvan wij onszelf aan onszelf kunnen uitleggen.
De voorgangers die ik van deze opvatting deelgenoot maakte, waren sceptisch. Het christendom is een grote en belangrijke godsdienst die je niet op één noemer kunt brengen met de grote mythologieën uit voorbije godsdiensten uit het Griekse en Romeinse rijk, daar kwam hun reactie in het kort op neer.
God is een ander verhaal. Niemand heeft ooit God gezien. Niemand heeft God ooit horen spreken in mensentaal. Maar wie zich rekenschap geeft van het feit dat geen wetenschapper er ooit in is geslaagd om leven te scheppen uit aardse materie, dat het heelal zo oneindig groot is dat wij ons daar geen voorstelling van kunnen maken en dat het ontstaan van dat heelal een onopgelost raadsel is, ook de oerknaltheorie is in feite niets anders dan een moderne versie van Genesis 1, kan niet onder de gevolgtrekking uit dat aan het begin van het leven op aarde, aan de bewegingen van het heelal en het zonnestelsel waarin de aarde zich beweegt, een energie of kracht ten grondslag ligt die ons menselijk begrip overstijgt en dat wij die kracht of energie God kunnen noemen, de Eeuwige, het Mysterie of de Ene, al naargelang wat onze voorkeur voor het onder woorden brengen van het in wezen onbenoembare is.
Over de eigenschappen van dat mysterie kunnen wij niets zeggen. Maar het is er en het raakt de mens die bewust in de schepping staat, op gezette of ongezette tijden aan. Wie dat voelt, is religi3eus. Religie is ten diepste een gevoelskwestie. Misschien heeft Huub Oosterhuis het mysterie nog het meest treffend verbeeld met de woorden:
Niemand weet wat leven is
en dat van dit geheimenis
God het begin en einde is.
Ik zou nog uren kunnen uitweiden over alles wat mij verwondert in dit ondermaanse. Maar ik heb genoeg van jullie geduld gevergd en het is tijd voor iets anders. Daarom zingt Alphons nu dat mooie lied van Schubert over de troost van kunst in moeilijke tijden. Schubert an die Musik.