Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern van de overdenking
Als je kennisneemt van alle onrecht dat bedreven wordt voor het behoud van de macht, als je ziet hoeveel misstanden er zijn, hoeveel leed door ideologieën wordt toegebracht, dan overvalt je een gevoel van machteloosheid. Je zou er iets aan willen doen, maar je kunt het niet. Het is te complex en te onbegaanbaar, het ligt niet in je mogelijkheden om er ook maar enige invloed op uit te oefenen.
Er zit maar één ding op. Je concentreren op je directe omgeving en de mensen (en dieren) die je daar aantreft. Zij zijn het met wie je dagelijks verkeert en zij zijn het die jouw invloed ondergaan. En je kunt zorgen dat je voor die kleine omgeving een zegen bent en geen vloek. Als je dat doet, dan doe je wat je kunt. Hou het daarop en zeg er ja tegen.
Volledige tekst overdenking
In mijn dorp kom ik vaak in dezelfde winkels. Meestal word je geholpen door vrouwen. Veel winkels en winkeltjes maken gebruik van vrouwenarbeid in deeltijd. Ik wil altijd graag de naam weten van degene die mij bedient. Het maakt het contact wat makkelijker en ik maak graag een praatje. Laatst stond bij de Primera een nieuw meisje achter de balie en ik vroeg hoe ze heette. “Cassandra” zei ze, en ik dacht onmiddellijk aan de dochter van koning Priamos van Troje, waarover Homerus vertelt. Zouden haar ouders haar ook Cassandra hebben genoemd, als ze ermee bekend waren geweest hoe moeilijk het leven is geweest van de Cassandra in de Griekse mythologie?
Cassandra was een mooie jonge vrouw en de god Apollo wilde graag het bed met haar delen. Dat vond ze goed, maar dan moest Apollo haar de gave geven om de toekomst te kunnen voorspellen. Apollo stemde toe en zij werd wat wij noemen helderziende, een zieneres. Maar toen zij het geschenk van Apollo had ontvangen, bedacht ze zich en weigerde ze om de liefde met hem te bedrijven. Dat maakte de god boos. Hij kon de gave niet meer ongedaan maken, dat mocht niet als je een god was, maar hij kon er wel een voorwaarde aan verbinden en die was: je zult de toekomst kunnen voorspellen, maar niemand zal je ooit geloven. En dat gebeurde ook. Cassandra stond bekend om haar onheilsboodschappen, waar nooit iemand enig geloof aan hechtte. We kennen de uitdrukking ook nu nog: als iemand een onheilstijding brengt, dan zeggen we vaak dat dit een Cassandra boodschap is.
De mooie dochter van Priamos verbrak een belofte en zij werd er de rest van haar leven voor gestraft. Het zette me aan het denken over het belang dat de bijbel kennelijk hecht aan het nakomen van beloften. Het begint al bij Abraham, die de belofte krijgt om een groot nageslacht te krijgen in een ander land, en het zet zich door in het derde gebod waarin het mensen verboden wordt om de naam van de Heer ijdel te gebruiken. In Matteüs 5: 33-38 geeft Jezus een nieuwe interpretatie van dit gebod. Ik zeg u in het geheel niet te zweren……laat het ja dat gij zegt, ja zijn en het neen, neen.
Het doen van beloftes is iets dat bij de menselijke conditie behoort. Door elkaar beloften te doen en die ook te houden, houden we het netwerk van menselijke betrekkingen in stand. In dat netwerk gebeurt zoveel, dat we steeds weer voor verassingen komen te staan, niet zelden onaangename. Om de onprettige gevolgen daarvan onder controle te houden, doen wij elkaar beloftes.
Dat is nodig omdat het mensenhart duister is. Wij kennen onszelf niet goed genoeg om te kunnen garanderen dat wij morgen hetzelfde zullen zijn als vandaag. Wij kunnen ook niet altijd vooraf bepalen wat er zal gebeuren in processen waar medemensen bij zijn betrokken. De ouden wisten dit al en bezworen de ongewisheid van het menselijk handelen door de belofte. Als extra garantie werd daarbij de naam van een God gebruikt of een andere belangrijke persoon. Ik zweer op het hoofd van mijn kinderen of ik zweer op het graf van mijn moeder, het zijn zinnen die je in verhalen soms tegenkomt.
Als je iets belooft, leg je jezelf naar anderen toe vast. Ze mogen erop vertrouwen dat ik in de toekomst zal doen wat ik vandaag zeg. Door die belofte ontstaat ook het onderling vertrouwen.
En dat onderlinge vertrouwen brengt met zich mee dat ons leven minder grillig wordt, minder de speelbal van het lot en de goden. En het brengt eendracht. En zoals we al heel lang weten: eendracht maakt macht.
In onze cultuur zijn we gewend om belangrijke afspraken schriftelijk vast te leggen. Maar mondelinge en onderlinge geloften of beloften zijn nog steeds van groot belang. En er is veel wantrouwen als het betreft afspraken die niet schriftelijk zijn vastgelegd. Zal degene die iets beloofd heeft, zijn woord houden? Is hij echt te vertrouwen? Niet zo vreemd als je bedenkt dat niemand minder dan Spinoza de mondelinge belofte niet zo ernstig nam. Als iemand uitsluitend een mondelinge belofte doet, aldus Spinoza, dan blijft die belofte slechts van kracht zolang degene die de belofte deed niet van gedachten verandert. Ik ben er vrijwel zeker van dat niet alle politici Spinoza hebben gelezen, maar ze opereren wel in het voetspoor van de grote filosoof. Misschien krijgen we na de aanstaande verkiezingen, als de nodige beloften weer niet kunnen worden nagekomen, van een ontwikkelde politicus te horen dat “Spinoza het zelf heeft gezegd”.
In het OT zijn het de profeten die ten strijde trekken tegen koningen en machthebbers die zich niet aan hun woord houden. Hun klacht stijgt in bijna al hun uitingen op. Het lied dat we hoorden gaat er ook over. Het grote geloof in God is betrouwbaar, het kleine geloof in de mens niet.
Hoe is het in onze tijd? Het lijkt mij niet overdreven om vast te stellen dat ons ja steeds minder ook werkelijk een ja is en omgekeerd ons nee ook niet zo absoluut genomen kan worden. Het afleggen van de eed of de belofte, het moet ons ervan overtuigen dat waar is wat de eed aflegger verklaart, maar ook dat vertrouwen wordt vaak beschaamd. Sinds 1 april 2015 is het verplicht voor bankiers en hun medewerkers om allemaal de zogenaamde bankiers eed te zweren. Er zijn zo’n 90.000 bankemployees bij betrokken. Het was de Rabobank, u weet wel, die bank van de Libor-affaire, die een grote gebeurtenis organiseerde waarbij zo’n 36000 medewerkers op hetzelfde moment de bankiers eed aflegden.
Ik heb er niet zoveel vertrouwen in. De traditionele kracht die aan een eed werd toegeschreven, ontbreekt in onze moderne maatschappij. En dat geldt zeker voor de moderne bankensector. En dat is erg jammer, want ook onze moderne wereld kan niet zonder de waarden die ons uit de traditie zijn aangereikt. Wij zijn als mensen maatschappelijke wezens die vooral tot hun recht komen als zij erop kunnen vertrouwen dat het ja van de ander zijn ja is en omgekeerd zijn nee ook.
Hoe modern we ook mogen zijn, de fundamenten uit het verleden kunnen wij niet missen. Toen Jan Terlouw op de televisie een hartstochtelijk pleidooi hield voor herstel van onderling vertrouwen, maakte dat op veel mensen grote indruk. Er resoneerde iets in ze dat ze direct herkenden als het gemis van een wereld waarin de perspectieven hoopvoller waren dan nu.
Natuurlijk waren er ook mensen die het een larmoyant verhaal vonden, niet van deze tijd en een en al nostalgie van een vijfentachtigjarige man. Die mensen begrijpen volgens mij niet dat een samenleving niet kan functioneren op grond van formele contracten uit eigenbelang: onderling vertrouwen is essentieel voor het in standhouden van gemeenschappen, hoe groot of hoe klein ze ook zijn.
Wij geloven de banken en de grote, machtige instellingen niet meer. De bankiers eed zal daar niets aan veranderen. Ook al omdat de tekst daarvan iedereen zijn eigen vrije interpretatie toestaat. Er staat in dat de eed aflegger een zorgvuldige afweging zal maken tussen alle belangen die bij de onderneming betrokken zijn. En dat zijn die van de klanten, de aandeelhouders, de werknemers en de samenleving. Hoe moet je die belangen dan tegen elkaar afwegen? Het is misschien niet zo aardig om t zeggen, maar de verwoording van wat vrijzinnig is, is eigenlijk concreter dan deze tekst.
Aan het eind van de bankiers eed staat de zin: Ik beloof dat ik mij zal inspannen om het vertrouwen in de financiële sector te behouden en te bevorderen. Vrij kort daarna ontstond er al commotie over de bonussen en topsalarissen die die diverse topmensen zich lieten toedienen. Direct na de invoering van de bankiers eed was het vertrouwen alweer op een dieptepunt beland.
Volgens Joris Luyendijk, die het morele gedrag van bankiers diepgaand onderzocht, zijn ze te vergelijken met kinderen die even alleen thuis worden gelaten. Omdat ze de eed hebben afgelegd, zeggen hun ouders tegen hen: pappa en mamma gaan zo de kamer uit. Beloven jullie niets uit de snoepkast te pakken? Volgens Luyendijk is dat nogal naïef. Het enige wat helpt is de snoepkast op slot draaien of het snoep eruit halen. In wezen geeft de eed nog meer ruimte aan de eed afleggers dan Luyendijk stelt. Want feitelijk wordt van hen gevraagd om te beloven dat ze alleen die snoepjes zullen pakken waarvan ze denken dat die gezond zijn of anderen ze toch niet lusten. Probeer je maar eens voor te stellen tot hoeveel verschillende uitleg van de belofte dit kan leiden.
In het boek Exodus was het nog betrekkelijk simpel. Mozes bezweek onder de werkdruk die op hem werd gelegd doordat iedereen zijn klachten en zijn twisten bij hem deponeerde. En dan zegt zijn schoonvader tegen hem: je moet dit niet alleen doen. Zoek bekwame en eerlijke mensen uit het volk. Mensen die de winst haten. Zij moeten in jouw naam rechtspreken en bemiddelen.
Mensen die de winst haten. Waar zouden we ze vandaan moeten halen? Ze zijn er natuurlijk wel, maar wat vinden de aandeelhouders ervan als zij hun onderneming gaan leiden? Dat zal niet gebeuren.
Wij hebben geen profeten meer als in het OT. En mensen die de winst haten zijn schaars. Ons leven wordt gereguleerd door grote, en machtige concentraties van macht en geld.
Ook onze leiders zijn vaak niet opgewassen tegen de problemen die dit geeft. Het is heel erg moeilijk om in zo’n ingewikkelde wereld altijd het goede te doen. Wat vandaag goed was, is morgen misschien alweer verkeerd. We kennen dit verschijnsel allemaal.
En als je kennisneemt van alle onrecht dat bedreven wordt voor het behoud van de macht, als je ziet hoeveel misstanden er zijn, hoeveel leed door ideologieën wordt toegebracht, dan overvalt je een gevoel van machteloosheid. Je zou er iets aan willen doen, maar je kunt het niet. Het is te complex en te onbegaanbaar, het ligt niet in je mogelijkheden om er ook maar enige invloed op uit te oefenen.
Dit wetende, zit er maar een ding op. Je concentreren op je directe omgeving en de mensen (en dieren) die je daar aantreft. Zij zijn het met wie je dagelijks verkeert en zij zijn het die jouw invloed ondergaan. En je kunt zorgen dat je voor die kleine omgeving een zegen bent en geen vloek. Als je dat doet, dan doe je wat je kunt. Hou het daarop en zeg er ja tegen. Zonder te zweren, want niet God, maar jijzelf staat voor je beloften.