Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern
Te weinig mensen krijgen voldoende innerlijke vorming mee en daardoor worden zij belemmerd in hun pogingen om in de omstandigheden van het moderne leven tot volle menselijke wasdom te komen.
Volledige tekst
Onlangs kwam ik in Trouw een artikel tegen van Sebastian Woudenberg of Valkenberg, ik meen Valkenberg, een van de vaste filosofen die af en toe in Trouw publiceren. Valkenberg wijst er in het artikel op dat er in onze beschaving weinig aandacht is voor wat hij Bildung noemt: vorming. Vorming is een onderdeel van de persoonlijkheidsontwikkeling: wie veel leest, wie naar goede muziek luistert en wie een brede belangstelling heeft voor alles wat de schone kunsten en de letteren voortbrengen, ondergaat spelenderwijs een proces dat zijn innerlijk vormt en van hem een beschaafd en cultureel mens maakt. Zo ongeveer beschrijft Valkenberg het en hij gebruikt het als opstapje tegen de trend die hij waarneemt om bij voorbeeld jongeren niet meer te vormen volgens bepaalde patronen, maar ze te benaderen volgens hun eigen cultuur en de uitingen daarvan. Dat vindt hij volkomen onvruchtbaar, want op die manier krijgen ze geen zinvolle impulsen om zich geestelijk te ontwikkelen. Hij noemt als voorbeeld de rapcultuur: wat jongeren zouden moeten opsteken van teksten als dit is een bankoverval, paas mij de doekoe voordat ik je neerknal (paas is straattaal voor geef en doekoe is in die straattaal geld) is hem volstrekt onduidelijk. Daar zit wel wat in, vind ik.
Je hoort wel vaker dat wij de taal van de jeugd zouden moeten spreken, vooral in de jaren tachtig en negentig hoorde je dit geluid veel in de kerken, omdat je dan beter contact met de jeugd zou krijgen en ze misschien af en toe weer in de kerk kwamen, maar ik heb dit altijd een onlogische en heilloze omkering van het leerproces gevonden. Normaal gesproken hebben ouderen een voorsprong in kennis en ervaring op jongeren. Het is de taak van de ouderen om die kennis en ervaring door te geven aan jongeren. Juist als ouderen dat doen in de taal die bij het leeftijdsverschil hoort, werkt dat beter dan andersom. Het is mij nooit duidelijk geworden wat jongeren van mij zouden kunnen opsteken als ik alleen in hun taal vanuit hun achterstand in kennis en ervaring met ze communiceer.
Het zijn in de eerste plaats de ouderen die voor de Bildung van het nageslacht moeten zorgen. Maar als die ouderen dat niet doen, verdwijnt dat aspect natuurlijk uit de opvoeding en moet het gewone onderwijs het hiaat opvullen. Dat lukt vaak wel, maar niet altijd. Bovendien heeft het reguliere onderwijs het tij op dat punt niet mee. Er is veel nadruk op het bijbrengen van nuttige en praktische vaardigheden zoals taal en rekenen, maar of we wel genoeg geld willen besteden aan zoiets als culturele vorming is maar zeer de vraag. Je kunt het nut van culturele vorming niet meten en beleidsmakers zijn nu eenmaal geobsedeerd door meten: het lijkt er soms op dat wat niet te meten is, ook niet bestaat.
Maar innerlijke vorming is een wezenlijk onderdeel van de ontwikkeling van je persoonlijkheid. Wie geen innerlijke vorming heeft gehad, loopt het risico dat hij zelf zijn weg niet kan vinden en is aangewezen op de prikkels van buiten, die hem uit andere groepen van de samenleving worden aangereikt. Wie geen inspiratie uit zichzelf kan halen, moet voor die inspiratie terecht bij anderen en andere kringen en kan alleen op die manier bevestiging van zichzelf vinden. Hij omarmt een ideologie of een subcultuur en ontleent zijn eigen identiteit daar volledig aan. Wat hij ergens zelf van vindt of voelt, verdwijnt voor wat de groep ervan vindt en gaandeweg gaat zijn eigen persoonlijkheid op in het ideaalbeeld dat hem is bijgebracht. Zulke processen hebben op grote schaal plaatsgevonden in het fascisme, het nationaalsocialisme en het communisme.
Maar ze vinden ook op kleinere schaal plaats. Het hoeft niet altijd verkeerd uit te pakken, maar de kans dat het wel gebeurt moet je niet onderschatten.
Ontwikkeling van het innerlijk is dus van waarde, ook al is het nut ervan niet te meten. Niet de buitenkant maar de binnenkant, daar komt het op aan en het is de kern van religie zolang mensen er geen godsdienst van maken met regels en voorschriften. Dat is wat Jeremia (Jer. 31: 31-34) hier zegt als hij het heeft over God die zijn wet in ons binnenste zal leggen.
Jeremia is buitengewoon actueel in zijn verzuchting dat de buitenkant plaats moet maken voor de binnenkant en eigenlijk is zijn tekst een mijlpaal in de ontwikkeling van het religieuze bewustzijn. Want wat was de situatie in zijn tijd? God werd vereenzelvigd met iets dat in pracht en praal, in leer en gebod aan het volk van buitenaf werd gepresenteerd. Gods aanwezigheid hing af van de priesters: hun kennis van God stond garant voor zijn nabijheid, mits dat door bemiddeling van de priester gebeurde. Volgens hun voorschriften moest God worden gediend door het slachten van schapen, het reciteren van psalmen en het nakomen van de geboden voor het vasten en sommige feestdagen. Hun theologie pretendeerde Gods plannen te kennen en zodoende de juiste godsdienst te kunnen vaststellen. Al die uiterlijkheid moet volgens Jeremia sterven om plaats te maken voor een radicale innerlijke verandering: ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en in hun hart schrijven en zij zullen mijn volk zijn en ik zal hun God zijn. Alleen de innerlijke beleving zal geldig zijn; alle van buitenaf aangereikte voorstellingen zullen verdwenen zijn. God wordt een God in het innerlijk van een mens.
Dit nieuwe verbond van Jeremia is geen godsdienst meer, maar een religieuze ervaring. Zo’n ervaring is niet te leren. Niet door theologen of door priesters, zo’n ervaring kan alleen maar ieder mens voor zichzelf opdoen. De eerste vraag luidt niet meer: wat willen de anderen? Maar dat er het in de eerste plaats om gaat wie ik zelf ben, wat er met mij gebeurt, wat nu het beste is voor mij. Door te breken met het uiterlijke in het religieuze, door te breken met de doorgegeven godsdienst, verandert de levenswijze van de gelovige volkomen. De waarheid die op die manier tot stand komt is een heel persoonlijke, die is niet aan te leren, die kan alleen maar geleefd worden.
Je kunt zeggen dat Jeremia werkelijk profetische uitspraken deed als je in beschouwing neemt wat de Verlichting over godsdienst had te zeggen. Alles wat zich als godsdienst aandiende moest volgens de verlichtingsfilosofen op vrijheid zijn gebaseerd, moest dus uit het innerlijk komen. Een geloof dat heilige vaders, rituele priesterdiensten en wonderbare verschijningen nodig heeft om zich waar te maken, kon in hun ogen niet als een geloof, maar alleen als een bijgeloof worden beschouwd. Maarten Luther verklaarde in de zestiende eeuw het pausschap in de katholieke kerk tot afvalligheid van de ware leer van Christus en al honderd jaar voor hem had Jan Hus, die op de brandstapel eindigde, gepreekt dat de paus, de kardinalen en de bisschoppen niet de opvolgers van de apostelen zijn. Dat zij dat alleen maar konden zijn als zij ook zo hadden willen leven als de apostelen. Daar hebben wij het dus weer. Maatstaf voor de waarheid is niet de leer, maar het leven. Niet het ambt, maar de mens. Niet het instituut, maar de persoon.
Het uur van Jeremia heeft in onze tijd geslagen voor alle kerken. Alleen het persoonlijk beleefde gelovige bestaan houdt nog stand en zal dat blijven doen. Het gaat meer dan ooit om het individu dat vrijheid, zelfstandigheid en verantwoordelijkheid nastreeft.
In sommige kringen staat zo’n opmerking een beetje onder verdenking. In die kringen associeert men individu met asociaal, met egocentrisch of zelfs egoïstisch. Maar dat is niet juist. Want juist in het individu wordt het geweten gevormd, een geweten dat meer is dan een uit het hoofd geleerde levenshouding.
Of je nu filosoof, dichter, musicus of schilder bent, ieder mens dat een ander iets te zeggen heeft doet dat als enkeling, niet als instantie. En wat hij te zeggen heeft komt steeds voort uit zijn persoon zoals die gevormd is.
En dat is de crux van onze tijd. In de hedendaagse zienswijze bepaalt iedereen in beginsel wat goed is voor hem. De knellende banden van het verleden waarin je door anderen werd verteld wat goed voor je was, die banden zijn verbroken. De sociale orde wordt niet meer bepaald door de kerk, de sociale orde is veel ondoorzichtiger en diffuser geworden dan vroeger het geval was. Er is geen algemeen gedeelde moraal en er is geen universele gedragscode meer. We ontlenen de betekenis van ons bestaan niet meer aan de groep waartoe we behoren: alle zin ligt in het individu. Alleen: als het individu niet is gebildet, innerlijk niet is gevormd, is hij zich daarvan volkomen onbewust. Dan weet men niet waarheen men op weg is, waardoor men wordt voortgedreven. Dan laat men zich drijven op de golven van de laatste mode of de laatste publieke mening en dat is steeds weer alleen de buitenkant, die de binnenkant niet in beweging zet en niet stimuleert. We leven, althans zo voel ik het, in een schreeuwerigere wereld waarin de aandacht voor ontwikkelingen vluchtig en springerig is en in alles een ondertoon van opgewondenheid waarneembaar is. Het is soms niet eenvoudig om rustig te blijven te midden van de woedende baren en golven. Waarschijnlijk is deze verzuchting van alle tijden en van alle mensen, maar dat biedt toch onvoldoende geruststelling. Want ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat te weinig mensen voldoende innerlijke vorming meekrijgen en zij daardoor belemmerd worden in hun pogingen om in de omstandigheden van het moderne leven tot volle menselijke wasdom te komen.
De grote wereldgodsdiensten, zoals die nu bestaan, kunnen niet in de leemte voorzien, want zij houden vast aan leerstelligheden die ons niet meer aanspreken. Zij verschaffen geen geestelijk leiderschap meer. Er zijn heel veel religieuze groepen die de pretentie hebben dat zij de verlossing bieden, maar die groepen zijn vaak meer ideologisch dan religieus gestempeld.
Onze tijd is een overgangstijd; het oude werkt niet meer, en het nieuwe heeft nog geen vorm, geen substantie die ons leidt en betekenis kan geven. Het is een lastige opgave om in die omstandigheden het juiste pad te vinden en rechtop te blijven staan. God heeft geen duidelijk gezicht meer en zijn werken in de wereld laten zich moeilijk ontwaren. Wat overblijft, is het ontzag voor het universum waarin wij leven en de vraag naar onze herkomst en bestemming. Maar die onwetendheid over onszelf kan ons ook uitdagen tot het inslaan van nieuwe wegen en andere verbanden dan wij gewend zijn. Dat kunnen we doen door ons innerlijk te vormen, iedere dag die die onbekende God ons geeft. Dat hoeven we welbeschouwd niet echt alleen te doen. Jezus is ons hierin voorgegaan als profeet, dichter en genezer van de ziel. Ik ben ervan overtuigd dat wij, als wij goed tot ons laten doordringen wat uit zijn mond aan ons is overgeleverd, wij er op den duur in zullen slagen om de betekenis te hervinden die ons leven soms lijkt te ontberen.