Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Verkorte versie
De verhalen rond Christus zijn mythen. Het zijn vertellingen over een figuur die en mens en god is, wonderen doet, op de hoogste toppen van het bestaan verkeert maar ook door de diepst denkbare dalen moet gaan om uiteindelijk de dood, de allergrootste crisis, te overwinnen. In die mythe wordt ons eigen levensverhaal op dramatische wijze verteld, verteld over wat de menselijke ziel aan hoogte en dieptepunten in zijn leven ervaart. Als je het leest als een mythe is Christus niet een andere persoon uit een ver verleden die zijn medemensen lessen geeft, maar is hij een model voor wat wij in onszelf ervaren. Niet de Christus uit de bijbel, maar de Christus in onze ziel is in de verhalen van het NT en vooral de bergrede aan het woord. En als je dat als uitgangspunt neemt, dan leveren de uitspraken van Jezus totaal nieuwe en verrassende inzichten op.
Weersta het kwade niet, bid voor wie je vervolgt en als iemand je mantel vraagt, geef hem er twee. Loop niet een mijl maar twee mijl op met degene die dat aan je vraagt. Al deze uitspraken komen op hetzelfde neer. Als je ze opvat als uitspraken over wat er in jezelf gebeurt, dan voegt dat een bijna schokkende dimensie toe aan de Christusmythe. Want dan wordt hier gezegd dat wij de vijand die in ons zelf zit, moeten liefhebben, dat we vriendelijk moeten zijn voor de innerlijke stem die ons aanklaagt en dat we geen weerstand moeten bieden aan datgene dat we als slecht van onszelf beschouwen. Daarmee worden we niet aangespoord om maar onze gang te gaan, maar dat wij de minder goede kant van onszelf onder ogen moeten zien en zo met begripvol en tegemoetkomend moeten hanteren dat onze persoonlijkheid, ons wezen, daardoor heel blijft.
Volledige versie
Ik heb het mezelf niet gemakkelijk gemaakt, toen ik koos voor een van de lastigste passages uit de bergrede, omdat wat daarin wordt gezegd volgens de gebruikelijke uitleg door geen enkel mens valt te verwezenlijken. Je vijanden liefhebben, bidden voor degenen die je vervolgen, meteen je geld uitlenen als daar om wordt gevraagd, wie kan zulke levenslessen serieus nemen? Want er staat dat je volmaakt moet zijn. En wat je dan moet doen om die volmaaktheid te bereiken, heeft geen enkele relatie met de werkelijkheid waarin we ons staande moeten houden. Het is zelfs zo dat we , als we de adviezen die hier staan letterlijk zouden opvolgen, onszelf enorme schade zouden toebrengen. Met deze ethische lessen is eigenlijk niets aan te vangen, ze zijn volkomen onrealistisch.
We moeten het dus waarschijnlijk anders lezen. En mezelf dit zo afvragende, kwam ik op de gedachte dat deze woorden veel begrijpelijker worden als je ze leest in het verband van de Christusmythe. Ter uitleg: de verhalen rond Christus zijn mythen. Het zijn vertellingen over een figuur die en mens en god is, wonderen doet, op de hoogste toppen van het bestaan verkeert maar ook door de diepst denkbare dalen moet gaan om uiteindelijk de dood, de allergrootste crisis, te overwinnen. In die mythe wordt ons eigen levensverhaal op dramatische wijze verteld, verteld over wat de menselijke ziel aan hoogte en dieptepunten in zijn leven ervaart. Als je het leest als een mythe is Christus niet een andere persoon uit een ver verleden die zijn medemensen lessen geeft, maar is hij een model voor wat wij in onszelf ervaren. Niet de Christus uit de bijbel, maar de Christus in onze ziel is in de verhalen van het NT en vooral de bergrede aan het woord. En als je dat als uitgangspunt neemt, dan leveren de uitspraken van Jezus totaal nieuwe en verrassende inzichten op.
Weersta het kwade niet, bid voor wie je vervolgt en als iemand je mantel vraagt, geef hem er twee. Loop niet een mijl maar twee mijl op met degene die dat aan je vraagt. Al deze uitspraken komen op hetzelfde neer. En als je ze opvat als uitspraken over wat er in jezelf gebeurt, dan voegt dat een bijna schokkende dimensie toe aan de Christusmythe. Want dan wordt hier gezegd dat wij de vijand die in ons zelf zit, moeten liefhebben, dat we vriendelijk moeten zijn voor de innerlijke stem die ons aanklaagt en dat we geen weerstand moeten bieden aan datgene dat we als slecht van onszelf beschouwen. Daarmee worden we niet aangespoord om maar onze gang te gaan, maar dat wij de minder goede kant van onszelf onder ogen moeten zien en zo met begripvol en tegemoetkomend moeten hanteren dat onze persoonlijkheid, ons wezen, daardoor heel blijft.
Wij begrijpen die boodschap eigenlijk niet. Wij zijn er al eeuwenlang mee vertrouwd dat wij het verkeerde, het slechte in onszelf niet moeten aanvaarden. Dat het eigenlijk niet mag bestaan.Waarmee we zijn vertrouwd is: het kwaad moet steeds door het goede worden bestreden, want het slechte dat hoort niet bij ons te zijn. Het is ons altijd ingeprent dat wij als mensen dragers van het licht moeten zijn.
In praktisch elk filmverhaal zijn goed en kwaad in een dramatische strijd met elkaar verwikkeld. Hoe listig, sluw en afschuwelijk de schurk ook is, de goede hoofdpersoon die hem moet bestrijden is hem steeds de beslissende slag voor en heeft uiteindelijk altijd de laatste troef in handen. De boodschap achter die verhalen is steeds: als we het verkeerde te pakken hebben, is de bron van alle ellende overwonnen. Het is alleen nog een kwestie van tijd totdat al het slechte is uitgeroeid en het goede zegeviert.
Maar wat in de bergrede wordt gezegd is: aanvaard het kwade dat er is en vecht er niet tegen.
Wat we ons niet realiseren bij het lezen van deze tekst is dat hier geen sprake is van een tegenstelling tussen goed en kwaad, maar dat hier de gedachte onder zit dat een mens zijn leven lang om heeft te gaan met de spanning tussen wat goed is en wat verkeerd is.
Jezus moet voor ogen hebben gehad dat wij mensen beperkte wezens zijn, waarin zich een onontwarbaar geheel van neigingen, gevoelens en driften heeft gehuisvest. Een mens, ieder mens, heeft twee kanten, is licht en schaduw tegelijk. Je bent niet eenduidig, je bent, als je kijkt naar de strijd die zich in jezelf voltrekt, dan weer eens ruimhartig maar een andere keer weer bekrompen. Soms ben je volstrekt voorspelbaar, maar ook ben je soms onpeilbaar. Je wil sociaal zijn, maar je bent soms ook a-sociaal. De engel en het beest, wij zijn het tegelijk. De duisternis is een broeder van het licht in ons en, zo wordt hier gezegd: je moet dat aanvaarden. Je donkere kant, je vindt het zelf de minste van al je broeders, maar in Matt 25: 40 staat te lezen dat wat je voor de minste van je vroeders hebt gedaan dat je dat voor mij, voor de Christus in je eigen ziel hebt gedaan. De vader in de hemelen weet dat je de minste van je broeders in je hebt; hij laat de zon opgaan over goede en slechte mensen en hij laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Die vader in de hemel maakt daar geen onderscheid in en zo, wordt er gezegd, zoals die vader zijn gaven schenkt aan goede en aan slechte mensen, zo moet jij ook zijn.
Als je dit niet wilt zien, als je blijft volhouden dat die donkere kant niet bij je hoort, dan bouw je een schijnwereld op waarin die spanning tussen je goede en je slechte kanten wordt veronachtzaamd en onbeheersbaar kan worden. En dan kan het ontsporen.
Voorbeelden van die ontsporingen zijn: mensen kunnen zo overtuigd raken van het goede in zichzelf dat ze hun principes tot dogma’s verheffen en die aan anderen opleggen. Deze mensen zijn hoogmoedig: ze menen het monopolie op het juiste gedrag te hebben en willen je ook steeds voorhouden hoe jij zou moeten zijn. Niet zijzelf, maar de anderen rondom hen zijn de verpersoonlijking van het slechte en die anderen dienen met alle middelen te worden bestreden. De kruistochten en de inquisitie zijn historische voorbeelden van dit denken. En na de tweede wereldoorlog zijn we pas goed wakker geworden uit de nachtmerrie waar dit op uit kan lopen. de twintigste eeuw, de eeuw van deze hoogmoed, druipt van het bloed van twee wereldoorlogen, van de holocaust, de sovjetonderdrukking en de oorlogen in Korea en Vietnam.
Er zijn ook mensen die zo overtuigd raken van hun eigen slechtheid, dat ze geen andere oplossing zien dan hun leven verder te slijten in opoffering en lijden. Ze gaan zo gebukt onder hun onvolkomenheid dat ze zich zelf blijven kwellen met waar ze niet toe in staat zijn: altijd en overal een goed mens te zijn. Zij zijn de niet van het toneel af te branden hoofdpersoon in de tragedie die hun leven is, want zij zoeken wat ze ongelukkig maakt en ze staan zichzelf geen vreugde toe.
Of hij wil of niet, een mens zal onder ogen moeten zien dat hij een mengeling van goed en kwaad in zich draagt. Wie zich alleen met één van beide identificeert, brengt zijn ziel ernstige schade toe, want hij dwingt zichzelf te leven in een werkelijkheid waarmee hij zich niet kan identificeren.
Terwijl, en dat staat hier dus, als een mens zijn schaduwkant aanvaardt, kan hij op die manier zijn ziel in harmonie brengen met het leven dat hij wil leiden.
Want wat hij voor het slechte, de minste van zijn broeders doet, dat doet hij voor zichzelf. Tot behoud van zijn ziel.
Als je dit goed tot je laat doordringen, dan ontkom je er niet aan dat ook het Godsbeeld van het NT er heel anders uitziet dan waaraan we zijn gewend.
Want God maakt geen onderscheid tussen slechte en goede mensen. Het is zelfs zo dat die God zelf ook zijn kwalijke kanten heeft, en zelfs boosaardig kan zijn. Dat blijkt uit het Onze Vader.
Wij bidden daarin: en leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den boze. In de NBV: breng ons niet in beproeving, maar red ons uit de greep van het kwaad.
Wat er staat is dus dat God zelf ons tot het slechte kan brengen. Wij vragen hem om dat alstublieft niet te doen. Al eeuwenlang spreken wij met deze woorden dus niets anders uit dan dat wij erkennen dat God dit kan doen en dus op die manier niet goed is, maar af en toe gewoon boosaardig. We hopen dat hij zich ook van zijn goede kant zal laten zien en we bidden daarom dat hij ons moet verlossen uit de greep van het kwaad. Met andere woorden: de bergrede ziet God niet als de bron van alleen het goede, maar ziet het goede en het verkeerde als aspecten van een en dezelfde God. En die God is niet alleen de Vader van Christus, hij is ook onze Vader. Christus uit de mythe is onze broer, de broer die in ons leeft en de grootste is, maar ook soms de minste.
In het Onze Vader worden de slechte invloeden die ons beheersen, gezien als een eigenschap van God omdat die God in onze ziel woont en zich dus in de mensenziel weerspiegelt. Daarom kan hij er ons ook niet van verlossen, hooguit beschermen en bewaren.
Dat dit zo is, blijkt ook uit het scheppingsverhaal. Daarin wordt verteld hoe de mens tot bewustzijn kwam en zijn donkere begon te zien.
Ten onrechte is dit verhaal altijd zo uitgelegd dat Adam en Eva, die symbool staan voor de mensheid, de wereld slecht hebben gemaakt door de zondeval. Want het verhaal van de zondeval geeft zelf al aan dat wat wij zien als een dissonant in de schepping, er al was voordat Eva de appel at. Niet alleen in de gedaante van de slang (die er dus al was), maar ook in die van God. Want als zij hebben gegeten van de verboden vrucht, dan worden zij, zo staat het er in Genesis 3: 22 gelijk aan God. “Nu is de mens gelijk aan Ons geworden; nu heeft hij de kennis van goed en kwaad”. Met andere woorden: Adam en Eva bereikten een hoger bewustzijnsniveau, hetzelfde niveau als van God. En dat kon ook niet uitblijven, want zij waren gemaakt naar het beeld van God.
Hier, in dit stuk van de Bergrede. ligt een uiterst actueel advies aan de mens van vandaag. Het advies om het donkere in jezelf te accepteren en van daaruit ook de duistere kant van de ander te aanvaarden. Het advies om jezelf en dus ook de ander lief te hebben zoals hij is en en geen beeld te maken van jezelf of een ander dat niet echt bestaat. We moeten de pretentie niet handhaven dat wij het goede nastreven en wat verkeerd is daarom niet kennen. Wie begrijpt dat ook het slechte bij de schepping hoort, die kan pas werkelijk bevrijdend zijn tegenover anderen en vervalt niet tot fanatisme en onverdraagzaamheid.
Uit wat ik heb gezegd, blijkt wel dat, als je er oog voor hebt, achter alles wat er in de bijbel staat eigenlijk steeds nog iets anders wordt gezegd. Als je er zo naar kijkt, wordt je duidelijk dat de vertellingen van de bijbel plaatsvervangende verhalen zijn. Verhalen waarin wordt doorgegeven wat je met je geest en je hart moet onderzoeken om tot jezelf te kunnen komen.
En dan ontsluiten die verhalen zich op een manier die je verder helpt om je leven op orde te krijgen. En zijn ze ook een aansporing om steeds vooruit te durven gaan over de ongebaande wegen van je geloof, je hart en je ziel. De hele bergrede is gericht op de bevrijding van de ziel. Een aansporing om alle krachten van je geest te mobiliseren om in harmonie met jezelf te komen. Laten we die aansporing ter harte nemen en in vrijheid zoeken naar de diepzinnige betekenis van de teksten die ons zo vaak als onbegrijpelijk voorkomen als we ze letterlijk nemen.