Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern
Wij staan er veel te weinig bij stil dat de werkelijkheid waarin wij leven niets anders is dan het product van onze eigen geest.
Het is de geest die in ons een idee vormt. Het is ook de geest die ons de uitvoering van dat idee ingeeft en tenslotte is het ook weer die geest die ervoor zorgt dat de uitvoering daadwerkelijk tot stand komt. Je kunt geest en werkelijkheid niet scheiden, ons bewustzijn, ons verstand, het is de werkelijkheid.
In eerste en laatste instantie is het je geest die jouw werkelijkheid vormt en uitmaakt. Je daarvan bewust te zijn en je daardoor te laten leiden en aldus een werkelijk vrij mens te worden, is de opdracht van de Christus.
Preek
Ons Gregoriaans koor zingt vandaag van de heilige geest. Het zijn pinksterliederen, maar deze liederen kun je ook rustig op andere tijden en plaatsen zingen. Want de geest, de heilige geest, is in de christelijke godsdienst de enige persoon uit de trits vader zoon en heilige geest die nog altijd bij ons is en zal zijn. Ik heb me er altijd een beetje over verbaasd dat de christelijke theologie relatief weinig aandacht besteedt aan de heilige geest waarvan in het NT gesproken wordt.
Bij de doop in de Jordaan en bij Pinksteren wordt die geest symbolisch verbeeld door een duif die uit de hemel neerdaalt of als vlammen boven de hoofden van mensen nadat een sterke wind is opgestoken. Jezus van Nazareth is in het verhaal de drager van die geest en na zijn dood blijft zijn geest bij zijn volgelingen, ik las het zo juist uit Johannes voor. Die geest is dus geen geschiedenis, maar actueel, aanwezig in onze werkelijkheid, een stukje van God waarmee wij dagelijks van doen hebben. En juist daarom eigenlijk is het boeiender om je reflectie daarop te richten dan op God of de historische Jezus, want dat stukje van God dringt nog steeds door in ons denken en handelen.
Er zijn mensen die dat anders zien. Ze zien de heilige geest met hoofdletters niet als een actuele aanwezigheid van het goddelijke, maar als een manifestatie van het goddelijke dat ooit plaatsgevonden heeft en daarom beschreven is in de bijbel. Maar dat is geen vruchtbare benadering, althans niet een benadering die mij aanspreekt. In die opvatting zet je de geest bij in het museum van religieuze onbegrijpelijkheden en doe je er verder niets anders meer mee dan er af en toe naar kijken. En bij Pinksteren iets roepen over hoe wonderlijk het er vroeger toch aan toe kon gaan.
In de filosofie gaat een groot deel van de aandacht uit naar de vraag wat onze werkelijkheid nu eigenlijk is en wat niet. De filosofie doet pogingen om de echte, objectieve werkelijkheid los te maken van de subjectieve, de werkelijkheid die wij beleven. De conclusie is meestal dat een werkelijkheid die niet door ons zelf als zodanig is benoemd of ingekleurd, eigenlijk niet bestaat.
Daar ben ik het zeer mee eens. En het brengt mij ertoe om juist de geest te zien als de werkelijkheid die wij zelf maken en waardoor wij zelf weer worden beïnvloed. Wij staan er veel te weinig bij stil dat de werkelijkheid waarin wij leven niets anders is dan het product van onze eigen geest. Jezus van Nazareth leeft in een tijd waarin er geen stromend water is, waarin geen kennis bestaat van elektriciteit, geen technieken bestaan waarmee je je snel kunt verplaatsen en geen wetenschappelijke kennis bestaat over de natuur en de wetten waaraan die natuur onderhevig is. Wat wij nu technologie noemen, in bijbelse tijden bestond het niet of nauwelijks.
Maar in de afgelopen twintig eeuwen hebben we van alles uitgevonden om ons bestaan in materieel en sociaal opzicht te verbeteren. Het gemak waarmee wij door de techniek kunnen wonen, werken en reizen is iets dat ver buiten het voorstellingsvermogen lag van welke Romeinse keizer ook. Ook in sociaal en maatschappelijk opzicht hebben we de wereld vorm gegeven. We hebben de democratie als staatsvorm bedacht, onafhankelijke rechtspraak ingesteld en tussen de volken onderling worden afspraken gemaakt in de vorm van verdragen om oorlogen en veldtochten tegen elkaar zoveel mogelijk te vermijden. De inrichting van een land, de aanleg van wegen en waterwegen, de bebouwing en de voorzieningen op het gebied van water, energie en communicatie.
Ze maken onze wereld tot wat ie is en hoe wij die ervaren. En dat is allemaal het werk van de geest. Het is de geest die in ons een idee vormt. Het is ook de geest die ons de uitvoering van dat idee ingeeft en tenslotte is het ook weer die geest die ervoor zorgt dat de uitvoering daadwerkelijk tot stand komt. Je kunt geest en werkelijkheid niet scheiden, ons bewustzijn, ons verstand, het is de werkelijkheid.
In het verleden zochten de mensen hun heil bij goden die ver boven henzelf stonden, maar niet in de zielen van de mensen verankerd waren. De gedachte daarachter was, dat het menselijke lot en de menselijke lotgevallen niet onder menselijke invloed stonden, maar aan de luimen en grillen van goden waren onderworpen. Het geestelijk leven van de mens lag niet in hemzelf, maar buiten hem, in de goden aan wie hij allerlei bijzondere eigenschappen toedichtte.
Bij Jezus verandert dit: god zetelt niet buiten de mens, maar ook en juist in hem. Je zou ook eenvoudig kunnen zeggen: Jezus maakt duidelijk dat God zich in je onderbewustzijn heeft genesteld. Hij zegt het met zoveel woorden als hij zegt: het koninkrijk der hemelen is in u en buiten u.
De God van het jodendom, die ooit vanaf de berg Sinaï zijn geboden naar beneden slingerde, die God wordt door de joodse Jezus dichterbij gehaald: God wordt mens. En ieder mens wordt een aspect van God.
Jezus wist, dat God samenvalt met onze werkelijkheid hier op aarde en God dus in de ziel van de mensen zit. Hij leerde zijn volgelingen dat God alleen kan worden ontdekt als je naar hem op zoek gaat in jezelf. Bij hem verandert de ene oppergod van de Joden die te onbegrijpelijk is voor het nietig mensdom, in een liefhebbende god die de mensen opzoekt en die om ze geeft.
Maar met de dood van Jezus verdwijnt die God uit het beeld, want de aanwezigheid van die God staat of valt met de aanwezigheid van Jezus zelf. Maar Jezus, ook al is hij uit de doden opgestaan, keert niet meer terug en zijn volgelingen blijven achter met een God waarvan ze alleen maar weten dat hij om ze geeft, maar waar ze verder geen contact mee hebben. In hun ziel roert zich het verlangen naar de God van hun meester, maar temidden van een heidendom dat zich dagelijks opzichtig tooit met de bewijzen van hun goden, ontbreekt de volgelingen van de gekruisigde ieder teken van het nieuw gewonnen geloof. In die situatie beschrijft de auteur van Handelingen de komst van de heilige geest en het is dat feit, waar of niet waar, dat de vroege volgelingen van de Heer het houvast geeft dat zij onbewust zo onstellend hard nodig hadden om hun geloof te behouden en te verspreiden.
In de door mij gelezen bijbeltekst zegt de Christus: straks ben ik er niet meer, je kunt niet meer bij mij te rade gaan. Maar ik stuur je de heilige geest. Die geest zal je blijven herinneren aan wat je van mij hebt geleerd. Die geest brengt je tot volwassenheid en zal je blijven influisteren wat goed is om te doen en wat niet. Je staat er nu zelf voor, maar de geest is van nu af aan in je ziel. Die ziel leidt je naar de antwoorden die je tot een mens kunnen maken dat de wereld een beter aanzien geeft.
Met andere woorden: je ziel houdt je nu bij de kern van alles wat ik je heb voorgeleefd en geleerd: deze wereld is niet de speelbal van het toeval of het eigendom van de sterkste. Deze wereld kan veranderen in een eerlijke en rechtvaardige maatschappij en je bent er zelf voor verantwoordelijk dat dit gebeurt.
Wat zich daarna voltrok was de geboorte van het besef dat Christus niet ergens tussen hemel of aarde of in de hemel te vinden is, maar in het eigen hart, in het hart van ieder mens. Het verschijnen van de geest als een duif of een vlam of een stormwind zijn geen elementen uit een illusionistenshow die eenmalig is opgevoerd, maar het zijn symbolische verbeeldingen voor het vinden van de Christus in je ziel.
Na zijn dood trekken de volgelingen van Jezus erop uit. Ze worden leermeester in plaats van leerling. Als losse individuen gaan ze op pad, de wereld in. Ze houden preken die mensen innerlijk raken en ze zetten netwerken van gelijkgezinden op.
Ze zijn geen formele kerkvorsten, maar geestelijke leiders. Ze werken, geleid door de geest die ze toelieten in hun hart, aan het herstel van de menselijke natuur. Ze doen dat met passie en met inzet van al hun talenten. Want ze voelen zich verantwoordelijk en hun doel is: de mens is mens doordat er andere mensen zijn en het is vooral in het contact met die ander dat God zich aan ons toont.
Leidraad bij dit alles is: een mens die werkelijk vrij is, heeft geleerd om in de geest en voor de geest te leven. Vanuit zijn vrijheid maakt hij ruimte voor de ander om met die ander te delen waardoor hij wordt geraakt. Hij leeft niet bij voorschriften die hem zeggen: je moet zo en zo gaan leven, anders word je niet verlost of raak je niet verlicht. Hij leeft ook niet vanuit het idee dat er zoiets is als een waarheid die kenbaar is en dat je die aan anderen kunt doorgeven. Het koninkrijk des hemels is geen vondst die je voor jezelf kunt claimen, het is een toestand van de ziel en daarom is het buiten ons en in ons. Zulke mensen kom je wel eens tegen. ze leven op een heel natuurlijke mening met je mee, zo voelt het, en je voelt jij bij die mensen meteen helemaal op je gemak. Het is niet te omschrijven hoe dat gebeurt, maar het gebeurt en als het gebeurt is het heel erg ‘werkelijk”.
Er is in ons zoiets als een innerlijk weten. Dat innerlijke weten wordt vaak tot zwijgen gebracht of verstikt door de meningen die wij erop na houden of de wijsheden die anderen ons voorhouden. Hoe goed bedoeld vaak ook, ze houden je vaak af van waar het werkelijk om gaat: je te laten raken door de eeuwenoude wijsheid die de geest van Christus is en je niet te laten beleren door meningen over waar of onwaar.
In eerste en laatste instantie is het je geest die jouw werkelijkheid vormt en uitmaakt. Je daarvan bewust te zijn en je daardoor te laten leiden, is de opdracht van de Christus. Die opdracht is van alle tijden en is gestold in mythen, vertellingen die betrouwbare dragers zijn van eeuwenoude waarheden, want we kunnen ze voelen en beleven. Niet het geloven van die verhalen is beslissend voor het vinden van ons vertrouwen en onze vrijheid, maar het meemaken daarvan. De ouden wisten het, wij moeten het kennelijk opnieuw ontdekken.
We kunnen het doen, we zijn ertoe in staat. Met de geest die bij ons is gebleven. Niet meer gebonden aan het optreden van een man in Galilea lang, lang geleden, maar altijd en overal. Het zoeken van de wijsheid door zijn volgelingen was en is een speurtocht naar een God die alles is in allen. Zodat mensen van geest vervulde mensen kunnen zijn. Laten we dat droombeeld vasthouden, ook als het Pinksterfeest voorbij is. Want wie het verhaal begrijpt, die is bezield. Bezield van het besef dat het zijn geest is die nabij brengt wat veraf lijkt, die vrijmaakt wat gevangen is en die vasthoudt wat verloren dreigt te gaan.