Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern overdenking 18 september 2016 (de ongrijpbaarheid van de liefde)
Wij zijn religieus omdat onze intuïtie ons vertelt dat in ons een geestelijke wereld aanwezig is die uitgaat boven de hele natuurlijke orde en ons daardoor in staat stelt om barmhartig te zijn, medelijden te hebben, het goede na te streven en begrip te hebben voor wat zwak is en onvolmaakt. Het is een vorm van liefde, ongrijpbaar maar herkenbaar in al haar verschijningsvormen.
Overdenking Zeist 18 september 2016 (de ongrijpbaarheid van liefde)
De zomer is weer voorbij. Het was een sportzomer, dat werd mij onder andere via de radio tot in den treure duidelijk gemaakt. Wimbledon, Tour de France, Europese kampioenschappen voetbal en last but not least de Olymipische Spelen in Brazilië.
Al die sportevenementen werden door verslaggevers gevolgd en wat mij ervan bij is gebleven is, dat het vooral bij de Olympische Spelen om de prestaties ging. Van sommige Nederlandse topsporters werd veel verwacht en de aandacht ging hoofdzakelijk uit naar wat die sporters ervan maakten. Het ging om de prijzen, de medailles en de ranglijsten waar onze landgenoten op zouden prijken.
Eigenlijk is deze benadering heel typerend voor onze cultuur. Die cultuur wordt overheerst door prestaties en de waardering daarvan. Wie niet presteert, ligt eruit, wordt vergeten en kan zich voegen bij het kamp van de teleurgestelden en gefrustreerden. En er is weinig liefde of aandacht voor de verliezers. Die aandacht, als die er al is, beperkt zich tot de vraag naar de oorzaak: hoe kon dit nou gebeuren?
Over vier jaar zijn er weer Olympische Spelen en dan zul je hoogstwaarschijnlijk het zelfde patroon in de verslaggeving kunnen aantreffen. Dat het gaat om het meedoen en niet om het winnen, een opmerking die je in de vorige eeuw nog wel eens hoorde, dat is iets van voorbije tijden, iets dat alleen nog gevoelens van meewarigheid oproept als je daarin nog gelooft.
Het is eigenlijk heel ongerijmd wat topsporters doen, er zit iets onnatuurlijks in. Ze beulen zich jarenlang af met eindeloze trainingen, ze onderwerpen zich aan strikte leefregels en ze onthouden zich jarenlang van de geneugten des levens.
Dat doen ze uit liefde, een andere verklaring heb ik er niet voor.
Want een topsporter stopt heel veel inspanning in iets waarvan hij tevoren weet dat het waarschijnlijk niet haalbaar is en als hij toch succes heeft, is dat heel vluchtig en eigenlijk niet onder woorden te brengen wat dat met je doet. Daarom doen ze het volgens mij uit pure liefde. En wat je uit liefde doet is nu eenmaal niet te verklaren. De redenen van het hart laten zich niet uitleggen door het hoofd.
Die liefde is voor mij in alles wat erover wordt beweerd een beetje weggezakt. Wij lijken mensen te zijn geworden die vrijwel uitsluitend met elkaar in gesprek zijn over meetbare prestaties, over de waarde van iets dat je in een cijfer uit kunt drukken.
Dit persoonlijk zo beziende en gehoord hebbende , drong zich aan mij op dat met religie iets soortgelijks is gebeurd toen het georganiseerde godsdienst werd. Religie onttrekt zich aan definities of verklaringen die rationeel te volgen zijn. Maar de mens wilde dat onverklaarbare, dat onbegrijpelijke, in kaart brengen en wilde zijn religie passend maken in het denkmodel dat hij bij alles hanteerde. Onze kerkelijke voorvaderen wilden daarom de bijbel zien als een historisch boek waarin verslag werd gedaan van historische gebeurtenissen. En dat reduceerde de religieuze beleving van mensen tot leerstelligheden waaruit de achterliggende betekenis verdween.
Dat hebben we achter ons gelaten. We hebben inmiddels ervaren dat de bijbelse verhalen in beelden spreken en dat die beelden rechtstreeks appelleren aan de beelden die wij vanuit de evolutie van het leven in ons dragen. De woorden van Jezus en de mythische verhalen uit het NT zijn niet geschikt voor het ontwikkelen van een uitgebreide leer over mens en God, het zijn dichterlijke woorden die heel verschillende mensen uit heel verschillende culturen met elkaar verbinden door ze te raken op de ervaringen die ze allemaal gemeenschappelijk met elkaar delen.
Nu zou je kunnen zeggen dat dit niet voor iedereen te volgen is, want niet iedereen beschikt over de dichterlijke kwaliteiten om religieuze taal te kunnen verstaan als de taal van de menselijke ziel. Het vasthouden aan zogenaamde feiten lijkt dan veel eenvoudiger.
Zou je denken, ja, maar als je er even wat langer en dieper bij stilstaat is dat helemaal niet zo. Want de beelden van de evolutie van het leven zijn veel dieper in ons innerlijk gegrift dan wij ons bewust zijn.
Als we het hebben over de zon en de wind, over de zee en het strand, over een grot en een berg, over een boom en over sterren, dan spreken we in wezen de taal van de religieuze dichter. Want al die woorden hangen ten nauwste samen met de geschiedenis van het leven op deze planeet en ze zijn geladen met betekenis omdat ze op onze weg van eencellige wezens naar gewervelde dieren en zoogdieren en uiteindelijk naar het menszijn, van het grootste belang waren.
Zonder de zon bestond er helemaal geen leven op aarde. Het ritme van dag en nacht, veroorzaakt door het draaien van de aarde, zorgt er niet alleen voor dat wij op gezette tijden waken en slapen, maar brengt ons ook het verschil tussen licht en donker bij. En licht en donker zijn oerbeelden die model staan voor geborgen tegenover gevaarlijk, goed tegenover kwaad, mooi tegenover lelijk. Het water, de zee, het zijn de symbolen van leven en geboorte, het leven van de schepsels op het land is daaruit ontstaan.
Een boom betekent voor ons mensen meer dan zomaar een voortbrengsel van de natuur. Niet zo verwonderlijk als je bedenkt dat volgens de wetenschap zes miljoen jaar geleden oerwoudgebieden in steppen veranderden en onze voorouders moesten uitwijken naar de onbeschutheid van de open savanne. Het lijkt niet toevallig dat de gebedsrichting van de bidders in alle godsdiensten opwaarts is, naar de hemel. De mens die tussen bomen leeft neemt de vlucht voor gevaren naar boven, niet zoals bijvoorbeeld bij wolven, die nemen de vlucht naar de verte.
Dat wijst erop dat de grote religieuze symbolen samenhangen met het leven zelf. Die symbolen staan niet onder het beheer van een bepaalde godsdienst die pretendeert dat ze in het leven zijn geroepen door een God die zich aan ons heeft geopenbaard.
Ze zijn ouder dan het menselijk bewustzijn zelf en ze vormen een taal die alle mensen over alle onderlinge verschillen heen zou kunnen verbinden en verzoenen. Maar dan moet je daar wel oog voor hebben en je niet laten afleiden door de rationalisaties van de godsdiensten die God en natuur als verschillende en aan elkaar tegengestelde verschijnselen willen beschouwen.
Het is mijns inziens niet aannemelijk te maken om God te zien als een wezen dat buiten de natuur staat. Onze intuïtie voor het goddelijke, het ongrijpbare, ons religieuze gevoel, komt juist voort uit de natuur waarin wij moeten leven en de problemen waar die natuur ons steeds weer mee opzadelt. Want de natuur is niet per se barmhartig. De natuur kan ons raken door haar schoonheid, maar ook door haar wreedheid.
In de christelijke theologie staat God van oudsher voor liefde. God is de algoede en wijze schepper van alles op deze wereld en met zijn liefde onderhoudt hij de schepping en alle schepselen daarin. En daarom is de natuur ook goed. Maar eerlijk gezegd, in Gods liefde kun je eigenlijk niet geloven door de natuur. Eerder ondanks de natuur.
Want de natuur gaat met mechanische onbarmhartigheid om met alle levende wezens, ook met ons. En als dat gebeurt, dan is er geen enkele reden om hier de liefdevolle hand van God in te zien, die ondanks zijn lankmoedigheid meent de mens op de proef te moeten stellen. In zijn satirische roman Candide drijft Voltaire de spot met de leer dat God de beste van alle mogelijke werelden heeft willen scheppen.
Aanleiding voor zijn roman was de aardbeving van Lissabon in 1755 die tweederde van de stad vernielde, maar waarbij uitgerekend de prostitutiewijk werd gespaard. Hieruit bleek wel dat de bewegingen in het binnenste der aarde geen enkel moreel oogmerk hebben en niet ter herleiden zijn tot welk goddelijk raadsbesluit dan ook. Vulkaanuitbarstingen, branden, onweer, stormvloeden, aardbevingen en epidemieën, het zijn gebeurtenissen die door geologie en biologie, door seismologie en meteorologie kunnen worden verklaard, maar niet door de theologie.
Wat is dan de rol van religie als God geen rol speelt in de maner waarop de natuur met ons omgaat? Want de natuur behandelt ons als wezens die tot die natuur behoren, zonder bijzondere rechten of aanspraken. Wat wij ook belijden over God, het is niet vol te houden dat hij deze wereld heeft willen scheppen als een volmaakte wereld. Die wereld is onbarmhartig, houdt geen rekening met de zwakken en toont geen begrip voor ellende en onderdrukking. Nee, de religie als geloof in God helpt niet bijzonder als we willen verklaren waarom deze wereld er is. En dat is ook niet de functie van religie.
Wij zijn religieus omdat onze intuïtie ons vertelt dat in ons een geestelijke wereld aanwezig is die uitgaat boven de hele natuurlijke orde en ons daardoor in staat stelt om wel barmhartig te zijn, wel medelijden te hebben, wel het goede na te streven en begrip te hebben voor wat zwak is en onvolmaakt. Die geestelijke wereld is gevuld met liefde en geeft ons een uitleg van de wereld die ons vertrouwen geeft in plaats van angst, eerbied voor alles wat leeft in plaats van strijd om het bestaan. En de wens om dienend en helpend te zijn in plaats van wedijverend om macht en aanzien.
Het is niet zo vruchtbaar om te willen verklaren wat een God ertoe brengt om zoveel lijden en verdriet in de wereld te brengen. Het is veel vruchtbaarder om met zoiets ongrijpbaars als het geloof in de liefde de eigen wil ertoe te brengen om zoveel mogelijk de macht van het lijden en verdriet op aarde te doen verminderen. Dat is waar het voor een religieus mens aankomt.
God als benaming voor degene in wie wij absoluut kunnen vertrouwen als de oorsprong van alle liefde en goedheid is alleen maar te vinden in een bepaalde manier van leven.
Die manier wordt ons voorgeleefd in het Evangelie waar dat verslag doet van de levensgang van Jezus. Door het filter van de man van Nazareth maken wij daarin kennis met de ongrijpbare en ontastbare macht van de liefde die het, als religie, mensen mogelijk maakt om deze wereld te zien als een plaats die alleen door liefde bewoonbaar is en blijft.