Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern van de overdenking
Als u genodigd bent, ga dan niet op de eerste plaats aanliggen. Ga op de laatste plaats aanliggen, dan zal de gastheer misschien zeggen: vriend, kom maar naar voren.
Die houding stelt Jezus voor in deze gelijkenis. Hij wil er mee zeggen dat we die niet alleen moeten nastreven als we ergens te gast zijn, maar dat dat in ons hele leven geldt. Het is mogelijk ergens rustig aanwezig te zijn, anderen de ruimte te geven en zelf eenvoudig de plaats in te nemen die je toevalt. Je hoeft je zelf niet eindeloos te profileren, de plaats innemen die voor jou
de juiste is, dat is voldoende.
Overdenking (de plaats die je inneemt)
Onze koning en koningin nodigen zo’n 2 à 3 keer per jaar een aantal mensen uit voor een lunch op paleis Huis ten Bosch. De genodigden zijn mensen die zich op de een of andere manier verdienstelijk hebben gemaakt voor de samenleving. In april 2023, toen Wilem Alexander 10 jaar koning was, werden 100 mensen uitgenodigd voor zo’n zogenaamde uitblinkerslunch.
Wat zouden de gedachten zijn van mensen die voor zo’n lunch worden uitgenodigd. Je wordt uitgenodigd door iemand die duidelijk hoger op de maatschappelijke ladder staat dan jij zelf. Ongetwijfeld vraag je je dan van tevoren af wat je zult aan doen, en hoe je je zult moeten gedragen. Bereid je nog bepaalde gespreksonderwerpen voor om die, als de gelegenheid zich voordoet, naar voren te brengen? Voor sommigen zal het er misschien wel op lijken of ze een soort examen moeten doen. Examen in het juiste gedrag, omgangsvormen, tafelmanieren, hoe presenteer ik me op de beste manier? Eigenlijk is het een mengeling van ijdelheid en verlegenheid. Je weet wel dat je bescheiden moet blijven, maar je wilt ook niet door de mand vallen in zo’n vooraanstaand gezelschap.
Niet alleen de gasten bij een koninklijke uitblinkerslunch, maar ook daarbuiten natuurlijk vragen mensen zich af hoe ze zich moeten presenteren. Als ik denk aan alle reclames die ons aansporen om veel aandacht aan ons uiterlijk te besteden en als ik zie hoe ingewikkeld sommige kapsels van mannen en vrouwen eruit zien, dan kan het niet anders dan dat hele hordes mensen zich afvragen hoe ze bij een ander overkomen, en hoe die ander hen ziet.
Niet alleen op het terrein van het uiterlijk, maar ook in het intermenselijk verkeer komen zulke vragen aan de orde. Nodigt mijn gedrag de ander uit om mij sympathiek te vinden of mij tenminste welgezind te zijn? Ben ik bot of juist heel tactvol in de gesprekken die met anderen voer? In wezen zitten achter deze vragen latente gevoelens van onzekerheid over onszelf. Onzekerheid over de vraag of je wel goed genoeg bent in de ogen van een ander, of je wel aantrekkelijk of inspirerend genoeg bent. En eigenlijk blokkeren die vragen ons, drijft de onzekerheid over onszelf ons ertoe om de ander als het even kan te overtreffen. We zijn pas op ons gemak als dat lukt. En als dat niet lukt, worden we eerzuchtig. Want een ander komt misschien wat slimmer voor de dag dan wij, of hij weet iets beter te vertellen dan wij, in zulke gevallen slaat de onzekerheid en de neiging om zelf een slimmer duitje in het zakje te doen toe.
Want we willen toch graag op de eerste plaats staan. Als het even kan in het centrum van de belangstelling staan met een nog grappiger mop, met een nog spannender verhaal, met een nog spitsere woordspeling dan waarmee de ander de aandacht had. Valt het u ook niet op dat, wanneer iemand in het gezelschap zo’n spannend verhaal vertelt of een erg geslaagde grap debiteert, er altijd wel iemand bij is die dan ook zo’n soort verhaal of grap gaat vertellen?
De strijd om de eerste plaats heeft vele vormen en kent geen kant en klare recepten. Maar Jezus zegt ervan: die strijd is niet te winnen. Het in ons innerlijk verborgen motief is steeds dat wij wensen dat anderen ons erkennen en waarderen en wij, als het even kan ook nog geliefd worden. We doen daar onbewust of bewust aan mee en hoe we dat doen, dat hangt van onze karakterstructuur af. Maar die moeite die we er voor doen pakt ook wel eens verkeerd uit. Als duidelijk is dat je krampachtig bezig bent om je ster te laten stralen waar dat maar mogelijk is, dan wreekt zich dat genadeloos. De succesjes die je in die slag om je populariteit behaalt, zetten anderen onder druk en het moedigt hen aan om jou op hun beurt te overtreffen in spiritualiteit en spitsvondigheden. En als dat gebeurt, wordt het onrustig in de ziel.
Er is maar één manier om de ziel tot rust te brengen en dat is door je de gedachte voor te houden dat we we allemaal zijn uitgenodigd om brood te eten en dat we er allemaal bij horen. In de gelijkenis die ik las staat het met zoveel woorden:
Als u genodigd bent, ga dan niet op de eerste plaats aanliggen. Ga op de laatste plaats aanliggen, dan zal de gastheer misschien zeggen: vriend, kom maar naar voren.
Die houding stelt Jezus voor in deze gelijkenis. Hij wil er mee zeggen dat we die niet alleen moeten nastreven als we ergens te gast zijn, maar dat dat in ons hele leven geldt. Het is mogelijk ergens rustig aanwezig te zijn, anderen de ruimte te geven en zelf eenvoudig de plaats in te nemen die je toevalt. Je hoeft je zelf niet eindeloos te profileren, de plaats innemen die voor jou
de juiste is, dat is voldoende.
Dit is een mooi en nobel uitgangspunt, maar als ik kijk naar de dagelijkse praktijk, dan lijkt dit uitgangspunt toch wel een beetje utopisch. Want de vraag "Wat ben ik voor de ander" roept ook een tegenvraag op en die is "Wat is een ander voor mij". Wat voor voordeel brengt de ander mij en hoe kan ik dat bereiken. Contacten tussen mensen zijn nu eenmaal de gezamenlijke afspiegeling van hun wederzijdse gevoelens.
In heel veel studies kom je de veronderstelling tegen dat contacten tussen mensen worden aangegaan uit het belang dat zij daaraan hechten. En dat zijn dan vooral materiële belangen. Materiele belangen kunnen mensen onderling verbinden, er zijn belangrijke filosofische concepten ontwikkeld over het onderscheid tussen wat nuttig is voor het persoonlijke belang en wat nuttig is voor het algemene belang. Vaak komt het er dan op neer dat je zo moet handelen dat dit het grootste geluk voor het grootste deel van de mensen oplevert. Geluk wordt dan in die filosofie gedefinieerd als de afwezigheid van pijn en lijden. Het is het utiliteitsprincipe van de filosoof Bentham, maar in zijn filosofie ontbreekt de notie dat het voor bijna alle mensen ook aantrekkelijk is om macht over de ander te kunnen uitoefen. Sommigen raken zelfs bezeten door de drift om zich te kunnen laten gelden. Wij zien het om ons heen. Dictators genoeg. Ook volken genoeg die over andere volken willen heersen. Dat heeft niet veel te maken met grootste nut voor het grootste deel van de mensheid, maar het is nu eenmaal onze werkelijkheid.
Daarnaast: in onze eigen kleinere wereld is het van grote betekenis tot welke kringen wij behoren, wie bij wie wordt uitgenodigd. Wat de maatschappelijke positie van iemand is, kun je daaraan afmeten. Wie regelmatig met de minister luncht en kind aan huis is bij de hot shots van het grote bedrijfsleven, die heeft de grootste kans op succes. Maar het gaat om iets anders dan dat succes.
Het is niet denkbeeldig dat ook wederzijdse contacten die een materieel belang van beide partijen op het oog hebben, verbinding tussen mensen tot stand brengt en ze brengt naar de plaats die hen toekomt, maar in werkelijkheid geeft dat concept geen toegang tot het hart van de ander, want er zit altijd een onderstroom van heerschappij over een ander in dat wederzijdse contact over belangen. En zodra belangen een rol gaan spelen, - en dat is altijd het geval bij contacten die tot wederzijds voordeel moeten strekken - wordt het tussenmenselijk contact minder liefderijk en minder welwillend. Juist omdat deze contacten in veel gevallen in het teken van de jacht op een goede maatschappelijke positie staan.
Als Jezus het heeft over genodigden die de eerste plaats willen bezetten wil hij daarmee zeggen dat dit niet de manier moet zijn waarop wij met elkaar moeten omgaan. Mensen moeten niet met elkaar rivaliseren, ze moeten elkaar vitaliseren. We zagen dat het in de gelijkenis over het gastmaal met de hoogste en de laagste plaatsen gaat over twee vragen, de vraag "hoe kom ik bij de ander over" en de vraag "wat levert het contact met de ander mij op“. Die vragen verstoren volgens Jezus alle menselijke gevoelens.
Het gaat hem niet om het najagen van succes en aanzien, het gaat er hem om hoe wij onszelf in ons leven voelen. Ik vind dat heel fundamenteel. Als wij allemaal zijn uitgenodigd - het kwam al eerder aan de orde -dan hoeft niemand te vechten voor een toegangsbewijs, dan hoeven we niet aan te tonen wie we zijn door wat we hebben gepresteerd en waarvoor we ons hebben ingespannen.
Het leven is dan geen survival of the fittest, maar geeft het gevoel van gewenst zijn, het gevoel dat er altijd een welkom is voor degene die zich ermee tevreden stelt dat hij er is en die niet verkrampt raakt door de ambities die hij zichzelf oplegt.
Lucas is een bijzondere Evangelist. Waarschijnlijk is de schrijver van dit Evangelie een welgesteld man geweest die last had van schaamte tegenover zijn minder bedeelde medemens. Heel veel van zijn verhalen gaan over de tegenstelling arm en rijk, uitmondend in de conclusie dat de rijken het koninkrijk des hemels niet verdienen maar de armen juist wel. Exegeten zijn van mening dat Lucas behoorde tot de zogenaamde cynici, filosofen die zich keerden tegen de ontmenselijking van de cultuur waarin zij leefden. Zij waren van mening dat de mensen voortdurend hebzuchtiger werden, gieriger, uit op bezit en dat zij, om hun gewin en vooruitgang veilig te stellen, bereid waren om onder het voorwendsel van vrijheid oorlog te voeren en onmenselijkheden te begaan van elke denkbare aard
De gelijkenis die ik hier bespreek, past in deze zienswijze. Lucas breekt in dit verhaal een lans voor belangeloze goedheid. Een goedheid die niets te maken heeft met de rekenarij en berekening die een materieel voordeel zou moeten opleveren. Volgens alle gangbare opvattingen en wetten levert belangeloze goedheid in wezen niets tastbaars op.
Maar Jezus legt in dit Evangelie fragment andere maatstaven aan. In zijn verhaal schetst hij wat we gewend zijn te doen en vervolgens legt hij er de lat van de kritiek langs. Die kritiek leidt dan tot de conclusie dat onze inspanningen eigenlijk tot niets leiden als wij niet zien waar het in de kern van zaak om gaat: het zijn van een mens die rechtop kan staan tegenover zijn medemens omdat hij bereid is die medemens, met al zijn tekortkomingen en hebbelijkheden, te zien als de mens die hij zelf is. Dat is wat het leven van ons vraagt, al het andere is aards bezit dat door roest en mot wordt aangetast, er blijft niets van over.
In elke samenleving bestaan regels waardoor mensen worden buitengesloten. Elke groep kent een zekere machtsorde. Er zijn mensen die macht hebben en er zijn mensen die geen macht hebben. Er zijn bazen en ondergeschikten , mensen die trappen en mensen die getrapt worden. Jezus heeft een visioen van een samenleving die menselijk is, die hij gerealiseerd wil zien bij zijn eigen volk, in zijn eigen tijd, door middel van wat hij uitdraagt en leert.
Het is bekend dat Jezus zich uitgerekend steeds met tollenaars, publieke vrouwen en zondaars identificeerde en ze uitnodigde om met hem te praten. Als hij er naar gevraagd werd antwoordde hij: "Ik ben niet gekomen voor de gezonden, mijn Vader heeft mij gezonden voor de zieken“.Het is evenwel beslist niet ondenkbaar dat Jezus zijn bereidheid tot goedheid tegenover de uitgestotenen mede heeft ontwikkeld door zijn eigen ervaring van uitgestoten te zijn, doordat hij zelf het slachtoffer was van de koppige misverstanden die hem tot een verworpene maakten.
Hij streed tegen een cultuur waarin mensen voor het minste geringste werden veroordeeld en gestraft. Dat is in zijn ogen niet wat zijn Vader voor ogen stond. Want die Vader laat de zon opgaan over goeden en kwaden, hij laat het over beide regenen. Ook nog in onze eigen cultuur, zoveel eeuwen later nadat de Evangelien werden geschreven, is de veroordeling en bestraffing van medemensen voor talloze vergrijpen en overtredingen van nauwelijks humaan te noemen voorschriften nog aan de orde van de dag. Dat is tegen de aansporing van Christus dat wij belangeloos goed moeten zijn. Elke klein beetje goedheid maakt ons menselijker en dat is wat voor hem telt. Je kunt zuchtend vaststellen dat het na al die eeuwen nog steeds niet is gelukt om onze samenleving naar dit principe in te richten, maar het mag geen reden zijn om er niet voortdurend naar te streven.