Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern van de overdenking
Het komt overal ter sprake waar Jezus in de Evangeliën aan het woord is: probeer je leven zo te leiden dat het betekenis krijgt voor jezelf en de anderen om je heen. Maak jezelf niet doelloos en onvindbaar, maar besef dat je het zout der aarde en het licht der wereld kunt zijn als je daarop durft te vertrouwen. Daar spreekt het Evangelie over. Over het mogen hebben van vertrouwen en zelfvertrouwen. Dat is de boodschap en die boodschap moet je niet laten verzanden door kleingelovigheid en angst voor mislukking.
Overdenking Zeist 17 juni 2018 (je richting in je leven)
Bijbeltekst: Matt. 5: 13-15
Over een paar dagen begint officieel de zomer. Als je ervan houdt om naar topsport te kijken, kun je je hart ophalen. Straks barst het allemaal weer los. Wimbledon, de Tour de France en het WK voetballen. Daarnaast is er natuurlijk het gebruikelijke aanbod van autoraces, veldrijden, atletiek en al die andere sporten die ik niet of nauwelijks ken. Ik neem me vaak voor om naar tennis of wielrennen te kijken, maar als ik dat dan doe, overvalt mij na een kwartiertje kijken een soort onrust. Bij tennis gaat de bal eindeloos heen en weer, tot wel 23 of 24 slagen lang, en bij wielrennen wordt het pas spannend als ze bij de laatste tien kilometer zijn aangekomen. Er is een lied van Oosterhuis over mensen die doelloos en onvindbaar zijn. Dat overvalt je als je urenlang naar wedstrijden kijkt: je bent dan doelloos bezig en niet zelden ook onvindbaar.
Hoewel, onvindbaar, dat zou je soms wel willen. Ik herinner me uit het verleden, toen schaatswedstrijden nog niet altijd door een Nederlander werden gewonnen, dat ik me er dan op verheugde om naar een toernooi te kijken. Vooral de allround kampioenschappen. Dan kon het voorkomen dat je je net voor de buis had geïnstalleerd, bijzettafeltje erbij en potlood en papier gereed voor het noteren van de rondetijden, dat er dan onverwachts bezoek kwam. Natuurlijk altijd iemand die helemaal niet van schaatsen hield, anders was ie niet op de gedacht gekomen om je met een bezoekje te vereren. Inwendig zuchtend zette je dan de televisie uit en deed je of je blij was met het bezoek. intussen steeds in stilte hopend dat de bezoeker niet te lang zou blijven en je het staartje van de wedstrijden nog zou kunnen meemaken. Die hoop was meestal ijdel. Een fanatieke schaatsliefhebber moet zo af en toe grote teleurstellingen ondergaan als hij zich niet onvindbaar maakt.
In theologische kringen bestaat niet veel belangstelling voor sport of topsport. Helemaal vanzelfsprekend is dit eigenlijk niet, want sportbeoefening is een breed maatschappelijk voorkomend verschijnsel, niet meer weg te denken uit onze samenleving, met heel veel uitstraling naar andere gebieden. De schrijvende pers, de media, de gigantische commerciële industrie die er mee verbonden is, zonder topsport is dit allemaal niet denkbaar. Topsport is een miljarden bedrijf waar miljoenen mensen zich mee vermaken. Maar de theologie laat dit gegeven vooralsnog aan zich voorbijgaan, er is eigenlijk geen belangstelling voor.
Misschien komt dat doordat twintig eeuwen christendom geen aandacht had voor de homo ludens, de spelende mens. De spelende mens paste van oudsher niet in de ernstige en vaak zwaarwichtige boodschap van het christendom.
En ernstig en zwaarwichtig was die boodschap van het christendom zeker. In het christendom hebben mensen van generatie op generatie, eeuw na eeuw, te horen gekregen dat ze in zonde zijn ontvangen en geboren en dat ze daardoor gedoemd zijn om altijd te kort te schieten. Deze traditionele opvatting over de mens heeft gewerkt als een self fulfilling prophecy. Op den duur konden mensen niet anders meer geloven dan dat ze veroordeeld waren tot een eeuwig tekortschieten en de mens voorgoed geketend was in slechtheid.
Dat is niet de boodschap van Jezus. Jezus was geen christen, hij stond in een joodse traditie van zonde en straf, gevangen in de wet. Maar hij is de vertolker van het koninkrijk van God, waarmee hij bedoelt dat je je leven in dienst stelt van hoge humanitaire principes.
Hij is er op uit om op die manier vrijheid voor de mens te zoeken en daar spreekt hij vooral over in de Bergrede.
Nadat Hij de berg is opgegaan, klinken eerst de woorden die wij kennen als de zaligsprekingen. In die zaligsprekingen worden de terreinen van het leven benoemd die we allemaal kennen. Arm zijn, zachtmoedig zijn, arm van geest zijn, het zijn ervaringen die wij kennen. Maar er volgt geen terechtwijzing of veroordeling na het noemen van deze ogenschijnlijk zwakheden van de menselijke natuur, eerder de verrassende wending dat het erkennen van deze zwakheden de weg opent naar een werkelijk mens zijn. Het beklemmende van deze levenservaringen moet ons daarin niet hinderen. Want het is voor ons natuurlijk wel een beklemmende levenservaring, het besef van onze armoede en armzaligheid.
En daar gaan we als het even kan met grote snelheid voor op de loop. Wij schamen ons voor onze vermeende en werkelijke gebreken. Daarom zijn we voortdurend alert op dingen waarin we tekort geschoten zijn en waarin we kritiek van anderen kunnen verwachten. En daar begint de ellende. De zelfverwerping, de zelfvernedering en het gevoel dat je wordt achtervolgd door het oordeel van de anderen. Dat, zo staat het eigenlijk in de Bergrede, dat moet ophouden. Als we de blik op onze onvolkomenheden niet van richting veranderen, ontnemen we onszelf de kans om echt mens te zijn.
Eigenlijk zijn dit vergeten woorden, want het christendom zoals wij dat hebben gekend, heeft ons in het geheel niet bevrijd van de schaamte over ons tekortschieten, maar ons daarmee juist heel zwaar belast. De vrijheid en de ruimte die Jezus ons wilde geven, is daardoor geheel ondergesneeuwd, uit het zicht geraakt.
Jullie zijn het zout der aarde. Direct na de zaligsprekingen volgen deze woorden en hoewel het op het eerste gezicht een merkwaardige overgang is, is het toch niet toevallig dat dit volgt op de zaligsprekingen. Ik zie in die tekst dat de toehoorders van de zaligsprekingen nu gewezen worden op de consequenties die je moet trekken.
Zout had in de antieke wereld grote betekenis. In de dagen van Jezus werden de soldaten van de Romeinse legioenen uitbetaald in zout. De woorden soldij en salaris stammen af van het Latijnse woord salis voor zout. Salarius is Latijn voor gezouten.
Zouteloosheid, flauwheid, lafheid, dat zijn dingen die niet goed zijn voor de mens en de wereld waarin hij leeft. De uitroep dat jullie het zout der aarde zijn, is een verwijzing naar de opdracht van mensen om smaakmaker te zijn, om de wereld te bewaren tegen bederf. Om jezelf aan deze wereld te geven zoals zout wordt toegevoegd aan gerechten om deze hun smaak te geven, worden de luisteraars van de zaligsprekingen aangespoord om smaakmakers van de wereld te zijn, om zich daarmee actief te bemoeien en niet te kiezen voor de gemakkelijkste weg van de afzijdigheid en passiviteit. In weerwil van onze twijfels en angsten, we moeten ernaar streven, altijd, om het zout der aarde te zijn.
Gij zijt het licht der wereld. Met deze woorden wordt hetzelfde gezegd als in het voorbeeld van het zout der aarde. De twee zinnen die beginnen met “Gij zijt” herhalen elkaar.
Ze vullen elkaar aan zoals ook in de Psalmen vaak twee vergelijkbare zinnen dicht bij elkaar staan als ze met andere woorden dezelfde inhoud uitdrukken.
In Psalm 119 wordt het woord van God vergeleken met een lamp. Uw woord is een lamp voor mijn voet, een licht op mijn pad. De dichter van deze Psalm heeft behoefte aan net zoveel licht dat hij genoeg kan zien om de volgende stap te zetten. Onze ogen hebben licht nodig om ons te behoeden tegen stoten, vallen of botsen. We moeten kunnen zien waar we lopen, staan of zitten. Wil je een medemens kunnen zien, dan heb je daar licht voor nodig.
Ons spraakgebruik verwijst heel vaak en niet voor niets naar de aan- of afwezigheid van het licht. Als mensen elkaar het licht in de ogen niet gunnen, staan ze elkaar niets toe. Wie een ander het licht in de ogen niet gunt, is jaloers en laat zich door haatgevoelens leiden. Hij is uit op de dood van de ander. Iets dat het daglicht niet kan verdragen, speelt zich af in de sfeer van een misdaad, die verborgen moet blijven.
Wij moeten ons licht daarom niet onder de korenmaat zetten, maar het licht als richtsnoer van ons handelen nemen. Het licht dat je kan uitdragen, mag niet verborgen blijven en daarom wordt in deze woorden ook de vergelijking met de stad op de berg gemaakt. Als zo’n stad niet door mist wordt verborgen, domineert die stad de vallei aan de voet van de berg van kilometers afstand. Het zijn eenvoudige beelden om tot uitdrukking te brengen dat ons licht tegenover de duisternis staat, maar dit de duisternis alleen verdrijft als we voluit durven te leven. Het is een aansporing om onszelf te bevrijden van de aangeboren of opgelegde vertwijfeling die ons bestaan maar al te vaak beklemmen.
Het komt overal ter sprake waar Jezus in de Evangeliën aan het woord is: probeer je leven zo te leiden dat het betekenis krijgt voor jezelf en de anderen om je heen. Maak jezelf niet doelloos en onvindbaar, maar besef dat je het zout der aarde en het licht der wereld kunt zijn als je daarop durft te vertrouwen. Daar spreekt het Evangelie over. Over het mogen hebben van vertrouwen en zelfvertrouwen. Dat is de boodschap en die boodschap moet je niet laten verzanden door kleingelovigheid en angst voor mislukking.
Het mag dan zo zijn dat machteloosheid en mislukking deel uitmaken van onze menselijke ervaring, het neemt niet weg dat juist de hoofdpersoon van het Evangelie, Jezus Christus, ervan overtuigd was dat het in onze macht ligt om de vrijheid te vinden die je beleeft als je durft af te wijken van de gebaande paden en opgelegde gewetensdwang. Het gaat om de invulling van je persoonlijke leven. De som van al die invullingen bepaalt uiteindelijk het leven van ons allemaal.
Het leven van ons allemaal is de samenleving. Die samenleving moet er een zijn waarin mensen leven die elkaar stimuleren en steunen, die bereid zijn om het voor elkaar op te nemen. Steeds wanneer we dat doen in de kleine kring waarin we leven en werken, bouwen we stap voor stap aan zo’n samenleving. Niet geregeerd door doemdenken en niet overwoekerd door schuldgevoelens over alles waarin we tekort menen te schieten, maar geleefd vanuit het vertrouwen dat het in onze mogelijkheid ligt om, voorbij de traditie van schuld en boete, te leven als mensen die in vrijheid kunnen genieten van de zon op hun gezicht.