Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern van de overdenking
Het koninkrijk van God bevindt zich in je binnenste. Als je je richt op de uiterlijke dingen van het leven door geld en bezit te vergaren, loop je het gevaar dat je de ontwikkeling van je innerlijk verwaarloost en je het koninkrijk daardoor niet kunt betreden.
Overdenking bij Marcus 10: 17-25
Jezus doet hier wel een heel harde uitspraak. En wij, in onze tijd van geld, geld en nog eens geld als de bron van alle menselijk gemak en comfort, kunnen met zijn woorden niet instemmen als wij deze letterlijk nemen. Al je bezittingen wegdoen en aan de armen geven om zodoende een schat in de hemel te verwerven, dat is op geen enkele manier in onze voorstellingswereld in te passen.
Het wordt iets begrijpelijker als je bedenkt dat het koninkrijk van God niet ergens buiten ons is, maar een toestand van ons innerlijk. In het diepste van ons wezen bevindt zich dat koninkrijk en om er binnen te treden, hebben we een andere geesteshouding nodig dan die waaraan we zijn gewend. Ik denk dat die verandering van geesteshouding hier is bedoeld.
Niet de armoede, maar de rijkdom is voor Jezus een probleem. Bij dat probleem stelt hij de vraag waarom wij ons altijd weer in de klauwen van het geld en de begeerte naar geld laten drijven. We hebben daarvoor een heel scala van verontschuldigingen en uitvluchten voorhanden. We moeten toch rekening houden met de omstandigheden en met zakelijke verplichtingen die ons ertoe brengen om geld te verdienen en geld te bezitten.
Geld heeft de eigenschap dat het hebben daarvan onze bestaansangst sust en kalmeert. Wie geld heeft, hoeft niet te vrezen voor zijn bestaanszekerheid. Op de televisie wordt dagelijks breed uitgemeten dat de nieuwe politiek na de verkiezingen voor de Tweede Kamer zich nadrukkelijk zal bezighouden met het verzekeren van ons bestaan door meer geld ter beschikking te stellen aan het behoeftige volksdeel.
Dat is niet verkeerd en we treffen ook overal rijke mensen aan die op grond van hun bekwaamheid en hun gezond verstand ons kunnen voorhouden hoe het goede leven er uit moet zien. En wij volgen die succesvolle mensen. Op die mensen, zo is de heersende gedachte, komt het aan. Het is de moeite waard om naar hen te luisteren want zij hebben bewezen dat ze het juiste deden en aldus rijkdommen te vergaren.
Maar hier, op deze plaats van het Marcusevangelie, wordt een andere toon aangeslagen. Het toekennen van louter materiële waarde aan het bestaan door middel van geld en bezit brengt met zich mee dat je alleen geconcentreerd bent op de uiterlijke kant van het leven. Die concentratie op de uiterlijke kant richt zich voortdurend op wat je hebt en dat verhindert je om te zijn. Als levende doden sluiten we onszelf dan op met bezit en het geld, dat wij dan ons geld noemen, maakt ons blind voor de nood van de naasten en maakt onze oren doorf voor het klagen van de paupers. Rijkdom, aldus het Marcusevangelie, maakt ons hart leeg en vult onze behoefte aan een bestaan dat rijk is in geestelijk opzicht, niet.
Geld geeft ons vrijheid en onafhankelijkheid, dat is een veelgehoorde uitspraak. Maar is dat ook zo? Is het eigenlijk niet zo dat je als je in de tredmolen zit van het verwerven van meer en meer bezit, je in wezen de loonslaaf van het geld bent geworden? Als geld als middel voor het tot stand brengen van dingen verward wordt met het doel en als alleen geld vergaren daardoor het doel wordt, dan is dat te vergelijken met een schip dat je overbelast met lading. Het schip heeft alleen tot taak om je naar een andere oever te brengen, maar als het met zware zeegang te maken krijgt, gaat het door de te zware belading slingeren.
De sleutel van het verhaal over de rijke jongeling ligt voor mij in de uitspraak dat het gemakkelijker is dat een kameel door het oog van de naald gaat dan dat een rijke het koninkrijk van God binnengaat. Als je de overtuiging hebt dat het koninkrijk van God ergens buiten je te vinden is, dan is dit een uitspraak die je niets zegt, niet echt tot je kan doordringen.
Maar als je, zoals ik zelf, de overtuiging bent toegedaan dat het koninkrijk van God een toestand is van je innerlijk, een soort vrede in je ziel die je angsten voor alle ongewisheid van het bestaan wegnemen, dan krijgt deze uitspraak een diepere betekenis. Die betekenis komt er dan op neer dat je in je streven naar de uiterlijke dingen van het leven zoals het vermeerderen van je geld en je bezittingen, zo wordt afgeleid van wat er werkelijk toe doet, dat je het ontwikkelen van je zieleleven verwaarloost en je dan het koninkrijk niet kunt betreden.
Wie het koninkrijk heef betreden, staat in het leven met wat ik zou willen noemen een soort oervertrouwen. Dat oervertrouwen tref je bij kinderen aan die nog niet geïndoctrineerd zijn door de wetten en de regels van de volwassenen om hen heen. Een kind beschouwt zichzelf, zonder daar ook maar één gedachte aan te wijden, als het belangrijkste op aarde. Alle beperkingen en voorwaarden die daaraan afbreuk doen, komen later, als het kind via zijn opvoeders wordt bijgebracht dat alleen het feit dat hij bestaat niet voldoende is om onvoorwaardelijke liefde te ontvangen van de mensen om hem heen.
In de wereld van de volwassenen delen mensen hun medemensen in hokjes in. Je hebt de hokjes van de succcesvollen, de goeden, de voorbeeldigen, en de hokjes van de mislukkelingen en de minderwaardigen, de achtergeblevenen. Anders dan voor kinderen is het voor een volwassenen meestal onmogelijk om zich aanvaard te voelen om geen andere reden dan dat hij bestaat. Want praktisch alle volwassenen hebben ooit geleerd dat zij de genegenheid en de aandacht van de ander moeten verdienen. En dat zij dat alleen kunnen verdienen door hun eigen bekwaamheden, deugden en kwaliteiten.
Ergens anders in Marcus zegt Jezus dat wij het koninkrijk Gods niet zullen binnenkomen als wij dat koninkrijk niet als een kind aannemen. De rijke jongeling, de kinderen die ongehinderd tot Jezus moeten komen, deze kleine geschiedenisjes komen in wezen op het zelfde neer: wie uit angst voor het leven vergeet om dit leven onbevangen en open tegemoet te treden, zal zijn innerlijk niet kunnen ontwikkelen tot een toestand die Jezus het koninkrijk Gods noemt. Dat koninkrijk wordt getypeerd door het oervertrouwen in je zelf dat het voldoende is dat je hier bent. Je hoeft niet groot te zijn, je hoeft niet rijk te zijn, het is voldoende dat je er bent.
Al je bezittingen weggeven en verdelen onder de armen, zoals de rijke jongeling te verstaan kreeg, dat gaan wij niet doen. En dat hoeft ook niet. Als een Evangelist iets duidelijk wil maken dan doet hij dat in concrete termen die in wezen naar een geesteshouding willen verwijzen. Al je bezittingen weggeven verwijst dan naar een houding waarmee je je niet zo hecht aan je bezittingen dat je er je persoonlijkheid door verliest. Dat je door het willen hebben van allerlei goederen vergeet wie je bedoeld was te zijn.
Wie dat kan opbrengen en wie zich daarin oefent, ontwikkelt een geesteshouding die het koninkrijk binnen zijn bereik brengt. Het komt erop aan om het leven waarachtig te leven in het oervertrouwen dat alle uiterlijkheden niet van belang zijn zolang je innerlijk op orde is en je ziel tot rust is gebracht. Er is een klein gebed in het OT waarin dit treffend tot uitdrukking wordt gebracht. Het staat in psalm 131 en het luidt:
Heer, niet trots is mijn hart,
niet hoogmoedig mijn blik,
ik zoek niet wat te groot is
en wat te hoog is gegrepen voor mij.
Nee, ik ben stil geworden,
ik heb mijn ziel tot rust gebracht.
Als een kind op de arm van mijn moeder,
als een kind is mijn ziel in mij.