Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Overdenking Zeist 20 november 2016 (roeping)
Kern
Het verhaal van Mozes in de woestijn nodigt ons uit om stil te staan bij onze eigen twijfels en angsten. Nietsdoen, zegt dit verhaal, zal je niet verder helpen. Op de loop gaan voor je vermeende tekortkomingen evenmin. En wensen en hopen dat je zult veranderen zit er ook niet in. Je moet het doen met wat je meegekregen hebt, er is geen andere weg. En eenmaal dat beseffende zal blijken dat je tot veel meer in staat was dan je ooit had gedacht. Laten we het onthouden als een levensles. Aan de hand van een figuur die geroepen werd tot het onmogelijke en zichzelf daartoe helemaal ongeschikt achtte. Maar vanuit de stem in zijn innerlijk te horen kreeg: ga nu maar. Meer dan je al bij je hebt zal je niet krijgen, doe het nu maar met wat je hebt..
Tekst overdenking
Er is altijd veel aandacht geweest voor de scène in de woestijn waarin Mozes het brandende braambos ziet. Talloze verklaringen zijn uit de kast getrokken om het wonder van de brandende doornstruik begrijpelijk te maken, maar geen van die verklaringen heeft enig aannemelijk bewijs opgeleverd. IK heb het er al eens eerder over gehad: je kunt dit tafereel alleen maar begrijpen als je het symbolisch leest, het verklaart vanuit de persoon van Mozes die dit allemaal in zijn innerlijk meemaakt. Dat ga ik nu niet overdoen, maar ik wil wel woorden besteden aan het vervolg van het gesprek van Mozes met God. Ook dit relaas geeft andere en onvermoede inzichten als je het symbolisch leest.
In Exodus 4 is al meteen de twijfel en de zelftwijfel van Mozes aan de orde. Wat zal er gebeuren, als ik naar het volk ga en ze mij niet geloven? Wat dan volgt, als antwoord op deze vraag, slaat zo op het eerste gezicht nergens op. God vraagt wat hij in zijn hand heeft. Een staf. Laat hem op de grond vallen. En de staf verandert in een slang die voor Mozes vlucht. Als Mozes dan de slang grijpt, verandert die weer in een staf. Wat heeft deze vreemde geschiedenis nu eigenlijk te betekenen?
Het tover trucje met de slang was in het oude Midden-Oosten niets bijzonders. Ook tegenwoordig nog, in India, weten magiërs hun publiek hiermee te vermaken. Door theologen is jarenlang beweerd dat Mozes het volk met dit kunststukje moest zien te overtuigen van zijn missie. Maar bij nader inzien gaat het hier helemaal niet over de twijfel van het volk, maar over de twijfel van Mozes aan zichzelf. Dat blijkt direct al uit de volgende scène, waarin God hem vraagt om zijn hand in de zak te steken. Als hij die hand vervolgens weer tevoorschijn haalt, is de hand melaats. Wit van melaatsheid. En het wordt nog gekker: als Mozes de hand nog eens wegstopt en weer uit zijn zak haalt, is de hand weer volkomen gezond.
Dit merkwaardige dialoogje over en weer tussen God en Mozes kun je alleen maar begrijpen als je hierin de beelden van de innerlijke tweestrijd in Mozes zelf kunt herkennen. De slang is het symbool van de angst van een mens voor zichzelf. Als je die slang niet vangt, niet bij de staart grijpt, blijf je vluchten voor jezelf en zal de angst je blijven vergezellen. Het goddelijk bevel is hier om de slang te grijpen, je eigen angst aan te pakken. Alleen dan maak je de angst van een vijand tot een bondgenoot. Een staf die je helpt voort te gaan op de weg die je aflegt.
Als je je angsten niet onder controle krijgt, kun je verzeilen in een situatie waarin je figuurlijk gezien je handen in je zakken stopt en helemaal niets meer doet. Rust en ontspanning levert dat niet op, want de melaatsheid van de hand verwijst ernaar dat je dan in levendelijve vergaat. En het bederf van je eigen bestaan is nog besmettelijk ook, andere mensen in je omgeving moeten op een afstand van je blijven om niet aangestoken te worden met dezelfde aandoening. Maar dat alles kun je vermijden door – figuurlijk gesproken – je hand uit de zak te halen.
Is dat nu ver gezocht, om het verhaal van Mozes met zijn God in de woestijn zo te begrijpen? Nee, dat is het niet als je je realiseert dat de oude vertellers al hun bespiegelingen over de menselijke natuur en zijn hebbelijkheden altijd in mythische vormen goten. De tweestrijd van een mens wordt verbeeld door een gesprek tussen mens en God.
De dieren en voorwerpen die ter sprake komen, vervullen ook een symbolische rol om duidelijk te maken in welk deel van de menselijke psyche we zijn aanbeland. De slang is daarin een belangwekkend symbool voor de angst waarmee een mens in het reine moet komen. We kennen allemaal de geschiedenis van de slang in het paradijs die met Eva sprak. Dat is altijd uitgelegd als de zondeval, de gebeurtenis waarbij de mens een goddelijk verbod overtrad en daarvoor moest blijven boeten totdat hij door het offer van Jezus werd verlost.
Die gekunstelde constructie over de verhouding mens en God heeft de gelovigen eeuwenlang beziggehouden, maar als je op de symboliek van de verhalen let, wordt veel duidelijk dat voorheen raadselachtig leek. De slang in het paradijs is het zinnebeeld van de angst van Eva om te eten van de boom der kennis. Zolang die angst haar in zijn greep houdt, blijft zij op het niveau van een nauwelijks bewust levend schepsel. Het is de angst van de mens voor zichzelf. Maar door met haar angst in gesprek te gaan, neemt zij de stap naar kennis en kan de evolutie van de mens een aanvang nemen. Helemaal geen zondeval dus, maar een stap voorwaarts voor de mensheid. Het verslag daarvan is in een mooie literaire vorm gegoten, maar we zijn nu pas in staat om dat te herkennen doordat we ons losgemaakt hebben van de kerkelijke dogma’s.
De hoofdpersoon uit ons verhaal, Mozes, heeft de raadgevingen ontvangen om de slang te grijpen en zijn handen uit de zakken te halen, maar zijn zelftwijfel blijft. Ik, zegt hij, ben geen man van het woord. Ik ben zwaar van tong en zwaar van mond. Ik ben niet in staat om het woord te voeren ten overstaan van de mensen. Alles komt er bij mij haperend en stamelend uit. U had iemand anders moeten zoeken, maar zoals u mij gemaakt heeft ben ik totaal ongeschikt voor wat u met mij voor heeft. Dit gaat niet gebeuren, ik ben er helemaal niet voor geschikt.
En dan zegt God iets dat verbijsterend is in zijn eenvoud. Hij zegt: Wie geeft de mens een mond? Wie maakt stom of doof, of ziende blind? Doe ik de Heer, dat niet? Ga nu maar, ik zal u bijstaan als u spreekt en u ingeven wat u moet zeggen. (Ex. 4: 15).
Wat kan de strekking van deze uitspraak zijn? Het aantal mensen dat tot God bidt om bepaalde fouten, karaktergebreken of persoonlijkheidsstoornissen te verbeteren of te veranderen is groot, heel groot. Maar hier staat dat dat geen enkele zin heeft. Want je bent zoals je bent gemaakt, het is het werk geweest van de God tot wie je je wendt om zijn maakwerk over te doen en een ander mens van je te maken.
Maar dat werkt zo niet, God gaat dat niet veranderen. Wat wel werkt is om met jezelf in het reine te komen, om te accepteren wie of wat je bent. Een mens die zichzelf begint te begrijpen leeft harmonischer, hij verliest de innerlijke weerstand tegen wie of wat hij is en kan daardoor in zijn relaties met andere mensen opener en vriendelijker zijn dan wanneer hij voortdurend met zichzelf in gevecht is.
Er zijn nog steeds theologen die niets moeten hebben van de manier waarop ik de bijbel lees. Zij vinden dat louter psychologie die niets met religie te maken heeft. Het is, in hun ogen, ‘verpsychologisering’ van het geloof. Maar ik kan mij in die kritiek niet vinden. Ik ben in die oude teksten niet op zoek naar God, maar naar de mens. In die oude teksten ontvouwt zich op allerlei manieren en in allerlei gedaanten steeds weer het menselijk drama waardoor wij in contact komen met wat ons drijft en wat ons daardoor overkomt.
Religie is geen aangelegenheid van schrift geleerden, priesters en theologen in het ambt. Religie is ook niet iets van een andere wereld, een gebied dat buiten of boven het gewone leven staat. Religie brengt ons in contact met de dromen en de tranen, met de geboorte en de vernietiging van idealen, met de vervreemdheid en de vertroosting die zich voordoen in ons bestaan. Hoogte- en dieptepunten, het zijn ervaringen die met religie hanteerbaar blijven omdat religie geen verklaringen nodig heeft, alleen een levenshouding die kiest voor wat gegeven is en niet voor wat zou moeten zijn.
De geschiedenis van Mozes is niet echt waar in de zin van echt gebeurd. Het is ook niet erg vruchtbaar om de vraag te stellen of alles wat in de bijbel staat historisch gezien een betrouwbare weergave is van wat daar verteld wordt. De werkelijkheid van een mens als Mozes komt niet dichterbij door vol te houden dat het allemaal echt waar was. Pas als je deze verhalen als levendige verdichting opvat, als vertellingen die ons willen laten zien hoezeer een mens kan worstelen met zijn twijfels en zelfontkenningen, pas dan gaat het tot ons spreken en heeft het ons iets wezenlijks te zeggen. Dan wordt de geschiedenis inderdaad veelzeggend.
Het verhaal van Mozes in de woestijn nodigt ons uit om stil te staan bij onze eigen twijfels en angsten. Nietsdoen, zegt dit verhaal, zal je niet verder helpen. Op de loop gaan voor je vermeende tekortkomingen evenmin. En wensen en hopen dat je zult veranderen zit er ook niet in. Je moet het doen met wat je meegekregen hebt, er is geen andere weg. En eenmaal dat beseffende zal blijken dat je tot veel meer in staat was dan je ooit had gedacht. Laten we het onthouden als een levensles. Aan de hand van een figuur die geroepen werd tot het onmogelijke en zichzelf daartoe helemaal ongeschikt achtte. Maar vanuit de stem in zijn innerlijk te horen kreeg: ga nu maar. Meer dan je al bij je hebt zal je niet krijgen, doe het nu maar met wat je hebt..
Het moet mogelijk zijn om dit na te volgen. Ieder op zijn eigen manier en met zijn eigen mogelijkheden. Als je de wil ertoe maar ontwikkelt. Daar begint het mee en dat is waar je op vertrouwen kunt: je wil om te doen waartoe je je geroepen voelt. Laten we dat vasthouden. Voor onszelf en voor de mensen die nog na ons komen.