Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern
God die alles weet, God die ons volgt en iedere stap die wij maken voorziet, met zo'n god kunnen de meeste mensen geen kant meer op. Maar als je beseft dat in ons hart eigenlijk alles leeft wat die God ons zou willen zeggen, dan kun je daar wel kracht en troost aan ontlenen. God en het menselijk hart vallen in het filter van Jezus samen. Waar dat hart naar verlangt, dat wil God ook van ons, dat is zijn boodschap.
Preek
Bijbeltekst: Johannes 16: 1-17
We zijn in de aanloop naar Pinksteren. In Johannes 16: 1-17 krijgen de discipelen te horen dat hun leermeester vertrekt, maar dat hij, als hij weg is, de pleitbezorger zal zenden. Het is een vertaling van het Griekse woord parakletos, de trooster, degene die aan je zijde wordt gesteld (vandaar de nieuwe vertaling met het woord pleitbezorger) maar er is grote eenstemmigheid over de parakleet als ook een benaming voor de Heilige Geest.
Straks, met Pinksteren, is er de nodige aandacht voor die heilige geest, maar ik laat de mogelijke uitleg van de wonderlijke gebeurtenissen op het pinksterfeest nu maar even buiten beschouwing. Wat mij nu bezig houdt, is de betekenis van de mededeling dat Jezus tegen zijn leerlingen zegt dat zij de trooster kunnen verwachten. Want de achterblijvers zijn verdrietig en zullen die troost nodig hebben.
Achterblijvers. Het verdriet van achterblijvers is vaak groot en het is menigmaal heel moeilijk om achterblijvers te steunen. Het brengt ons in verlegenheid, want wat achterblijvers voelen, wat ze missen, het is voor ons moeilijk om hun gevoelens in al zijn intensiteit mee te voelen.
We herinneren ons allemaal de nasleep van de ramp met de MH 17, het vliegtuig dat boven Oekraïne uit de lucht werd geschoten en waarbij zoveel Nederlanders omkwamen. De stoffelijke overschotten werden met auto's langzaam over de snelweg vervoerd, op weg naar de plek waar zij met militaire eerbied werden ontvangen. Dat maakte veel indruk en langs de snelweg stonden hier en daar mensen te applaudisseren voor de stoet die langskwam. Dat lokte natuurlijk weer kritiek uit, klappen voor overledenen zou niet kies zijn, maar die kritiek hoef je niet te delen. Je kunt het ook zien als een uiting van medeleven uit een zeker soort verlegenheid: je wilt laten zien dat je meeleeft, maar je kunt dat alleen maar laten zien door iets te doen, al is het maar in je handen klappen. Je laat iets zien van je ontroering, zij het dan ook misschien op een manier die niet iedereen onderschrijft.
In de grote mythische vertellingen is er soms een heel specifieke aandacht voor achterblijvers. In Genesis 19 gaat het over de neef van Abraham, Lot. Lot woont met zijn vrouw en kinderen in Sodom, de stad die door God met zwavel en zuur vernietigd zal worden. Op voorspraak van Abraham zendt God engelen uit die Lot bijtijds waarschuwen voor de komende ramp en tegen hem zeggen dat hij moet vluchten met zijn gezin. Ze drukken hem op het hart dat niemand tijdens de vlucht achterom mag kijken. De vrouw van Lot slaat die waarschuwing in de wind, ze kijkt om en ze verandert in een zuil van zout.
De oud-Griekse mythe van Orpheus en Eurydice vertelt over de zanger Orpheus die zijn geliefde Eurydice verliest als zij door een slang gebeten wordt. Overmand door verdriet besluit hij om haar terug te halen uit het dodenrijk en hij weet met zijn goddelijke zang en harpspel de heersers van die onderwereld ertoe te bewegen om Eurydice uit het dodenrijk te laten vertrekken. Ze zal hem volgen naar de bovenwereld, maar......krijgt Orpheus als waarschuwing mee: je mag niet naar haar omkijken voordat je het zonlicht hebt bereikt. We weten hoe het afliep, want het verhaal is zeer bekend. Orpheus keek wel om en verloor Euridyce voor de tweede keer.
De vrouw van Lot keek, op de vlucht voor de ramp die Sodom trof, achterom en verloor het leven. Orpheus keek na zijn vertrek uit het dodenrijk achterom en verloor zijn geliefde. Waarom leggen deze verhalen er zo'n grote nadruk op dat je bij verlies niet achterom mag kijken? Onder de mythen en sagen die ons zijn overgeleverd zit altijd een diepere gedachte dan het verhaal ogenschijnlijk oproept, en dat thema van niet achterom kijken zet je dus aan het denken. Is hier mee bedoeld dat degene die verdriet heeft over geleden verlies daar niet bij stil moet staan omdat hij of zij dan tot stilstand komt en niet meer in staat is om door te gaan met zijn bestaan? Je zou het haast wel denken. De vrouw van Lot werd een zoutpilaar, zij kon nooit meer verder. Orpheus kwam weer terecht in de situatie die hij juist wilde veranderen, hij werd weer de treurende achterblijver van voorheen en zou dat ook blijven.
Vanuit ons huidige mensbeeld zouden wij aan achterblijvers toch niet graag het advies willen geven dat ze niet achterom moeten kijken. Waar sprake is van het verlies van een dierbare en de achterblijver daar verdriet van heeft, zeggen we niet gauw dat het leven doorgaat en men niet moet blijven treuren. Want dat klinkt hard en zeker niet troostend. Wie heeft verloren wat hem lief was, zit niet te wachten op goedbedoelde adviezen die erop neerkomen dat ie niet bij de pakken moet neerzitten en de draad maar weer moet oppakken. Het verhaal van Job geeft goed weer hoe weinig Job aan de raadgevingen en de vrome praatjes van zijn vrienden heeft.
Iemand die treurt om zijn verlies, je kunt zo iemand wel terzijde staan, maar je kunt zijn verdriet niet wegnemen. Want het verlies kan niet ongedaan worden gemaakt, het moet worden verwerkt. Tegenwoordig tref je nogal wat verhandelingen aan over de fasen waarin die verwerking plaatsvindt. Meestal komt men uit bij de fasen - in die volgorde - van ontkenning, woede en aanvaarding. Het is een soort schema, bedoeld om de rouwverwerking hanteerbaar te maken voor degene die hulp en troost wil bieden, maar je kunt je afvragen of het wel goed is om schema's los te laten op wat er in een mens kan rondwoelen. In de praktijk reageert ieder mens totaal verschillend op verlies en de verwerking daarvan. De een wil er voortdurend over praten, de ander lijkt voorgoed zijn spraakvermogens te hebben verloren. Er zijn mensen die zich bijna manisch storten op een nieuwe bezigheid of werkkring, maar er zijn ook mensen die na verlies heel lang als lamgeslagen door het leven gaan. Het is bijna ondoenlijk om soorten van verdriet in een patroon onder te brengen. Maar feit blijft wel, dat stil blijven staan bij wat was en niet meer terugkomt, net zoals dat in die oude verhalen werd verteld, in de weg staat aan een proces van heling en herstel waardoor je je bestaan weer op kunt pakken.
In de tekst waarmee ik begon, laat Johannes Jezus zeggen dat hij de trooster, de Heilige Geest zal sturen.
Die geest zal er zijn als trooster en als pleitbezorger. Voor de discipelen die met het vertrek van hun leermeester hun houvast kwijt zijn, die hun richting dreigen te verliezen. Die geest zal de weg wijzen naar de volle waarheid. Wat hier onmiskenbaar achter zit, is dat geen schepsel zonder de goddelijke levenskracht kan die wordt aangeduid als de Heilige Geest. Het is die geest die uiteindelijk de troost, de heling en de rust moeten geven zonder welke een mens niet kan.
Toen Johannes het woord parakletos gebruikte, moet hij dit aspect voor ogen hebben gehad.
Als mens zoek je naar de zachtheid die de ziel geneest, naar de rust die alle onrust stilt. Het verkilde hart heeft koestering nodig, de gewonde ziel heeft behoefte aan de zachte zalf die de geest kan brengen.
Er zijn boeken vol geschreven over het mogelijke karakter van de geest als trooster. Geen van die boeken kan het antwoord geven op de vraag wat dit voor ons in onze tijd voor ons als individuele mens betekent omdat die boeken zich bezighouden met iets dat abstract is: een geest die niet in ons is, maar van boven komt en daar faalt dan het voorstellingvermogen, zeker in deze tijd waarin nog maar heel weinig mensen God kunnen ervaren als een kracht van buiten die direct op hun inwerkt.
Als Jezus spreekt over de verhouding tussen God en mens, dan gebruikt hij gelijkenissen over gewassen, organische beelden. Als hij het heeft over de macht van God, dan spreekt hij over het mosterdzaadje, onbeduidend klein, maar het groeit op en wordt zo groot dat de vogels van de hemel hun nest erin kunnen bouwen. Er zit niets overweldigends of ontzagwekkends in het beeld van een God dat als een mosterdzaadje in ons hart ontkiemt. Integendeel, het is een beeld dat verwijst naar de organische eenheid tussen god en mens die door de geduldige kracht van de natuur boven zichzelf uitgroeit.
God die alles weet, God die ons volgt en iedere stap die wij maken voorziet, met zo'n god kunnen de meeste mensen geen kant meer op. Maar als je beseft dat in ons hart eigenlijk alles leeft wat die God ons zou willen zeggen, dan kun je daar wel kracht en troost aan ontlenen. God en het menselijk hart vallen in het filter van Jezus samen. Waar dat hart naar verlangt, dat wil God ook van ons, dat is zijn boodschap. Dat is geen oproep van een fanatieke profeet of een alwijze goeroe, het is een aansporing om ons open te stellen voor wat werkelijk in ons leeft, voor dat waar het hart naar vraagt.
De geest zal de waarheid tonen, ik las het bij Johannes waar Jezus zegt dat hij die geest zal zenden. Bij waarheid denk je al snel aan iets dat onomstotelijk vaststaat, een niet te betwijfelen inzicht omtrent het een of ander. Maar die waarheid is hier niet aan de orde. Hier is waarheid een zaak van oprechtheid, van gewetensvorming. In het NT wordt gesproken van de waarheid doen, niet alleen van de waarheid zien of spreken.
De waarheid doen, dat betekent verantwoordelijk handelen, niet alleen reageren. Reageren wordt van buitenaf bepaald, door het gedrag en het handelen van anderen. Als je handelt volgens het principe ‘zoals jij mij behandelt, behandel ik jou’ blijft het bij reageren, want je laat je eigen handelen dan bepalen door het handelen van anderen.
Maar werkelijk vrij handelen komt van binnenuit, vanuit het hart, vanuit het geweten. Een geloof dat God en zijn geest toelaat als een gegeven dat als vanzelf tot dat hart behoort, zo'n geloof vertrouwt zichzelf volkomen en kan tot troost zijn, ook als de lotgevallen van het leven te overweldigend zijn. Zo'n geloof blijft ook dicht bij je, het stelt geen buitensporige eisen en het vraagt niet van je om mechanisch te gehoorzamen aan de geboden van een verre God. Zo'n geloof kent alleen het gebod van de liefde.
De God die in jezelf woont, het is de stem van het hart die je attent maakt op de noden van jezelf en van de mensen om je heen. En je vanuit die aandacht leidt naar een ontmoeting met die medemens die hem en jou tot troost kan zijn als het lot verschrikkelijk heeft toegeslagen en alles zo verdrietig is dat het niet te dragen lijkt.