Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern van de overdenking
Het radicale van de boodschap van Jezus zit hem in de erkenning dat wij niet goed kunnen zijn door dat alleen maar aan elkaar voor te schrijven. Dat de manier waarop wij in het leven komen te staan, niet wordt bepaald door de manier waarop wij ons gedragen naar de voorgeschreven regels van staat en maatschappij, godsdienst en kerk, want dat gaat alleen maar om de buitenkant van ons wel en wee. Het gaat hem daartegenover om de innerlijke gesteldheid van ieder mens apart. En die aparte mens moet volgens hem onvoorwaardelijk worden aanvaard binnen de ruimte van de liefde, hoe onverdiend misschien ook.
Overdenking (de zin van religie)
Het slot van Mattheüs staat in de theologie bekend als het zendingsbevel. Jezus draagt zijn leerlingen op om alle volken tot zijn leerlingen te maken en ze te dopen in naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest.
Dat bevel is met groot succes uitgevoerd. In de 4e eeuw na Christus is praktisch het hele romeinse rijk gekerstend, in de eeuwen daarna grote delen van de wereld. Zuid-Amerika, Afrika, grote delen van Azië, heel Europa en Noord-Amerika. De rooms-katholieke kerk is in de Middeleeuwen het grootste en machtigste instituut op aarde.
Daar komt verandering in met de komst van de Verlichting en de ontwikkelingen die daarvan het gevolg zijn. Filosofen trekken de geloofwaardigheid van de christelijke leer in twijfel. De christelijke godsdienst komt onder kritiek te staan. De verlichtingsfilosofen wijzen erop dat de leer van de kerk maar al te vaak in dienst staat van de gevestigde orde met voorbijgaan van de noden van de armen en verdrukten. Zij zien dat de kerk maar al te vaak een verlengstuk van de staat is en dat maakt die kerk ongeloofwaardig als zij de zuivere levenshouding preekt.
Het leven van de gelovigen werd in voorbije eeuwen tot in de details bepaald door de voorschriften van de kerk. Godsdienst hield niet bij de voordeur op, maar strekte zich uit tot alle facetten van het leven. Hoe je je kleedde, hoe je omging met de seksuele moraal, wat je wel en niet at, welke pleziertjes verboden waren als verleidingen van de duivel, met wie je omging en met wie niet, het stond allemaal vast en als je je aan al die voorschriften hield zou de beloning daarvoor volgen in het leven na de dood.
Ons, zoals wij hier zijn, is dit allemaal overbekend en ons geloven is van een totaal andere orde dan wat de grote kerken in die voorbije tijden leerden en hier en daar nog leren. En wij zijn de enigen niet, heel veel mensen hebben de oude, klassieke godsdienst de rug toegekeerd. Zij hebben die godsdienst ervaren als een beperking van hun persoonlijke vrijheid waar in feite niets tegenover staat. God als almachtig wezen dat alles weet, altijd genadig is en alle gebeden zal verhoren, die God heeft zijn geloofwaardigheid verloren en we hebben ieder onze eigen persoonlijke God gecreëerd. Onnavolgbaar, niet bewijsbaar, wel aanwezig in de alomtegenwoordigheid van zijn geheimzinnig bestaan, maar niet in het alledaagse. In het alledaagse leven staat God niet meer op de voorgrond, maar draait alles om wat de menselijke geest heeft voortgebracht in de bewerking van de aarde en het gebruik van alles wat zich op die aarde bevindt.
Het tijdperk waarin de evangelist het zendingsbevel als woorden van de opgestane Jezus opschreef, was totaal anders dan de tijd waarin wij nu leven. Dat het christendom een kerk zou voortbrengen als de rooms-katholieke, een kerk die zich lange tijd kon gedragen alsof aan haar in plaats van aan Jezus alle macht op hemel en aarde was gegeven, zal die evangelist niet hebben voorzien.
De tijd waarin wij leven verschilt fundamenteel van die antieke tijd, maar ook van de achttiende en negentiende eeuw. Die voorbije eeuwen werden gekenmerkt door schaarste en zuinigheid met vlijt was het devies. Een hoogstaand mens hield zich verre van luxe, gooide nooit voedsel weg en naaide lappen op kapotte kleren in plaats van nieuwe te kopen. Alleen de adel stond zichzelf toe om te pronken met hun rijkdom en opzichtig te genieten van de aardse geneugten. Ook dat is allemaal anders geworden. (Naar de historicus Yuval Harari, homo sapiens).
De moderne landbouw nu is een volkomen industriële aangelegenheid geworden. Samen met de industriële veehouderij vormt ze de grondslag van onze moderne sociaal-economische orde. Vroeger werd net genoeg geproduceerd om de boeren bevolking in leven te houden en bleef maar een klein gedeelte over om de ambachtslieden, leraren, priesters en ambtenaren mee te voeden. De bevolking van gemeenschappen bestond in die tijden daarom hoofdzakelijk uit boeren. Maar nu, na de mechanisering van de landbouw en de opkomst van de industriële fokmethoden voor de koeien, kippen en varkens, zijn er veel minder boeren nodig om alle arbeiders en kantoorbeambten te voeden. Het aantal boeren bedraagt nog maar een paar procent van de beroepsbevolking, maar dat kleine aantal produceert genoeg om niet alleen de gehele bevolking te voeden, maar ook nog eens grote hoeveelheden voedsel te exporteren naar het buitenland.
Toe de fabrieken en kantoren de miljarden werkkrachten absorbeerden die niet meer nodig waren voor de landbouw, begonnen ze een ongekende stortvloed aan producten te spuien. Mensen produceren nu veel meer staal, ze vervaardigen veel meer kleding en ze zetten meer gebouwen neer dan ooit tevoren. Daarnaast produceren ze een duizelingwekkend assortiment aan ooit ondenkbare goederen zoals gloeilampen, mobiele telefoons, camera’s en vaatwassers. Voor het eerst in de menselijke geschiedenis begon het aanbod de vraag te overtreffen. En op slag was hiermee een nieuw probleem ontstaan: wie moest al die spullen kopen?
Onze moderne kapitalistische economie moet groeien en moet daarom steeds meer goederen maken om zichzelf in stand te kunnen houden. Maar alleen maken is niet genoeg, iemand moet al die producten kopen anders gaan de industrie en de investeerders in die industrie failliet. Om die ramp te voorkomen en ervoor te zorgen dat mensen zullen blijven kopen wat de industrie nu weer voor nieuws produceert, ontstond een nieuwe gedragscode, een soort ethiek die het consumeren aanmoedigt en aanprijst als gelukkig makend.
In die gedragscode is het consumeren van steeds meer goederen en diensten iets positiefs. Het moedigt mensen aan om iets leuks voor zichzelf te kopen, zichzelf te verwennen en zichzelf desnoods langzaam om zeep te helpen door overconsumptie. Het consumentisme heeft er heel hard aan gewerkt om mensen ervan te overtuigen dat luxe goed voor je is en zuinigheid een overbodige vorm van zelfonderdrukking is. En dat is gelukt. We zijn allemaal brave consumenten. We kopen producten die we niet echt nodig hebben en waar we tot voor kort nog nooit van hadden gehoord.
Traditionele boerengemeenschappen leefden altijd tegen een achtergrond van dreigende hongersnood. De oogstdiensten van de christelijke godsdienst, de dankdagen voor het gewas, het zijn de overblijfselen van die tijden waarin de bevolking opgelucht ademhaalde als de oogst meeviel en het bestaan weer voor een jaar veilig was gesteld.
Nu is dat helemaal niet meer aan de orde. In de rijke landen is een van de belangrijkste gezondheidsproblemen dat van de zwaarlijvigheid, een ziekte die paradoxaal genoeg de armen zwaarder treft dan de rijken, want de armen eten hamburgers en pizza’s, terwijl de rijken zich houden bij biologische salades en geperst fruit.
Obesitas is een dubbele overwinning voor het consumentisme. In plaats van weinig te eten, wat zou leiden tot economische krimp, eten de mensen teveel en gaan ze daarna dieetproducten aanschaffen, waarmee ze dubbel bijdragen aan de economische groei.
De christelijke religie met de almachtige God van weleer heeft plaats moeten maken voor de religie van het kapitalisme en het consumentisme dat maar twee geboden kent: het hoogste gebod voor de rijken luidt: investeer! En het hoogste gebod voor de rest is: koop! En die religie is heel succesvol, want de volgelingen daarvan doen precies wat van ze wordt verlangd. De rijken blijven hebzuchtig en de massa geeft vrij baan aan zijn kooplust.
In het spoor van wat ik hiervoor opmerkte over het verdwijnen van de oude godsdiensten en het ontstaan van de nieuwe ethiek van het consumentisme, zou de gedachte kunnen postvatten dat religie heeft afgedaan en bij gezet kan worden in het museum. Maar opmerkelijk genoeg is dit niet zo. Want nu de kerkelijke dogma’s en leerstelligheden steeds meer aan zeggingskracht inboeten, is ook meer ruimte ontstaan voor een frisse en onbevangen interpretatie van wat Jezus, de man van Nazareth ons wilde voorleven en leren. Heel kort gezegd komt zijn lering erop neer, dat wij de mens de vrijheid moeten geven om als persoon zijn doel te kunnen bepalen. Vooral in onze westerse cultuur hebben wij dringend behoefte aan die boodschap, het is een behoefte die net zo essentieel is als lucht on in te ademen en water om te drinken.
Het radicale van de boodschap van Jezus zit hem in de erkenning dat wij niet goed kunnen zijn door dat alleen maar aan elkaar voor te schrijven. Dat de manier waarop wij in het leven komen te staan, niet wordt bepaald door de manier waarop wij ons gedragen naar de voorgeschreven regels van staat en maatschappij, godsdienst en kerk, want dat gaat alleen maar om de buitenkant van ons wel en wee. Het gaat hem daartegenover om de innerlijke gesteldheid van ieder mens apart. En die aparte mens moet volgens hem onvoorwaardelijk worden aanvaard binnen de ruimte van de liefde, hoe onverdiend misschien ook.
Ik vind dat zelf een buitengewoon moeilijke opgave, want in iedere ontmoeting met een medemens neem ik altijd mezelf mee met alle vooroordelen, gevoelens en houdingen die mij door mijn opvoeding en mijn plaats in de samenleving hebben gestempeld
Ik heb daardoor geen affiniteit met het soort vroomheid dat alle uitspraken van Jezus wil zien als een spiegel die ons wordt voorgehouden om ons te laten zien hoe erg wij altijd tekort schieten in wat hij ons heeft willen leren. Ik heb ook geen binding met de boodschap dat wij ieder mens met onvoorwaardelijke liefde tegemoet moeten treden.
Maar wat ik wel van Jezus leer en vast wil houden, dat is dat hij begreep dat tussen mensen een soort saamhorigheid bestaat en kan bestaan die hen verbindt en daarom aan het licht gebracht moet worden. En dat daarvoor nodig is dat je bereid bent om je medemens open, onbevangen en zonder angstgevoelens te zien als iemand als jijzelf, met alle tekortkomingen die daar misschien bij horen, maar zonder oordeel vooraf. Een levenshouding die ertoe aanspoort om het leven te leiden zoals het bedoeld is. In vrijheid en met liefde, zonder angst of haatgevoelens, en altijd met oog voor de ander in zijn behoeftes en zijn noden. Als wij dat blijven nastreven, geven wij het zendingsbevel de betekenis die het toekomt.