Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern van de overdenking
Godsbeelden zijn vaak heel persoonlijk en het hangt er maar vanaf waarmee je vertrouwd bent. Je moet daarom voorzichtig zijn als iemand je vertelt over wat hij van God verwacht of juist niet, want in ieder godsbeeld klinkt iets door van de levensgeschiedenis van degene die erover praat.
Overdenking (godsbeelden)
In Psalm 23 lezen we De Heer is mijn herder. Psalm 23 is een van de bekendste en geliefdste psalmen en niet zonder reden. Het beeld van God als de zorgzame herder dat het eerste deel van de psalm beheerst, is heel gelukkig gekozen. En de verdere uitwerking van dat beeld in de psalm is daarmee in overeenstemming.
Het zal veel mensen bij lezing van deze psalm zijn vergaan als de filosoof Kant, die over het vierde vers geschreven heeft dat geen andere tekst hem zo getroost heeft als dat vers. In dat vers staat: en al ging ik door een donker dood dal, ik vrees geen ongeluk, want u bent bij mij. Er is zelfs een Indiaanse versie van die psalm en die luidt:
De grote vader hierboven is het Herderhoofd. Ik ben van hem en omdat ik van hem ben, ontbreekt mij niets. Hij werpt mij een touw toe en de naam van dat touw is liefde, en dan trekt hij mij tot daar, waar het gras groen is, en het water niet gevaarlijk en dan lig ik daar neder, verzadigd en tevreden. Hij richt een tafel voor mij aan met allerlei voedsel er op. Als hij zijn hand op mijn hoofd legt, is alle moeheid er uit verdwenen. Mijn beker is meer dan vol.
Wat ik vertel is waar, ik lieg niet, later zal ik wonen in de grote Teepee en ik zal met Herderhoofd aanzitten voor altijd.
Psalm 23 geeft een godsbeeld. Een godsbeeld is een menselijke verbeelding van wie of wat wij geloven dat God is. Psalm 23 geeft het beeld van een herder, maar wat het kan ook wat minder persoonlijk. God is liefde of God is geest. Een verbeelding van God kan ook gaan over wat hij naar de beleving van mensen doet of wat hij zegt. Dan heb je te maken met uitspraken als God is aanwezig, God roept mensen of God is goedertieren. Het zijn allemaal aspecten van godsbeelden die mensen erop na houden. En het zijn metaforen. Metaforen zijn vormen van beeldspraak waarvan mensen zich regelmatig bedienen.
Johan Blaauw, een van de schrijvers bij wie ik te rade ging voor het thema Godsbeelden, noemt een voorbeeld van zo’n metafoor. Op de zebra oversteken is een metafoor. Een zebra is een dier met zwarte en witte strepen en op zeker moment is iemand op de gedachte gekomen: die oversteekplaats heeft wat van zo'n gestreepte zebra. Het stukje straat in kwestie is geen echte zebra, maar we gebruiken het gestreepte vel van het dier om die oversteekplaats te typeren. De Haagse politiek is een slangenkuil, is ook een voorbeeld van een metafoor. Op het Binnenhof tref je geen slangen aan, maar een slang is listig en kan je onverwacht gemeen bijten. Daarom begrijpen we direct wat hiermee wordt bedoeld. Zo is het ook met ons spreken over God. We gebruiken een bepaalde menselijke eigenschap om daarmee het karakter van God weer te geven.
Je moet overigens, vooral in de vrijzinnigheid, wel een beetje behoedzaam zijn in het gebruik van metaforen voor God. Ik heb het ooit eens gehad over de gelijkenis van Jezus over het verloren schaap en daarbij natuurlijk het beeld gebruikt van de zorgzame herder die waakt over zijn schaapjes. Daarop kreeg ik van een vrijzinnige toehoorder wel direct te horen dat hij geen schaap was en ook niet wilde zijn. Met andere woorden: gebruik dit beeld niet, ik voel me er door beledigd in mijn zelfstandigheid.
De bijbel is heel divers als het om godsbeelden gaat. God wandelt er in de avondkoelte in de tuin van Eden.
Hij worstelt met aartsvader Jakob, hij laat zich horen in het brandende braambos, hij is bij de profeet Elia aanwezig in het suizen van een zachte koelte en in psalm 139 is hij degene die mij, de mens, doorgrondt en kent. Hij maakt zich kwaad als het volk Israël weer eens niet wandelt in de wegen van de Heer. Voor veel christenen is Jezus het beeld van God bij uitstek.
Maar het is niet alleen de bijbel die maatgevend is voor de godsbeelden die we hanteren. Onze opvoeding, onze levenservaringen, maar ook muziek en gedichten hebben invloed op de manier waarop we over God spreken en wij hem ons voorstellen.
Godsbeelden zijn vaak heel persoonlijk en het hangt er maar vanaf waarmee je vertrouwd bent. Je moet daarom voorzichtig zijn als iemand je vertelt over wat hij van God verwacht of juist niet, want in ieder godsbeeld klinkt iets door van de levensgeschiedenis van degene die erover praat.
In de zestiger jaren werd God door een aantal theologen en filosofen dood verklaard. Zij borduurden voort op de uitspraken van Nietzsche, die de dood van God in verband bracht met de wetenschap en de stand van de techniek. Alleen die ankers resten de mens, verder is er niets, ook geen eeuwig leven. Het voert te ver om dit allemaal tot in detail te bespreken, maar de god-is-dood theologie van de jaren zestig heeft wel een positieve kant. Door die theologie werd het traditionele christelijke godsbeeld van een almachtig en algoed opperwezen van vraagtekens voorzien en werden de al te kinderlijke en in zichzelf tegenstrijdige godsbeelden nader onder de loep genomen. Veel genuanceerde filosofieën over God zijn uiteindelijk het resultaat van deze god-is-dood opvatting.
Het was niet alleen de overleden god die in de jaren zestig als leidende trend opkwam, in deze jaren kwamen ook de bevrijdingstheologiën op. Bevrijdingstheologie houdt zich niet bezig met de vraag naar het bestaan van God, maar kiest de praktische invalshoek: God kennen is gerechtigheid doen.
De uittocht uit Egypte van het Joodse slavenvolk, zoals dat in het boek Exodus staat beschreven, is de belangrijkste inspiratiebron voor de bevrijdingstheologie. In Exodus kiest de levende God de kant van de onderdrukten tegen de farao's van deze wereld. Met andere woorden: God kiest voor de armen en overal waar onderdrukking of uitbuiting is, moeten mensen bevrijd worden van het juk dat ze wordt opgelegd door de bevoorrechte klassen.
Vrijzinnigen reageren vaak positief op de bevrijdingstheologie. Dat is wel te begrijpen, want het overwinnen van onderdrukking en het werken aan sociale rechtvaardigheid zijn onderwerpen die vrijzinnigen in het algemeen na aan het hart liggen.
Maar de uitgangspunten van de bevrijdingstheologie schuren ook met het gedachtengoed van de vrijzinnigheid. Om een voorbeeld te noemen: dat God kiest voor de armen en daarmee partij kiest, is voor vrijzinnigen vaak ongemakkelijk. In de vrijzinnigheid zien we God liever als neutraal, als de God van iedereen. Een ander punt is, dat het toegewijde en actieve christelijk geloof in bevrijdingstheologiën niet altijd een onderdeel is van het vrijzinnig geloof. Vrijzinnigen staan vaak voorzichtig of sceptisch tegenover religieus geloof en dat kan leiden tot een heel mager religieus engagement. De reflectie op de bijbel als een mensenboek voor mensen is typisch iets van de vrijzinnigheid, maar bevrijdingstheologie houdt zich daar niet mee bezig. Hun geloof is er, daar hoeven ze niet over na te denken.
Op de universiteit waar ik tot theoloog werd opgeleid, kwam ik in aanraking met de feministische theologie. Deze stroming verzet zich tegen de bestaande theologie omdat die bijna uitsluitend een zaak van mannen is. De typisch mannelijke godsbeelden riepen en roepen bij veel vrouwen weerzin en woede op op grond van hun eigen ervaringen. En het is hun overtuiging dat God ook in vrouwelijke beelden ter sprake kan worden gebracht. Feministische theologes kunnen daar heel ver in gaan. Ik heb ooit een kerstdienst moeten voorbereiden samen met een vrouwelijke theologe uit de feministische richting. Zij stond erop dat wij zouden lezen uit de evangeliën van mevrouw Lukas en mevrouw Mattheüs. Ik verstoutte me om mezelf te beschouwen als een ruimdenkend mens die anderen hun eigenaardigheden gunt, maar dit ging me toch te ver en ik heb haar eeuwige gramschap opgewekt door te zeggen dat we de figuren in de kerststal dan ook maar mevrouw Josef, de wijze moeders uit het Oosten en de herderinnetjes uit het veld moesten noemen. De ezelin en de koe namen dan de plaats in van de ezel en de os. Het werd me niet in dank afgenomen. Gevoel voor humor is naar mijn ervaring niet de sterkste kant van het feminisme.
Na de Tweede Wereldoorlog ontstond meer aandacht voor de joodse wortels van het christelijke geloof. De joodse geleerde Pinchas Lapide hield ons voor dat het verschil tussen jodendom en christendom één jood is, de jood Jezus van Nazareth. Er zijn heel veel publicaties te vinden over dit onderwerp en het is waardevol dat dit zo is.
Want het christelijke geloof is door de eeuwen heen bepaald niet welwillend geweest ten aanzien van het jodendom en zeker nu, in deze tijd waarin het antisemitisme weer toeneemt, is het zaak om niet te vergeten dat onze cultuur niet alleen door het christelijke, maar ook juist door het joodse geloof is gestempeld. Men spreekt daarom van de joods-christelijke cultuur waarin wij leven.
In de vrijzinnigheid is geen sprake van een algemeen aanvaard of gedeeld godsbeeld. Als je een vrijzinnige de vraag stelt wat zijn godsbeeld is, dan breng je hem niet zelden in verlegenheid. Hij heeft vaak grote moeite met het verwoorden van zijn godsidee. En hij heeft er niet zelden ook niet zoveel belangstelling voor. Wat of wie God is, de vrijzinnige weet dat het allemaal uitspraken over boven van hier beneden zijn en dat maakt hem bescheiden in het verwoorden van zijn godsvoorstellingen. Bovendien is er de wetenschap en met name de natuurwetenschap die het geloof in een almachtig en algoed opperwezen heel erg betrekkelijk hebben gemaakt. Het is voor de moderne mens niet gemakkelijk om een aanvaardbaar en voorstelbaar godsbeeld te ontwerpen.
In mijn theologische opleiding werd mij geleerd dat God staat voor een invloed die van buitenaf op mij inwerkt. Die inwerking van buitenaf zou mij religieus maken en op die manier mijn geloof in God realiseren. Ik heb die redenering nooit als aannemelijk of waar kunnen aanvaarden omdat volgens mij in het contact tussen mens en God het de mens is die het contact tot stand brengt en niet God. Daarin volg ik helemaal die befaamde en anekdotische rabbi die op de vraag "waar woont God" zei: "God woont daar waar men hem binnenlaat."
In wezen is dat de kern van een geloof en een godsbeeld dat past bij de mens van nu. Als een mens tot de overtuiging komt dat in zijn innerlijk gedachten, verlangens en gevoelens leven die anders zijn dan de gewone vragen die gericht zijn op geluk, gezondheid en voorspoed, dan kan hij die gedachten en verlangens misschien niet zonder meer benoemen, maar die houden hem wel bezig vanuit het besef dat er buiten het gewone leven krachten bestaan die hem op een bijna onmerkbare wijze sturen en begeleiden.
Als je dat ervaart, dan heb je God binnengelaten. Ik verwoord het voor mezelf zo dat God in mij zelf woont en mij uitnodigt tot reflectie op de vraag wat mijn levenshouding zou moeten zijn. Je weet dan niet of je god zelf hebt bedacht of dat er nog andere krachten buiten je eigen geest aan het werk zijn geweest, maar dat is niet van belang. Het resultaat is immers een geesteshouding die anders is dan je voorheen gewend was.
Zo bezien heeft het denken over God en het onderhouden van een godsbeeld in onze tijd eigenlijk alles te maken met het ontwerpen van een mensleer. Wij doen in wezen nooit iets anders dan vragen stellen aan onszelf. Ben ik in de omgang met mijn medemens de mens die ik wil zijn? Heb ik de beheersing over mijn aanvechtingen en driften? Neem ik voldoende afstand van alles wat mij als wenselijk, goed of deugdzaam wordt voorgehouden? Hoe zelfstandig denk ik en hoe tevreden ben ik met wat ik heb? Het zijn vragen die passen bij vrijzinnigheid en ze hebben betrekking op een diepere werkelijkheid dan de alledaagse. Ik vind het niet bijzonder om die diepere werkelijkheid aan te duiden met het woord God of de Eeuwige of het Mysterie.
God, het Mysterie of de Eeuwige, het vragen daarnaar bepaalt de toestand van mijn ziel. Het antwoord op die vragen blijft uit, maar het onophoudelijk vragen van de mens naar wat zich roert buiten het gewone leven, dat is de kern van zijn religie.
De Bijbelse verhalen stellen die vragen. Ze zijn symbolisch van aard en zijn gebouwd rond allerlei oerbeelden die we ook in onze eigen ziel vinden en die we over de tijd heen delen met alle mensen. Als we nalaten om kennis te nemen van die Bijbelse verhalen missen we de boot. We verliezen dan uit het oog dat het aanvaarden van God als drijvende kracht in ons innerlijk in wezen een zoektocht is naar de betekenis van ons leven en wat dat ons te brengen heeft.