Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern
Iedere religie stelt de nabijheid van een ander mens aan de orde via de naastenliefde. Want religie wil dat mensen elkaar ten gronde vertrouwen, bereid zijn om met elkaar op te trekken en zo weerstand bieden aan de leegte en vervreemding die een wereld zonder liefde beheerst.
Volledige tekst
Zo op het eerste gezicht is de tekst van Johannes niet echt een tekst voor de vrijzinnigheid. (Johannes 10: 1-10, de passage waarin jezus zegt dat hij de deur is waardoor je werkelijk binnenkomt.) Vrijzinnigen hebben er moeite mee om met een schaap te worden vergeleken en als er een bijbeltekst ter sprake komt waarin die vergelijking wordt gemaakt roepen ze al gauw: ik ben geen schaap!
Dat zijn we natuurlijk ook niet, schapen. We zijn zelfstandig denkende mensen die kritisch en weloverwogen tot hun oordeel komen en we lopen niet achter zo maar een of andere zelfverklaarde herder aan. Het leergeld dat mensen daarvoor in de loop der eeuwen hebben moeten betalen is ons overbekend en we willen dat leergeld in geen geval nog een keer betalen. Dat beseffend heb ik eigenlijk geen vrijzinnige bedenkingen tegen het bespreken van deze tekst.
Laten we de vergelijking tussen schapen en herder maar nemen tegen de achtergrond van het antieke taalveld. In dat taalveld is die vergelijking nou eenmaal ingebed in het dagelijks leven en gelijkenissen maken daar gebruik van. De gelijkenis is niet tot ons gericht maar tegen de tijdgenoten van de Evangelist, die gebruik maakt van beelden die in de cultuur van die tijd zeggingskracht hadden. Johannes noemt daarbij de deurwachter, ook alweer een archaïsche term. Maar we kunnen het wel volgen. Voor degene die door de deur binnenkomt, de echte herder, doet de deurwachter open. Wie op een andere manier binnenkomt, is een dief en een rover. De deur is Jezus, andere toegangen geven alleen toegang aan de verkeerden, de misleiders en de op macht belusten. Als je luistert naar de leiders van onze tijd, dan hebben ze het over wat goed is voor iedereen, dat alle neuzen één kant op zouden moeten staan. Maar dat is het tegenovergestelde van wat de herder in dit verhaal wil: hij wil ieder mens tot zichzelf brengen, niet door hem een richting uit te duwen of te corrigeren, maar door hun binnenste wakker te maken waardoor een mens in alle opzichten tot zichzelf kan komen.
De discipelen kunnen het spreken in deze beelden aanvankelijk niet begrijpen en de strekking van het gezegde wordt hun daarom verduidelijkt en dat tekstgedeelte eindigt met de woorden: De dief komt alleen om te stelen en te slachten en om te gronde te richten. Ik ben gekomen opdat zij leven hebben, en overvloed.
Hier gaat het om het wezen van echt herderschap. De discipelen waren gewend aan het model van de oude farao's, van de Romeinse overheersers en de marionettenkoningen die zij over het land aanstelden. Machthebbers die zich aan God gelijk stelden, zich verheven achtten boven hun onderdanen en zich als weldoeners voordeden. In naam van hun weldoenerschap innen ze belastingen, zetten ze grote bestuursapparaten in en streven zij naar vergroting van hun grondgebied, maar zij zijn niet de herders die de Evangelist hier voor ogen heeft. Zij gaan de ontmoeting met hun onderdanen niet aan en dat is nu juist het kenmerk van het beeld van de herder die Jezus is: hij spreekt uit wat in de ander leeft en wat in die ander zou willen leven. Het is een ontmoeting waarin de naam van de ander wordt genoemd.
Wij moderne mensen hebben wetten ter bescherming van de rechtsstaat. De wetten gelden voor iedereen, voor de wet is iedereen gelijk.
De bedoeling daarvan is om mensen eerlijk te behandelen, om de vrijheid die mensen voor zich opeisen zo te verdelen dat willekeur en machtsmisbruik voorkomen wordt. De deurwachters van toen zijn in zekere zin de magistraten met hun ambtelijke staf van nu, die belast zijn met de uitvoering van die wetten.
We zouden niet zonder kunnen, maar we kennen ook de uitwassen van dit stelsel. Vaak is alleen wat in de wet staat nog de maatstaf voor het handelen en in voorkomende gevallen leidt dit tot een bureaucratie die het zicht verliest op wat ooit de bedoeling van een regel was: billijkheid en eerlijkheid te brengen in situaties van rechteloosheid en onmacht. Als de deurwachters dit niet meer begrijpen kom je in de omstandigheden die Kafka op uitvergrote wijze en bizarre wijze schetst in zijn boek Het Proces. Uit dit boek is het verhaal "Voor de wet" afkomstig. Voor de wet staat een deurwachter, die de toegang belemmert. In de ban van de angst krijgen mensen steeds weer nieuwe opdrachten waarvan zij de bedoeling niet begrijpen. Wat ze ook doen, het is altijd verkeerd. Ze blijven buiten staan, want er is altijd wel weer iemand die ze vertelt dat het anders had gemoeten en ze dus niet binnen kunnen komen, maar dat buiten blijven staan ook tegen de wet is. Angst beheerst al hun handelingen en Kafka wil ermee zeggen: zolang deze angst macht heeft over de mens zal de mensheid erin sterven.
In de gelijkenis van Jezus maakt hij ons er op attent dat hij de juiste deur is die ons toegang geeft tot ons eigen leven. Hij bedoelt met deurwachters geen grenskantoren of procedures, maar de krampachtigheid die ons hart gesloten houdt. Dat gevoelige orgaan weet wanneer wij de deur van het hart wijd open moeten zetten en wanneer niet. In de omgang van mensen met elkaar gaat het om dat hart. Als wij dat openen zijn er geen sluipweggetjes of listigheden nodig om ieders gelijk ten koste van dat van de ander te bevechten.
Dat Jezus zichzelf die deur noemt, hoe moeten we dat opvatten? De Christus wil ons voorhouden dat de kunst van het leven is om de weg te vinden tot ons hart en dat van de medemens. Hij is het beeld van de goede herder die de weg daartoe wijst. Wat hij is begonnen moet zich in ons voortzetten en zo kunnen wij ook zelf hoeders worden voor elkaar, begeleiders en lotgenoten die om elkaar geven. De Christus zoals hij hier verbeeld wordt, is de herder die iedereen uit zijn kudde bij naam kan noemen. Hij kent iedereen en iedereen luistert naar zijn stem en je kent hem, de leider en begeleider van jouw leven. Iets mooiers kan je over de omgang van mensen met elkaar eigenlijk niet wensen.
Het gaat dus niet om het moderne leiderschap voor iedereen, zoals wij dat in onze moderne cultuur kennen. Het gaat om ieder afzonderlijk individu, om diens naam, want dat individu is er maar éen keer en de strekking van de tekst is hier dat de naam van dat individu gekend wordt en hij daardoor tot bewustzijn komt.
Johannes vat hier kort en bondig samen dat mensen vaak helemaal niet kunnen zeggen wie zij zijn. Hun gevoel voor zichzelf en hun vermogen om richting aan hun eigen leven te geven zijn aangetast door de dwang die zij zichzelf laten opleggen. Hij beschrijft hoe de herder de deur is waardoor mensen kunnen gaan om zichzelf te vinden. Om de weg naar huis weer te vinden.
Het is een ideaalbeeld en het is de vraag in hoeverre dat beeld klopt voor onze omgang met elkaar. Johannes stelt de goede herder tegenover het cynisme van de valse herders die zich ook goede herders laten noemen. Zij regeren met geweld en het is dit vaak psychische geweld dat mensen ertoe kan brengen om ook zelf geweld uit te oefenen. In de praktijk doen wij dat ook. Wij geven soms tirannieke orders aan de ander, soms wenden wij ons van die ander af en keuren wij hem geen blik waardig. Maar hoe wij de weg kunnen vinden tot het hart van een medemens, hoe wij hem kunnen begeleiden naar een herwonnen zelfvertrouwen, dat is de opgave die een goede herder zich stelt.
Johannes spoort ons aan om die goede herder te willen zijn. Ondanks dat zullen we daarin vaak tekortschieten uit onwetendheid of zwakheid. Maar hopelijk kunnen we soms tegen onszelf zeggen dat we ons best hebben gedaan om voor de mensen die naast ons leefden iets uit te dragen van de gestalte van de goede herder.
Het is het concept van de naastenliefde. Een woord dat vele malen bijna achteloos wordt uitgesproken alsof het een vanzelfsprekende zaak is. Iedere religie hanteert dit concept. Iedere religie stelt de nabijheid van een ander mens aan de orde via de naastenliefde. Want religie wil dat mensen elkaar ten gronde vertrouwen, bereid zijn om met elkaar op te trekken en zo weerstand bieden aan de leegte en vervreemding die een wereld zonder liefde beheerst. Ons wordt gevraagd om dat ruimhartig te doen. De Bergrede drukt dat uit door te zeggen: Als iemand je vraagt om één mijl samen met hem te gaan, ga er dan twee.
Die houding is niet de houding van de vrome die letterlijk wil leven naar het voorbeeld van Jezus als de goede herder. De exacte en letterlijke navolging van Jezus is niet mogelijk en ook niet gewenst, want je zou jezelf daarin verliezen. De vraag is dan ook niet of wij willen leven als een heilige, de vraag is of wij willen leven als een mens dat zich verantwoordelijk voelt voor het mensdom waar hij deel vanuit maakt. Dat verantwoordelijk zijn is de enige uitweg die we hebben tegenover de onmenselijkheid die altijd op de loer ligt waar mensen samen moeten leven.
Het protest tegen die onmenselijkheid ligt in de woorden: ik ben de deur. Daar achter ligt de weg naar een leven dat vertrouwen schenkt en ons aan onszelf teruggeeft. Vertrouwen om te leven als volwaardigen die hun waarden willen doorgeven aan een mensheid die zich door twijfel en door angst regeren laat als de door allen gedeelde en gevoelde verantwoordelijkheid ontbreekt. Wij kunnen elkaar niet leiden door terechtwijzing, verwijt en dwang. Het binnenste van mensen laat zich op deze manier niet sturen. En het gaat ook niet om sturen, het gaat om wakker roepen. Wakker roepen wat in het binnenste van mensen leeft en ze zo tot verantwoordelijke wezens maken met een rustig kloppend hart.