Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Wij kennen vier seizoenen en bij ieder seizoen horen specifieke beelden en associaties. Als je mensen vraagt naar wat ze voelen bij zomer en winter, dan kun je nog wel eens verschillende reacties krijgen, maar bij herfst en bij lente krijg je veelal steeds dezelfde antwoorden. Bij herfst is het gevoel van verval en van afsterven overheersend, bij lente hoor je vaak iets over bloei, over nieuw leven, over lentekriebels of lenteprikkels. Lente staat voor nieuwe hoop, een opgewekt gemoed, de drang om nieuwe dingen aan te pakken. Ik ken dat zelf ook, als de eerste zonnige lentedagen zich aanbieden, dan ga ik nadenken over verbeteringen die ik zou kunnen aanbrengen aan het schip, ga ik voornemens maken om mijn werkruimte opnieuw te organiseren en begin ik te peinzen over de manier waarop wij elkaar het vrijzinnig geloven misschien nog beter en gevoeliger kunnen doorgeven. Deze gedachten bespringen me nooit in de winter of in de herfst, maar juist wel in de lente.
Je staat er niet zo bij stil, maar in lang niet alle landen heb je vier seizoenen. In tropische landen bij voorbeeld heb je eigenlijk maar twee duidelijke seizoenen, de natte tijd en de droge. De overgangsperioden daartussen zijn maar heel kort en eigenlijk niet te vergelijken met onze herfst en onze lente. In de poolstreken heb je een donkere tijd en een lichte tijd, maar echte seizoenen zoals bij ons die heb je daar niet.
Maar bij ons is de lente een tijd van beloftes, een korte tijd van de hoop. Misschien komt dat wel doordat Nederland uit zijn aard eigenlijk helemaal niet zo'n geschikt land is om je te vestigen. Ik hoorde laatst een wetenschapper zeggen dat ons land in de antieke tijd werd beschouwd als een onleefbare plek. Het was een moerasgebied aan het eind van drie grote rivieren, dat beurtelings werd overstroomd en droog kwam te liggen. Een tochtig deltagebied, waar je je huis of je hut op een verhoging moest bouwen om niet altijd met natte voeten door je perceeltje grond te waden.
Toen Karel V in 1555 afstand van de regering deed, droeg hij Duitsland over aan zijn broer Ferdinand en Philips II zijn zoon kreeg Napels en Sicilië. Een beetje als pleister op de wonde kreeg hij ook de lage landen bij de zee, de Nederlanden. Deze spaanse koning zal met gemengde gevoelens ons oninteressante gebied hebben aanvaard en hij wist dan ook niet veel vindingrijkers te verzinnen dan een nieuwe belasting, de tiende penning. Philips deed zijn laaggelegen onderdanen daar bepaald geen plezier mee, maar hij dacht het te kunnen compenseren door ons de inquisite te geven, die alle ketters op de brandstapel zette om te verhinderen dat ze eeuwig in de hel zouden branden. Maar de meeste Nederlanders namen toch liever het risico van het eeuwig hellevuur dan een halfuurtje op de brandstapel. Maar dit uitdrukkelijk terzijde, al blijft het heel interessant dat wij een van de zeer weinige landen zijn, misschien wel het enige, dat een zelfstandige natie is geworden door een geloofsopstand.
Naast de hoop die telkens herleeft, denk ik dat de lente ons vooral attent maakt op de veerkracht die de natuur telkens weer laat zien. Uit ogenschijnlijk dode takken en struiken ontspringen groene stronkjes, die reikhalzend naar het licht staan en die een onstuitbare drang hebben om zich te ontwikkelen. Waar eerst niets anders was dan dood hout, daar zie je nu vers groen, veelbelovende bloesemknoppen en een bont palet van kleuren van alle planten en bloemen die het leven in zich opzuigen.
Dat is de veerkracht van de natuur. Maar in mensen kom je ook veerkracht tegen, een geesteshouding die ze de kracht geeft om steeds weer op te staan en steeds weer opnieuw te beginnen, hoe groot de tegenslagen ook zijn en hoe hopeloos hun situatie ook lijkt. Dat is iets heel bijzonders, iets dat je imponeert en met verbazing vervult als je ermee te maken krijgt.
Je kon het zien na de tsunami die Sri Lanka en Thailand trof. Ik heb beelden gezien van mensen die alles kwijt waren geraakt, hun huis, hun vissersboot waar ze voor hun bestaan afhankelijk van waren, familieleden, alles. Maar die mensen waren de boel aan het opruimen zo goed en zo kwaad als het kon en een vrouw die werd gevraagd of ze voldoende hulp van de regering kregen zei: wij hebben nooit hulp van deze regering gehad en dat kan me ook niet schelen. Wij hebben hier vroeger alles op eigen kracht opgebouwd en dat doen we nu ook weer. Zelf, met onze eigen handen en met de dingen die we kunnen maken. En dat zal ons ook heus wel lukken, ook al kost het meer tijd dan we zouden willen.
De stichters van ons land moeten ook veel veerkracht hebben gehad. Als je de vaderlandse geschiedenis erop naleest en als je dan ziet hoe groot het spaanse rijk was en hoe krakkemikkig het verzet hier in het begin was, geen leger, geen geld, geen bondgenoten van betekenis, nederlaag op nederlaag, dan verbaas je je over de hardnekkigheid waarmee die strenge voorvaderen zich tussen alle onderlinge godsdiensttwisten door hebben verzet tegen het machtigste rijk op de toen bekende wereld. Maar als je er dieper over nadenkt, dan laat het zich wel verklaren. Die voorvaderen van ons hadden een ideaal, ze hadden een toekomstvisioen voor ogen. Ze hadden een droom: de droom van een vrij land waarin je niet meer behoefde te beven voor een bezoek van de inquisitie of een gril van de landvoogd. En dat is waarschijnlijk het geheim van de veerkracht in mensen: een doel voor ogen hebben waarvoor ze willen gaan en waarvoor ze offers willen brengen. Je ziet steeds weer dat als mensen hun idealen kunnen delen, dat ze er dan ook alles voor over hebben en steeds weer de veerkracht kunnen opbrengen om de tegenslagen te verwerken en zich te herstellen van de klappen die ze krijgen. Maar dat doel, dat ideaal, dat is wat ze door doet gaan. Dat geeft ze de wil en de standvastigheid om vol te houden.
In ieder mensenleven krijg je met tegenslagen te maken, met situaties die uitzichtloos lijken. En als je je zelf dan geen doel meer kunt stellen, dan kun je ook je veerkracht niet aanboren, want je weet niet waarvoor je het doet. Je doel voor ogen houden, dat geeft je de stimulans om het ongedachte te verwezenlijken en het onmogelijk geachte te bereiken. Want dat toekomstbeeld, die vastbeslotenheid om te bereiken wat je in je gedachten houdt, dat is als het mosterdzaadje in het evangelie. Het is klein en het is nietig, maar het groeit. Het groeit omdat je gelooft dat het groeien zal als je blijft werken aan het koesteren van dat zaadje. Dat geloof geeft veerkracht en dat geloof doet inderdaad die bergen verzetten waar de bijbel het af en toe over heeft.
Ik weet dat het erop lijkt alsof wij tot zulk geloof in onze tijd niet meer in staat zijn. De afbrokkeling van onze onderlinge solidariteit, het onbehagen over alles wat steeds maar niet in orde lijkt te komen, de bijna lachwekkende bureaucratie waar we soms tegenop lopen.
Het tast je veerkracht aan omdat je niet meer weet waarvoor je het allemaal zou moeten verdragen. Je ziet het verband niet meer tussen je inspanningen en het resultaat daarvan omdat, als er iets tot stand komt, dat een paar jaar later weer heel anders blijkt te moeten. Dat kan moedeloos en vermoeid maken, maar het toegeven daaraan is niet goed. Het is niet goed omdat er dan zeker niets ten goede zal veranderen. En het is ook niet goed omdat je de krachten dan niet aanboort die de schepper ons gaf toen hij ons veerkracht gaf.
Wie zijn veerkracht aanboort, is tot ongedachte dingen in staat. Het begint met een overtuiging, een idee zo klein als een mosterdzaadje. En dan, door met hart en ziel te doen wat je denkt te moeten doen, dan gebeurt het. De lente maakt ons er ieder jaar op attent. En daar kunnen we wat aan hebben, want alles in het evangelie zegt: heb liefde voor wat je doet en als je die niet hebt, zoek dan waar je je liefde wel aan kwijt wilt. Begin steeds opnieuw, doe dat voor het leven omdat het leven daarom vraagt. Ik zeg het tot besluit naar een gedicht van Christa Peikert.
(naar een gedicht van Christa Peikert)
Je kunt de eerste toon zijn van een lied
dat door iedereen in vreugde wordt gezongen
Je kunt de eerste vonk zijn voor een vuur
dat iedereen verwarmt
Je kunt de eerste graankorrel op een akker zijn
die brood geeft als er honger is
Je kunt de eerste druppel van een bron zijn
die levenswater geeft aan droog en dor bestaan
Je kunt de eerste pas zijn
die alle voeten leid naar idealen.