Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern
Geef van wat je hebt en je gift zal gering zijn.
Te geven van wie je bent is de ware gift.
Volledige tekst
Als ik me goed herinner is er een tijd geleden door de NPB een poging gedaan om onze identiteit als vrijzinnigen van een profiel te voorzien. In allerlei afdelingen is onderzoek gedaan, er zijn met leden links en rechts gesprekken gevoerd en uiteindelijk zal er wel een rapport over zijn gemaakt. Dat rapport ken ik niet en bij mijn weten heeft het onderzoek naar onze identiteit ook niet echt een handvat opgeleverd voor het uitstippelen van een koers die nieuwe perspectieven opent. Dat is ook eigenlijk niet zo verwonderlijk. Ik heb altijd gevonden dat het onmogelijk is om je identiteit op te schrijven. Het eigene van een mens of van de groep waartoe hij behoort, dat is iets dat in de loop van de tijd groeit, je kunt zoiets niet bedenken of achteraf definiëren. Hooguit kun je een paar kenmerken geven van een persoon of de groep waartoe hij behoort, maar veel verder kom je niet. Als je het heel breed en filosofisch bekijkt ligt het eigenlijk wel voor de hand dat we op het punt van onszelf niet zo goed uit de voeten kunnen. We weten niet waar we als mens vandaan komen, misschien van de apen maar misschien ook niet en we weten goed beschouwd ook niet waar we naartoe gaan. Onze oorsprong en onze bestemming, we zijn er nog lang niet uit, de mens blijft zichzelf een raadsel en hij pijnigt zich met de vraag naar die dingen terwijl hij weet dat het antwoord uitblijft. Sinds Eva van de verboden vrucht at werden we ons bewust van onszelf en sindsdien blijven we ons kwellen met vragen waarop geen antwoord te verkrijgen is. Het is niet zo aardig van God dat hij ons wel de mogelijkheid heeft gegeven om alle vragen te stellen, maar ons niet in staat heeft gesteld om er het antwoord op te krijgen, maar het is niet anders.
Intussen houdt de vraag wie ben ik eigenlijk, waarom ben ik hier en wat kom ik hier doen, de mensheid al eeuwen bezig en er zijn ideeën bedacht om daar een antwoord op te geven. De katholieke catechismus maakte het overzichtelijk: wij zijn hier om God te dienen en daardoor in de hemel te komen. Klaar. Alles opgelost, verder geen vragen meer nodig. De Heidelbergse catechismus behandelde het iets uitvoeriger, maar het komt op het zelfde neer. Onze enige troost in leven en sterven is dat wij het eigendom zijn van Jezus Christus en hij ons de zekerheid geeft van het eeuwig leven. En wat onze identiteit betreft: we deugen niet en moeten maar vertrouwen op gods genade.
Deze antwoorden geven ons geen richting meer. Er is een tijd geweest dat dat wel zo was, maar het beeld van onze tijd is heel anders. De kerken trekken niet veel publiek op zondag en velen hebben de traditionele waarden- en normenpatronen verlaten. Er zijn ook niet zoveel mensen meer die warm lopen voor maatschappelijke of politieke idealen. Voor sociologen is de oorzaak van deze gang van zaken het individualisme. Niet alleen op het erf van de ongelovigen, maar ook op het spirituele vlak. De mensen vinden hun eigen geloofservaringen belangrijker dan de traditie. Persoonlijke ontwikkeling en zelfontplooiing, daar gaat het om.
Die trend - iedereen zoekt naar datgene wat het beste bij hem past, wat hem het meeste aanspreekt - is bij de meeste analisten een bron van zorg. Want door die houding verdwijnt de onderlinge samenhang tussen mensen, de mensen stellen zich egocentrisch op en ze doen bijna niets meer voor de maatschappij en de groep waar ze normaliter bij horen. Deze geluiden zijn bepaald niet nieuw en ze lijken bevestigd te worden door wat we zelf in onze kringen meemaken. Het wordt steeds moeilijker om mensen te vinden die bereid zijn om in een bestuur te zitten en het blijkt ook steeds moeilijker te worden om mensen bij elkaar te krijgen die er een gezamenlijke visie of levensovertuiging op na houden. Het is, om het met de filosoof Taylor te zeggen, de malaise van de moderniteit.
Is het nu allemaal zo'n malaise? Laten we er eens onbevangen en zonder het meewarige hoofdschudden van de ongeruste cultuurfilosofen naar kijken.
Het streven naar zelfontplooiing is niet iets speciaals van de moderne mens. Al sinds onheuglijke tijden zijn mensen bezig geweest om in geestelijk opzicht hogerop te komen. Maar sinds de achttiende eeuw is dat streven als een moreel ideaal geformuleerd. We raakten ervan overtuigd dat het een onafneembaar recht van ieder mens is om zelf uit te maken wat goed of slecht voor hem is, en het niet langer de instanties van buitenaf zijn die uitmaken hoe een mens zijn leven inrichten. We hoeven ons niet te voegen naar een vastgestelde rangorde, ongeacht of die rangorde godsdienstig of maatschappelijk is bepaald. Het eigene van een mens hangt niet af van de waarden die wij krijgen ingeprent, maar van wat hij in zichzelf als waarden erkent. De moderne mens is alleen zichzelf tot meester, de meesters buiten hem schrijven hem de wet niet meer voor. In de praktijk gaat het er nog wel anders toe natuurlijk, want er zijn nog steeds werkgevers en werknemers en niet iedere werknemer zal klakkeloos onderschrijven wat ik hier heb gezegd. Maar de gedachte erachter is toch dat het in de eerste plaats de mens zelf is die verantwoordelijk is voor het vormen van zijn eigenheid, zijn identiteit.
Alexis de Tocqueville, een negentiende eeuwse cultuurfilosoof, had in dit opzicht een profetische blik toen hij (in zijn verhandeling over de democratie in Amerika) schreef dat de mens in een democratie losgezongen raakt van het ideaal van een hogere bestemming. Daardoor raakt de mens aangewezen op de eenzaamheid van zijn eigen hart. Er is geen rangorde meer en geen systeem dat hem draagt en beschermt en hem een persoonlijkheid geeft. Het gevolg is dat bepaalde mensen zich opsluiten in hun eigen innerlijk en dat afbakenen en beschermen tegen invloeden van buitenaf. Ze trekken zich terug in de geneugten van hun privéleven en hun privéopvattingen en ze verwachten dat de zittende, democratisch gekozen overheid hun de middelen verschaft om ten volle van dat privéleven te kunnen genieten. Verder heeft zo'n type mens geen boodschap aan de wereld om hem heen, wat hem goed uitkomt, is de leidraad voor al zijn doen en laten.
Jaren geleden, het was dacht ik in 2004, moest ik aan deze woorden van de Tocqueville denken toen een tsunami de kust van Thailand verwoestte. Op de televisie zag je westerse hotelgangers op het strand liggen zonnebaden terwijl achter hen de inwoners van Thailand bezig waren om de lijken van omgekomen landgenoten te bergen en bulldozers in de weer waren om de puinhopen van de ramp op te ruimen. Een verslaggever vroeg aan een kalende, dikbuikige man van middelbare leeftijd met snor en zonnebril of hij zich niet een beetje gegeneerd voelde om hier lekker in de zon te liggen in de wetenschap dat op nog geen honderd meter van hem vandaan reddingswerkers in de weer waren. "Ik niet", zei de dikbuik, "ik leef voor me eigen".
Die besnorde blote dikbuik was een karikatuur van een mens die van zichzelf een eiland had gemaakt. Op dat eiland laat hij niemand toe, maar er is ook niemand die er behoefte aan heeft om zijn grondgebied te betreden. Je kunt je soms niet aan de indruk onttrekken dat die korte scène aan het Thaise strand een aspect van onze tijdgeest weerspiegelde.
En die tijdgeest is: ik maak zelf wel uit wat waardevol is en wat niet. Maar op die manier kom je niet tot zelfontplooiing, want verbinding met andere mensen is essentieel voor je ontwikkeling. Geen mens is in staat om los van zijn omgeving te leven. En ik lever niets van mezelf in als ik op die omgeving reageer en met mijn medemensen relaties aanga waarin niet alleen mijn, maar ook hun waarden een plaats hebben. Als ik dat niet doe, dan verschraalt mijn leven tot overleven met behulp van de verzetjes en de hebbedingetjes die de consumptiemaatschappij mij aanreikt.
Want de verzetjes en hebbedingetjes, ze bieden verstrooiing, maar doen niets voor mijn psychische groei. Terwijl psychische groei alleen tot stand komt in een wisselwerking met anderen om mij heen, met anderen die iets in mij oproepen dat ik op mijn beurt weer wil delen met de mensen die ik verderop op mijn pad tegenkom. Op die manier komt dan tussen mensen een verbinding tot stand die gebaseerd is op het onderlinge vertrouwen dat we elkaar kunnen verrijken en inspireren. Zo'n verrijkende en inspirerende band tussen mensen ontstaat gemakkelijker naarmate ze meer waarden en normen gemeenschappelijk delen. Onder de woorden die ze uiten zit een gevoels-en ervaringstaal die het contact tussen hen zonder veel moeite tot stand brengt. Maar als die gemeenschappelijke gevoels-en ervaringstaal ontbreekt, komt de verbinding niet spontaan tot stand, die moet dan volgens aangeleerde weetjes in het leven worden geroepen. En moeten we dus communicatiewetenschap gaan studeren. In het diepst van mijn gedachten leeft wel eens dat alleen het bestaan van zo'n wetenschap al duidelijk maakt hoe schraal de menselijke contacten zijn geworden door ons voortdurend streven naar persoonlijke autonomie.
De organisatie van onze samenleving is behoorlijk ingewikkeld. Daar hoort natuurlijk bij dat er hier en daar nogal eens wat mis gaat. Wat mij opvalt is, dat steeds wanneer dat het geval is, een gesprek met elkaar kennelijk niet voldoende wordt bevonden, misschien niet eens meer wordt overwogen. In plaats daarvan komt de roep om duidelijke regels, nieuwe protocollen en transparante bestuursmodellen naar boven. Op alles moet toezicht komen, maar ook de toezichthouders hebben toezicht nodig enzovoorts. Ook alweer een teken van het afnemend vertrouwen in de verbinding tussen mensen.
Geef van wat je hebt en je gift zal gering zijn.
Te geven van wie je bent is de ware gift.
Het zijn de woorden van Gibran die ik eerder uitvoeriger weergaf. In die woorden zit vervat waar het tussen mensen om gaat. Wie zichzelf wil ontplooien, kan dat niet anders doen dan in verbinding met zijn medemens. De zelfstandigheid van een mens, zijn vermogen om zelfstandig en vrij in het leven te staan, kan alleen bestaan als hij bereid is om de invloed te ondergaan van wat zich afspeelt in een ander mens. In de wisselwerking van de een met de ander en de ander met de een voltrekt zich het proces naar geestelijke volwassenheid. Als mensen zich in religieuze gemeenschappen verzamelen, zoals wij dat doen, scheppen wij de voedingsbodem voor dat proces van wederzijdse bevruchting en verrijking. Wij zijn allemaal vrije mensen en wij staan op velerlei gebied verschillend in het leven.
Maar wat ons verbindt en wat ons blijvend de inspiratie geeft om ons leven zelf in handen te nemen, is dat wij een gemeenschap zijn. Een gemeenschap die leeft omdat wij daar als levende mensen deel van uit maken.
Wij kunnen ons gelukkig prijzen met de gemeenschap die wij zijn. Want door het met elkaar verbonden zijn, door ons aan elkaar te geven komen wij tot de zelfverwerkelijking waar ieder gelovig mens naar streeft. Laten we er blij mee zijn en laten we niet verdwalen in vragen als wie wij nou eigenlijk zijn, want als onderdeel van het organisme dat door ons bestaat en voortbestaat, leven wij met een persoonlijk geloof dat door de nabijheid van onszelf met alle anderen in onze groep vorm en inhoud krijgt. Niet de vraag waarheen we lopen en waarom is van belang, het gegeven dat we samen lopen dat is ruim voldoende.