Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern van de overdenking
Je moet je eigen leven leiden en dat kun je doen door de Christus-idee in jezelf te zoeken en te ontdekken. Dat is mijns inziens nog steeds en vooral wat vrijzinnige religie is: streven naar innerlijke tegenkracht om onbevangen en met open blik naar je omgeving te kunnen leven als een mens die weet: de tegenkracht in mijzelf is een afweermiddel tegen de verdwazing die mij kan overvallen en die mijn zuiverheid van ziel aantast en dat, die innerlijke tegenkracht van mijn religie, verrijkt mijzelf en de wereld waarin ik leef en werk.
Overdenking Zeist 18 maart 2018 (innerlijke tegenkracht)
In de omgang met mensen die nauwelijks contact hebben met kerk of bijbel, kom ik natuurlijk de vraag wel eens tegen wat dat betekent: predikant in de vrijzinnigheid. Er is een tijd geweest waarin ik dan een uitvoerig antwoord gaf met veel nuanceringen over wat vrijzinnigheid nu eigenlijk wel of niet is, maar ik heb steeds weer ervaren dat dat niet werkt. Al na twee zinnen wordt de blik van mijn gesprekspartner enigszins glazig en je ziet de belangstelling voor het antwoord verflauwen. De ander blijft beleefdheidshalve luisteren, maar dat is dan ook alles. We leven in een tijd waarin alles heel kort en bij voorkeur in twee zinnen moet worden uitgelegd en daar heb ik me bij aangepast. Als ik nu de vraag weer krijg, dan zeg ik:
de bijbel is een mensenboek dat we serieus nemen maar niet letterlijk en Jezus is voor ons een voorbeeldmens. En daar houd ik het dan bij. De toehoorders knikken dan meestal opgelucht. Gelukkig geen lange verhalen van een theoloog waar toch geen touw aan vast te knopen valt.
Hier, vandaag, is het natuurlijk wel een beetje anders. Hier zijn we onder elkaar en dan mag ik wel wat langer stilstaan bij de betekenis van de opmerking dat wij de bijbel serieus nemen maar niet letterlijk en Jezus voor ons een voorbeeldmens is.
In de bijbel, vooral het OT, komen we keer op keer mensen tegen die worstelen met de lotgevallen van hun bestaan op deze aarde. De verhalen over de aartsvaders zoals Abraham, Isäak en Jacob, de geschiedenis van Mozes, de profeten, het zijn allemaal verslagen van wat aan hen wordt geopenbaard, wat ze ervaren in hun ontmoetingen met de onzichtbare god die de hoofdrol speelt in de mythische overleveringen van hun tijd en op die manier trekken zij een spoor van religieuze getuigenissen door de geschiedenis heen. Uiteindelijk komen de verslagen van hun belevenissen steeds weer neer op het verlangen naar een wereld waarin de eenheid van het mensdom is bereikt en die mensheid in volmaakte harmonie leeft met de schepping waarin hij zich staande moet houden. Verhalen over mensen die op de proef worden gesteld en daar op de een of andere manier doorheen komen. God is wel heel nadrukkelijk de hoofdpersoon in dit boek, maar hij is eigenlijk alleen een religieuze leermeester in de tien geboden. Daar, in die tien woorden, wordt de mensheid verteld wat nodig is voor een fatsoenlijk leven op aarde. Daar vind je de kern van de religie van het OT.
Het is een levensleer die orde probeert te scheppen in de gevoelens en aandriften van hart en verstand, die een poging doet om de relaties tussen mensen zo te regelen dat ieder mens in bescherming wordt genomen tegen willekeur en domheid, tegen vage dromen en ideologieën die de mensheid de geschiedenis door zijn menselijke waardigheid hebben ontnomen. Wees niet jaloers, blijf af van de bezittingen van de ander en vooral: maak je geen gesneden beelden. Houdt de beelden die je erop na houdt niet voor de werkelijkheid, want zij vertekenen die werkelijkheid en brengen je op een dwaalspoor. Ik vond een treffende uitwerking van dit beeldverbod bij Bram Moerland, die daarin het geestelijk groeiproces van een jonge Duitser schildert in de jaren van de Tweede Wereldoorlog.
Wilhelm woont in Beieren, ergens hoog in een klein bergdorpje. Hij is zestien jaar en het is 1943. Zijn vaderland is in gevaar en Wilhelm wordt opgeroepen om dienst te nemen in het leger. Wilhelm wordt tot soldaat opgeleid en hij krijgt verhalen te horen over mensen met kromme neuzen die laaghartig samenspannen tegen het vaderland om de wereldheerschappij te veroveren. Hij leert ook dat je voor Russische mensen geen enkel respect hoeft te hebben, want zjj zijn niets meer dan ongedierte. De Fransen hebben Duitsland op smadelijke wijze vernederd. En de Britten gunnen in het streven om de wereld te regeren Duitsland niet de ruimte die zij nodig heeft.
Als Wilhelm een Jood tegenkomt, ziet hij die niet als medemens maar als het beeld van zijn aartsvijand. Als hij aan het Oostfront een Rus neerschiet, richt hij zijn geweer niet op een mens, maar op het beeld dat hij van die Rus heeft meegekregen: een bedreigende diersoort die gedood moet worden.
Wilhelm leeft in een angstige wereld. Hij wordt in die wereld constant bedreigd door mensen die uit zijn op de vernietiging van hem en het edele Arische ras waartoe hij
behoort. De beelden die hij daarvan heeft houdt hij voor de werkelijkheid, maar ze hebben geen wortel inde werkelijkheid. Ze bestaan alleen in de dromen en angsten van Wilhelm zelf. Wilhelm is een gevangene van zijn eigen beelden geworden en als dat eenmaal zover is, kan hij daar alleen met de grootst mogelijke moeite van loskomen omdat hij de beelden verwart met zijn eigen identiteit: het loslaten van de beelden betekent voor hem het verlies van zijn persoonlijkheid. En daar waarschuwt het verbod op beelden tegen.
Het OT is de neerslag van een godsdienst. Hoeveel of hoe weinig religie je ook in het OT misschien aantreft, de ervaringen van de vertellers met God en de consequenties die zij daaraan verbinden dragen een sterk godsdienstig karakter. De vijf boeken van Mozes, de lotgevallen van het Israëlische volk, de profetische geschriften, ze staan in dienst van het godsbesef van de antieke mens en op dat godsbesef heeft zich een geheel van godsvoorstellingen, leefregels en rituelen ontwikkeld, dat niet meer van deze tijd is. Hetzelfde kan in zekere zin van het NT worden gezegd, al heeft de ontwikkeling van godsdienst aan de hand van de NT ’ische geschriften anders plaatsgehad dan die op het OT gebaseerde jodendom.
Volgens het spraakgebruik van onze tijd reikt de betekenis van religie veel verder dan godsdienst en geloofsleer en is religie niet meer synoniem met wat binnen de christelijke kerken godsdienstig wordt genoemd. Religieuze ervaring is allang niet meer hetzelfde als godservaring. Van religie, of van wat religie zou kunnen zijn, bestaan tientallen omschrijvingen en er zijn boeken over vol geschreven, maar al die omschrijvingen hebben één ding gemeenschappelijk: ze doen allemaal een poging om de bronnen van onze diepste verlangens en dromen op te sporen en ons daarmee te verbinden. Religie heeft te maken met de oudste dromen van mens en aarde en wij willen die dromen vorm geven zonder de nuchtere werkelijkheid uit het oog te verliezen. Zo kun je ook vrijzinnige religie vandaag de dag zeker typeren.
Ik begon mijn vertoog met de opmerking dat wij als vrijzinnigen de bijbel serieus nemen maar niet letterlijk en dat wij Jezus zien als voorbeeldmens. Ik stond stil bij de verhalen uit het OT en ik noemde de tien geboden als een uitwerking van die oude droom van de mensheid om met elkaar op deze aarde een leven te leiden dat moreel gezien van hoog niveau is. Maar welke rol speelt Jezus hierin?
Jezus heeft geen godsdienst gesticht. Hij trad op in een tijd waarin het dagelijks leven van de gemiddelde Jood doortrokken was van godsdienst en alle voorschriften die daarin ontwikkeld waren. Zijn benadering van de godsdienst van zijn tijd is niet die van de priester of de filosoof. Hij spreekt tot mensen die in verwarring zijn, die de zin van hun leven kwijt zijn geraakt en niet meer weten waar ze het zoeken moeten. En zijn boodschap is tegelijkertijd verrassend eenvoudig en verbijsterend gecompliceerd, want hij geeft zijn volgelingen mee: zoek het in je zelf en daar zal je gevonden worden als een van de inwoners van het koninkrijk van God.
Hij doet dat door verhalen te vertellen , gelijkenissen, waarin levenslessen verscholen liggen. Door zijn benadering geeft hij zijn volgelingen een nieuw begrip van religie en hoe je je leven daarmee kunt verrijken. Zijn leringen zijn een zoektocht naar de heelheid van een mens en wat de evangelisten over hem schrijven is niet zozeer een historisch verslag van een bijzonder mensenleven, maar een weergave van wat ik wil noemen de Christus-idee: het idee dat in ieder van ons een Christus leeft, die tot leven gewekt moet worden en de Evangelisten doen dat met behulp van symbolische vertellingen. Niet echt gebeurd, niet verklaarbaar met de natuurkundige meetlat, maar illustraties van de kracht waarover een heel mens beschikt. Uit de uitspraken van Jezus zoals die zijn overgeleverd, blijkt steeds weer dat bij hem de psyche van de mens de allesbepalende factor is. In het OT, het boek waarnaar hij regelmatig verwijst, gaat het vooral om de juiste gedragingen van de mens. Zijn innerlijke gesteldheid is daar niet aan de orde, zolang hij zich maar houdt aan de gegeven voorschriften. Maar bij Jezus is dat niet zo, bij hem komt het aan op de toestand van de ziel.
In Matt. 5: 21 lezen we: U is voorgehouden dat u niet mag doden. Maar ik zeg u: iedereen die slechte gedachten over zijn broeder koestert, is onderworpen aan het gerecht.
Een dergelijke verwijzing naar een onzuivere houding treffen we ook aan in Matt. 7: 3. Let niet op de splinter in het oog van uw naaste terwijl je de balk in je eigen oog niet opmerkt.
De pyschologie in deze uitspraken is overduidelijk. Ze geven weer dat het niet gaat om het volgen van de voorschriften, maar om het hebben van de intentie om zuiver te zijn in je gedachten over je medemens. Die intentie komt uit de geest, en daar is het bij Jezus om te doen. Joh. 4: 21 e.v:.Er komt een tijd dat jullie noch op de berg, noch in Jeruzalem de Vader zullen aanbidden, maar hem aanbidden in geest en waarheid. De Vader zoekt mensen die hem zo aanbidden. Met andere woorden: wie zoekt naar heelheid en zuiverheid van zijn ziel, vindt dat niet door te bidden volgens de voorschriften van een godsdienst, maar door te luisteren naar wat zijn ziel hem vertelt.
Jezus kende het gevaar van het slaafs navolgen van wat je moeder en je vader en je familieleden je voorhouden als goed en deugdzaam. Matt: 10: 34-36: Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard. Want ik ben gekomen om tweedracht te brengen tussen een man en zijn vader, tussen een dochter en haar moeder en een schoondochter tegen haar schoonmoeder; de vijanden van een man zullen die van zijn eigen huishouden zijn.
Hier wordt niet gezegd dat je moet zoeken naar ruzie met je familie. Hier wordt gezegd dat je persoonlijkheid niet wordt gevormd door wat je familie van je vindt, maar door wat zich in jouzelf voltrekt. We zichzelf, zijn hele zelf, wil vinden, moet zich losmaken van de vooroordelen en overtuigingen die hem worden ingeprent door de naasten in zijn directe omgeving.
Onwillekeurig moet ik nu weer denken aan het verhaal over Wilhelm, die zijn innerlijke tegenkracht verloor door de ideologie waarin hij opgroeide. Je moet je eigen leven leiden en dat kun je doen door de Christus-idee in jezelf te zoeken en te ontdekken. Dat is mijns inziens nog steeds en vooral wat vrijzinnige religie is: streven naar innerlijke tegenkracht om onbevangen en met open blik naar je omgeving te kunnen leven als een mens die weet: de tegenkracht in mijzelf is een afweermiddel tegen de verdwazing die mij kan overvallen en die mijn zuiverheid van ziel aantast en dat, die innerlijke tegenkracht van mijn religie, verrijkt mijzelf en de wereld waarin ik leef en werk.