Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern van de overdenking
In Mattheüs 18: vers 20 staat: Waar twee of drie mensen in mijn naam samen zijn, ben ik in hun midden.
Nergens anders vind je de waarde van het kleine zo treffend verwoord als hier. Twee of drie mensen die in zijn naam samen zijn, dat zijn mensen die dezelfde waarden onderschrijven en willen naleven. Dat, zo luidt de uitspraak, is de plaats waar ik, de drager van deze waarden, aanwezig ben. Het getal doet er niet toe, de intentie is waar het om gaat.
Overdenking (klein en groot)
In 1962 kwam ik aan in Leiden om rechten te gaan studeren. Op het gymnasium waar ik vandaan kwam, was mij verteld dat studeren aan een universiteit heel iets anders is dan naar school gaan. Op een universiteit bepaal je zelf hoe hard je studeert en hoeveel colleges je volgt. Je hebt geen leraren, maar hoogleraren en via de colleges die ze geven wordt je duidelijk gemaakt welke kennis je moet opdoen.
Ik weet nog goed hoe vervreemd ik me voelde bij de eerste colleges rechten. In het jaar van mijn aankomst hadden zich nog ruim 300 andere studenten ingeschreven voor de rechtenstudie en dan kon je het overkomen dat je in een grote zaal zat, met ergens in de verte een spreekgestoelte waarop je een figuur ontwaarde die bij bijvoorbeeld het vak romeins recht een onbegrijpelijk verhaal afstak over de Codex Justinianus. De bestudering van het romeinse recht behoorde toen namelijk nog tot het studieprogramma rechten. Bij de andere vakken was het niet anders, veel studenten in een grote zaal en ergens ver weg een orerende figuur op een verhoogd spreekgestoelte.
Persoonlijk contact met de betrokken hoogleraren was er niet bij. De aantallen studenten waren daarvoor te groot en je werd verwezen naar aparte werkgroepjes onder leiding van docenten die als assistenten van de hoogleraren fungeerden. Voor mij was het weinig stimulerend en ik sloeg me zo snel mogelijk door de verplichte lesstof heen om vier jaar later met een zucht van verlichting mijn bul in ontvangst te kunnen nemen.
Heel veel later kwam ik, na het besluit om theologie te studeren, in Kampen terecht, dat inmiddels ook de status van Rijksuniversiteit had bereikt. Maar hier was het een heel ander verhaal. We kwamen met ongeveer 8 of 10 studenten bij elkaar in kleine zaaltjes met een hoogleraar aan tafel die geen microfoon nodig had, want de afstand tussen hem en zijn toehoorders was klein. In alle opzichten, want hij nodigde ons nadrukkelijk uit tot het stellen van vragen en het aangaan van discussies. Als je een keer niet was verschenen, werd de volgende keer belangstellend gevraagd of alles goed met je was, of je niet ziek was geweest of iets dergelijks.
In Leiden was het een fabriek waarin je op nummer werd klaargestoomd voor je meesterstitel, in Kampen was het een studiegezelschap waarvan je een gewaardeerd lid was. Mijn tijd daar heb ik als inspirerend en weldadig ervaren. Leiden was eigenlijk een noodzakelijke leergang zonder veel vreugde, waarin je nauwelijks gestimuleerd werd tot verdere studie of verdieping. Zo heb ik het althans ervaren.
Ik moest aan dit stukje persoonlijke historie denken bij de voorbereiding van deze dienst waarin wij het nieuwe seizoen starten onder het thema “liever klein dan groot? “. Leiden was groot, Kampen was klein en Kampen is mij nog altijd dierbaar, Leiden veel minder.
In het Evangelie is het eigenlijk niet anders met de tegenstelling klein en groot. De verhalen in het Evangelie gaan in vrijwel alle gevallen over gebeurtenissen die zich op kleine schaal afspelen. Het Evangelie heeft het over de ontmoeting tussen twee mensen in het verhaal over Jezus en de Samaritaanse vrouw bij de bron, in de verloren zoon gaat het over de relatie tussen een vader en zijn zoon en vaker zijn het de daden op het kleine vlak die er toe doen dan de grote gebeurtenissen bij volken en vorsten.
Aan het penninkse van de arme weduwe wordt meer waarde gehecht dan aan de geschenken van rijke machthebbers en de gesprekken waarin Jezus een uitspraak van wijsheid doet, vinden meestal plaats tussen hem en één ander mens. Alleen in de Bergrede maken we kennis met Jezus als spreker voor een menigte, maar ook in die toespraak gaat het om alledaagse dingen die in een ongebruikelijk daglicht worden gezet.
In de gelijkenissen wordt verslag gedaan van wat zich tussen een paar mensen afspeelt en aan de hand daarvan wordt een algemene wijsheid of een morele vraag belicht. Op die manier komt wat van belang is dichtbij en kunnen we het begrijpen. Wil een verhaal ons aanspreken, dan moet het vertellen over wat zich op een klein vlak afspeelt en dan model staat voor waarden als eerlijkheid, mededogen, naastenliefde en waarachtigheid. Zo werkt het in kleine gemeenschappen ook, maar die boodschap verwatert als groepen groter worden.
Als de groepsverbanden waarin mensen moeten functioneren groter worden, dan wordt het persoonlijke contact van een mens met een ander mens daardoor moeilijker. In de praktijk blijft dit persoonlijke contact dan gereserveerd voor kleine verbanden als familie of vriendenkring. Wij zijn daar zo aan gewend dat we helemaal niet vreemd opkijken als een ambtsdrager of een beroemdheid zegt dat hij of zij werk en privé strikt gescheiden houdt. Of dat altijd de meest wenselijke houding is, laat ik nu maar even daar, daar kunnen we het bij een andere gelegenheid nog wel eens over hebben.
Er zijn studies die aantonen dat kleine groepen het zonder regels kunnen stellen, maar als groepen meer dan 150 personen tellen, dan blijkt in de praktijk dat er regels nodig zijn. De geschiedenis van het christendom laat dit overduidelijk zien. De boodschap van Jezus was er een die tot ieder persoonlijk werd gericht: zoek het koninkrijk des hemels in jezelf door medemenselijk te zijn, je aan je woord te houden en je niet laten overheersen door wereldse zaken als aanzien, macht en rijkdom. Die boodschap sloeg bij heel veel mensen aan, maar de groep werd zo groot dat regels de plaats moesten innemen van de innerlijke gesteldheid waar Jezus het over had.
De Codex Juris Canonici van de Rooms-katholieke kerk bevat 1752 zgn canones, regels, verdeeld over 7 boeken. Ook de protestantse kerken hebben bundels kerkrecht, verzamelingen onder de naam kerkorden. Er zijn onder andere kerkorden van de PKN, de Nederlands Gereformeerden en Christelijk Gereformeerden.
In wezen is het bestaan van kerkrecht strijdig met de aard en de doelstellingen van het christendom, want een ieder die christen wil zijn, moet over zodanige humane eigenschappen beschikken dat regels voor zijn omgang met medechristenen niet nodig zouden moeten zijn. In die zin tref je wel vertogen aan van protestantse theologen in vorige eeuwen. Hun stelling is dat kerkrecht in strijd is met het wezen van het christendom en de kerk zich op het geestelijke vlak beweegt terwijl het recht zich bezighoudt met wereldse zaken. Desalniettemin is er nog steeds kerkrecht en wordt dat in bepaalde gevallen ook nog steeds toegepast.
As je op het internet zoekt naar kleinschalig tegenover grootschalig krijg je overweldigend veel treffers op het economische vlak.
Meestal wordt in artikelen betoogd dat kleinschalige projecten succesvoller zijn dan projecten met een grootschalige aanpak. Het doel van al die zaligmakende kleinschaligheid is dan echter om nog efficiënter en nog succesvoller te zijn dan de onderneming al was en dat is nu juist niet waar een religieus mens naar op zoek is.
In Mattheüs 18: vers 20 staat: Waar twee of drie mensen in mijn naam samen zijn, ben ik in hun midden.
Nergens anders vind je de waarde van het kleine zo treffend verwoord als hier. Twee of drie mensen die in zijn naam samen zijn, dat zijn mensen die dezelfde waarden onderschrijven en willen naleven. Dat, zo luidt de uitspraak, is de plaats waar ik, de drager van deze waarden, aanwezig ben. Het getal doet er niet toe, de intentie is waar het om gaat. Als mensen dezelfde intenties hebben en daar naar eer en geweten naar willen leven, dan doet het er niet toe of zij met weinigen zijn. Wij zijn geneigd dat wel eens te vergeten, niet alleen ook in ons dagelijks leven, maar ook in onze beleving van vrijzinnig zijn. Ik betrap mezelf erop dat ik in het verleden, als ik te gast was bij een afdeling, weleens vroeg hoeveel leden de afdeling had. En heel vaak werd dan gezegd dat het er niet zoveel meer waren en vaak keek men daarbij dan een beetje zorgelijk.
Maar zo zouden we er niet mee moeten omgaan. Je moet er bij voorbeeld niet aan denken dat onze afdeling zo groot zou worden dat er een aparte kerkorde voor de afdeling Zeist zou moeten worden geschreven. Of een nieuw groot gebouw met een uitgebreide staf van medewerkers om alles in goede banen te leiden.
Nee, de vraag moet niet zijn hoeveel leden zijn er, maar wat voor leden zijn er. En die vraag hoeven we gelukkig niet te beantwoorden aan de hand van regels en protocollen, want die hebben we niet. Een groep als de onze is van beperkte omvang en heeft geen bijzondere regels nodig. Want hoezeer we ook van elkaar verschillen en hoe verschillend ieders plaats in de maatschappij ook is, wij weten in ons hart dat wij hier, in deze afdeling, een waardevolle en dierbare plek hebben.
De plek die wij hier hebben is een plek die ver weg is van het alledaags geduw en getrek aan onze ziel en onze gemoedsrust. Als wij hier bij elkaar zijn, dan kunnen wij voor even ontsnappen aan de dwang en de bevoogding van de gewone wereld waarin we ons staande moeten houden.
Want niet omdat wij met velen zijn maar omdat wij zijn die wij zijn is steeds in ons midden: de wil die wij gemeenschappelijk koesteren om deze gemeenschap een plaats te laten zijn en blijven waar wij ons geborgen en gekend voelen.
Dat is waar het kleine groot in is en het is goed om dat niet uit het oog te verliezen.