Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern
Wie ‘vast ten opzichte van de wereld’, gaat steeds bij zijn innerlijk te rade of datgene wat hem door zijn cultuur of opvoeding is ingeprent, zijn vrijheid om zijn eigen betekenis aan het leven te geven, niet teveel beperkt.
Volledige tekst
In Genesis 1: vers 26 lezen we dat God zei: laat ons mensen maken naar ons beeld, naar onze gelijkenis. De mens wordt hier neergezet als een wezen dat godgelijk is. Wat kan daarmee bedoeld zijn? Het belangrijkste verschil tussen mensen en andere wezens die deze aarde bevolken is het vermogen van de mens om in vrijheid te kiezen voor wie of wat hij wil zijn. Je zou ook kunnen zeggen dat de mens met zijn vrije wil zelf kan bepalen wie hij is. Hij, de mens, is zichzelf tot wet, hij schept als het ware zijn eigen aard en bepaalt zelf hoe hij zich tot het bestaan verhoudt. Een mens kan zichzelf vormen en ontplooien, een mens is in staat om zichzelf te scheppen. In dat opzicht is hij gelijk aan God en is hij de drager van een aspect van God: de vrije wil om te kiezen welk leven hij wil leven.
Maar hoe vrij is die vrije wil? En hoe onvrij maken we onszelf? Wij hebben allemaal ons eigen levensverhaal. Dat verhaal vinden wij zo vanzelfsprekend, dat we ons maar met moeite kunnen voorstellen dat ons leven eigenlijk maar een verhaal is waarin aan de dingen die daarin gebeuren een bepaalde betekenis is toegekend. De dingen in ons leven die wij als feiten zien, als werkelijk waar, zijn dat alleen door de betekenis die we eraan toekennen en de vraag die daarachter zit is: hoe wij aan die betekenis komen.
Bij Bram Moerland kwam ik een verhaal tegen dat dit treffend illustreert en verduidelijkt.
En juist in deze meidagen, waarin wij stilstaan bij bezetting en bevrijding door een ander volk, heeft het verhaal actuele waarde. Het verhaal begint in 1942 in een Beiers dorpje, de woonplaats van Heinrich. Heinrich is een jonge man, het vaderland is in gevaar en Heinrich wordt opgeroepen om soldaat te worden. In de legerplaats krijgt hij niet alleen een soldatenuniform, hij krijgt ook een geestelijk uniform. Hij krijgt verhalen te horen over mensen die Jezus Christus hebben gekruisigd en een godsdienst hebben die uit is op het veroveren van de wereldheerschappij. Deze mensen, de Joden, spannen laaghartig samen om de ondergang van zijn vaderland te bewerkstelligen. Hij hoort ook vertellen over de Russische vijand. Deze vijand is een weerzinwekkend volk, dat geen enkel respect verdient. Over de Fransen krijgt hij te horen dat juist zij de aanstichters zijn geweest van de vernedering van Duitsland na de eerste Wereldoorlog. Daartegenover krijgt hij te horen dat hij tot het Arische ras behoort en dat dit ras is voorbestemd om te heersen over alle andere rassen en volken.
Heinrich gelooft in die verhalen en meldt zich aan voor de SS. Hij gelooft ook in zijn rol van SS'er. Dat is zijn nieuwe persoonlijkheid en vanuit die persoonlijkheid zal hij handelen. Als hij een Jood ontmoet, zal hij die Jood zien als een gevaar dat moet worden uitgeroeid. Als hij een Russische soldaat doodschiet, richt hij zijn geweer niet op een ander medemens, maar op het beeld dat hij van die Rus heeft en dat beeld rechtvaardigt voor hem dat hij de trekker overhaalt. Als hij een Fransman moet ondervragen die tot het verzet behoort, overwint hij zijn weerzin om een medemens te martelen. Het heilige doel dat hij denkt te dienen, brengt zijn geweten tot zwijgen.
Heinrich woont in een wereld die bevolkt wordt door vijanden die koste wat kost bestreden moeten worden.
Maar de vijanden bestaan alleen in zijn eigen verbeelding, in wezen voert Heinrich oorlog tegen zijn eigen angsten, waardoor hij de mensen die hij doodt niet meer ziet als medemensen. Daartegenover heeft Heinrich visioenen van een wereld waarin zijn volk, het Herrenvolk, in opperste gelukzaligheid zal heersen over alle andere volken. Zijn angsten en dromen horen bij elkaar. En die beelden en dromen liggen over de werkelijkheid heen als een filter dat zijn ervaringen inkleurt en vorm geeft. Met de echte mensen die hij martelt, vermoordt en vergast hebben die beelden niets van doen. Ze zijn alleen de dragers van de betekenissen die hem zijn bijgebracht en vanuit die betekenissen schept Heinrich zijn beweegredenen om te doen wat hij doet. Hij is de gevangene van zijn eigen beelden geworden, maar dat realiseert hij zich niet.
Er zullen mensen zijn die bij dit verhaal de opwelling krijgen om te denken: dit is een extreem voorbeeld. Zo gaat het niet met ons en zo zal het vast ook nooit meer gaan. Het is te hopen dat die mensen gelijk hebben. Wij huiveren nog steeds als we de geschiedenis van de wandaden in oorlogstijd te horen en te zien krijgen.
Maar je hoeft niet zover te gaan als in het verhaal hiervoor . Laten we eens stil staan bij een pastoor in de moederkerk van het christendom, de RK kerk. Deze pastoor heeft hart voor de gelovigen in de parochie en hij is alom geliefd. Maar op een dag krijgt hij het bericht dat in een gezin uit zijn parochie een kind is geboren dat maar een dag heeft geleefd. Dat kind is ongedoopt gestorven en dat betekent in de RK kerk dat zo'n kind na zijn dood niet in de hemel komt, want het is niet gereinigd van zijn zonden door de doop. Het betekent ook dat dit kind niet in gewijde aarde begraven kan worden, want zijn zondige lichaampje zou de gewijde grond ontheiligen.
Je kunt je voorstellen hoe die sympathieke pastoor zich moet voelen als hij de ouders moet vertellen dat hun kind niet op de manier van hun geloof begraven kan worden. Maar hij heeft dat zo geleerd en hij heeft nooit aan deze regel van de kerk getwijfeld. Het is zijn overtuiging dat een ongedoopt kind niet in de hemel kan komen en die overtuiging maakt deel uit van zijn roeping als priester en pastoor. Maar je kunt je indenken dat hij in zijn binnenste heftig zal protesteren tegen het gebod dat zijn geloof hem oplegt en hij het niet over zijn hart kan verkrijgen om de ouders te zeggen dat hun kind niet in gewijde aarde wordt begraven. En dat zal hij dan ook niet doen, deze pastoor, hij begraaft het kind alsof het was gedoopt.
Naderhand zal die pastoor misschien gaan nadenken over wat er is gebeurd. Het kan zijn dat zijn hart gaat knagen aan de wortels van zijn geloof. Als dat zo is, wat moet hij dan uiteindelijk doen? Hij kan van zijn geloof afvallen en verbitterd raken over de kerk die hem voor een onmogelijke keuze plaatste. Hij kan ook denken: ik was zwak, maar de volgende keer zal ik het wel anders doen. Dat zijn allebei negatieve reacties. Negatief naar zichzelf of negatief naar de kerk. Daarnaast is er nog een andere mogelijkheid: hij kan besluiten dat hij juist heeft gehandeld, omdat hij dat gedaan heeft uit bewogenheid. En hij dus bewust voor de liefde heeft gekozen, het hoogste gebod. Op dat moment is zijn antwoord niet gebaseerd op een leer of een overtuiging, maar op hemzelf. Hij ís dan het antwoord en in die keuze herschept hij zichzelf.
Wij zijn Heinrich en die pastoor niet, maar ook wijzelf koesteren overtuigingen en ideeën die zo'n vast onderdeel zijn geworden van onze geestelijke bagage, dat wij die als vanzelfsprekend beschouwen en daar verder niet bij stilstaan. De betekenis die wij aan onze overtuigingen hechten, zien wij als de werkelijkheid en in die werkelijkheid bewegen we ons. Maar hoe geldig, hoe "waar" en hoe "vrij" is onze bewegingsruimte?
In het logion (logion 27) dat ik las, zegt Jezus dat je, als je niet vast ten opzichte van de wereld, je het koninkrijk niet zult vinden. Deze tekst kun je niet begrijpen als je de wereld ziet als de aarde of de natuur, als iets dat materie is. Je kunt hem ook niet begrijpen als je "vasten" letterlijk neemt als afzien van eten of drinken. Maar hier staat "de wereld" voor het geheel van betekenissen en afspraken die mensen onder elkaar maken. Het zijn de afspraken die onze opvoeders voor ons maken. Als je hier als kind voor het eerst van hoort, dan denk je dat de wereld zo in elkaar zit als je door je opvoeders is verteld. "Zo zit de wereld dus in elkaar" denkt het kind, en hij stapt de wereld in met die gedachte aan de regels die hij heeft meegekregen. Het kind wordt volwassen en wordt zelf een toegewijde opvoeder in die wereld.
Dat is niet verkeerd, het kan zelfs niet anders. Jezus bedoelt hier ook niet te zeggen dat, als je vast ten opzichte van de wereld, je je opvoeding zou moeten verzaken of zou moeten verwerpen. Hij wil alleen dat je je ogen opendoet en je afvraagt of die afspraken en aangeleerde dingen ook inderdaad uit jezelf komen en je het aandurft om los te laten wat je is geleerd als je innerlijk daarom vraagt. Wie dat durft, vast ten opzichte van de wereld en kan het koninkrijk vinden. Het stelt je in staat om in vrijheid je eigen betekenis te scheppen voor het leven op deze aarde.
De verwijzing naar de sabbat verwijst ook naar dit loslaten van wat is aangeleerd en niet waarachtig is geworteld in je innerlijk. Wie de sabbat echt in acht neemt, die maakt zich los van de drang die zijn cultuur op hem legt en komt op die manier in contact met de Vader, de bron van alle Zijn die ook in jezelf zit.
Vasten ten opzichte van de wereld is het advies om de scheppende, goddelijke kracht in jezelf niet ondergeschikt te maken aan de ideeën die je door jan en alleman in je eigen cultuur worden aangedragen. Het wil je kracht mobiliseren om contact te maken met je ziel en je daardoor de vrije verteller maken van je eigen leven. Wie niet luistert naar zijn ziel maar uit gemakzucht of onnadenkendheid uitsluitend achter de wereld van door anderen bedachte regels of afspraken aanloopt, loopt de kans om verdwaald te raken. Op die manier kun je iemand worden die verdwaalt in de duisternis van zijn onvervulde wensen en verlangens. Wensen en verlangens die hij alleen maar koestert omdat anderen die hem hebben ingefluisterd.
Wij moeten ons bevrijden uit de beschrijvingen die ons conditioneren en manipuleren. Als wij dat aandurven ontstaat er ruimte. Ruimte om waarachtige medevertellers te kunnen zijn van het verhaal dat het leven op deze aarde is. Vanuit het contact met de bron van Zijn in onszelf, die bron die niets anders is dan de liefde. De liefde die een mens blijft zien als een medemens waarin je je eigen menszijn herkent.
De liefde die zich door geen enkele overtuiging of ideologie of levenshouding laat afbrengen van de boodschap dat de beslissing over wat wij menen te moeten doen of laten nooit afhankelijk is van wat ons wordt voorgehouden, maar steeds en uitsluitend van wat ons hart ons ingeeft.
Wie zijn hart durft te volgen, komt in dat Koninkrijk waar Jezus steeds van zegt dat het al op aarde is maar de mensen het niet zien. Geef ons dat wij oren hebben om te horen wat hij zegt. Dat wij ogen hebben om te zien wat hij ons toont.