Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern
Dit is onze opgave in deze tijd: het hervinden van onze bestemming in dit leven. Dat kunnen wij doen door na te denken over de zin of onzin van wat wij doen. Door te luisteren naar wat onze innerlijke stem ons influistert als alle anderen om ons heen het anders zien. In wezen is dat niets anders dan het in praktijk brengen van het Evangelie waar niemand meer van wil horen. De hoofdpersoon daarin, Jezus van Nazareth, heeft het ons in zijn simpelste vorm voorgehouden: blijf vrij om te kiezen tussen wat zuiver en onzuiver is en blijf die vrijheid bevechten.
Volledige tekst
Het zal de meesten van u niet bekend zijn, maar dit fragment uit Deuteronomium is in christelijke kring altijd gezien als de basis voor de catechisatie. De bijbel legt hier, in het OT, ouders de verplichting op om door te geven aan hun kinderen wat zij zelf hebben geleerd . En vooral wat betreft de geboden van de Heer, daar ging het om, zij werden verzocht om hun kinderen die geboden In te prenten.
Onze ouders overlijden eerder dan wijzelf, het is de normale gang van de natuur. De meesten van ons zijn zelf ouder en wij verwachten dat wij eerder zullen overlijden dan onze kinderen, het is iets dat wij zelfs hopen, want het omgekeerde, een kind verliezen, dat voelen we toch als tegen de natuur in en daarom bijna niet te dragen. Als mensen hun oude ouders verliezen, dan is dat verdrietig, maar toch ook draaglijk omdat het een natuurlijk proces is dat al eeuwenlang op dezelfde wijze verloopt.
Als je een zoon of dochter vraagt welke herinneringen hun overleden vader of moeder bij ze oproept, dan krijg je lang niet altijd een duidelijk antwoord. Vaak kunnen ze het niet zeggen, weten ze niet welke eigenschappen van hun vader of moeder het duidelijkst te benoemen zijn. Ik ben het al vaak tegengekomen en het verbaast me niet. Want als het goed is, dan heb je met je ouders samen zoveel ervaringen gedeeld, dat je daarover later niet in algemene bewoordingen iets kunt zeggen. Mijn vader of moeder was lief, ja natuurlijk. Mijn vader of moeder was ook zorgzaam, ja natuurlijk. Mijn vader was altijd bezig, mijn moeder ook, ja natuurlijk. Maar die woorden zeggen niet wat er was tussen de ouders en het kind, daarvoor schieten ze tekort. Pas als wij herinneringen ophalen aan dingen die onze ouders samen met ons ondernamen, hoe de reactie van ze was op gebeurtenissen in ons leven, dan doet dat iets met onze gedachten aan wat eens was en nooit meer terugkomt. In het klein verslag schuilt de intensiteit van de beleving, het grote verhaal van generaties laat zich nooit vertellen als een opsomming van algemeen bekende begrippen, maar als een verslag van wat er toen en juist toen gebeurde naar aanleiding van juist dit of juist dat. Daarin, in die kleine verhalen uit vroeger tijden, komen onze ouders weer tot leven en herbeleven wij hun invloed op ons. Vaak komen we langs dat omweggetje uit bij wat we van onze ouders hebben geleerd, waarin ze ons hebben voorgeleefd.
De meesten van ons zullen zich dit niet altijd zo duidelijk realiseren, maar als je even bij jezelf blijft en je je afvraagt welke waarden je in je leven nastreeft, dan zou het wel eens kunnen gebeuren dat je daarin heel veel tegenkomt van wat je bekend voorkomt van je ouders. Als je het belangrijk vindt dat je je afspraken nakomt, dan is dat hoogstwaarschijnlijk een waarde die je ouders ook koesterden. Als je het belangrijk vinden dat je je bij conflicten met anderen onthoudt van agressief gedrag en niet op de vuist gaat, dan is dat een waarde die je in bijna alle gevallen ook van je ouders hebt meegekregen. Beheerst leven, niet toegeven aan gevoelens van afgunst, een beetje begrip willen opbrengen voor andermans standpunt, het zijn vaak die waarden die van vader op zoon en van moeder op dochter zijn doorgegeven, vooral als die vaders en moeders dat in hun dagelijks leven ook voorleefden. En onze vaders en moeders ontleenden die waarden ook weer van de vorige generaties.
Heel simpel gezegd: de waarden die we dienden na te streven erfden we van onze ouders en de kerk, misschien wel via de catechisatie. Het was voor sommigen een geestelijk dwangbuis, want ook hier, bij het nastreven van het goede en het ware, ligt overdrijving en rechtlijnigheid maar al te vaak op de loer, maar iets van het goede en het ware bleef hangen en we hebben zelf ook nog wel iets daarvan kunnen doorgeven aan onze kinderen denk ik.
Intussen zijn er wel een paar dingen veranderd. Godsdienst als hoedster van de goede zeden en gewoonten speelt nauwelijks nog een rol in de levens van onze kinderen. Het inprenten van geboden door ouders, zeker de van God verstrekte geboden, dat raakte uit de tijd. Door allerlei ontwikkelingen leefden ouders en kinderen minder lang bij elkaar dan in de vorige eeuw. Het werd steeds minder vanzelfsprekend dat kinderen thuis bleven wonen totdat ze een huwelijkspartner hadden gevonden. Dat zonen in de voetsporen van hun vaders traden en dochters hun leven inrichtten naar het voorbeeld van hun moeders, in plaats van regel werd het eerder uitzondering. Veel meer jonge mensen dan vroeger konden studeren en hun vleugels naar andere levensgebieden uitslaan en ook daardoor werden de banden met “thuis” losser en anders van karakter dan voorheen. Het leven werd rijker waar het de persoonlijke vrijheid betrof. Niemand hoefde meer bang te zijn voor iemand. De grote afrekening in het hiernamaals bestond niet meer en God hield zich alleen nog bezig met die gelovigen die dat dachten. Wij wisten zelf heus wel wat goed was en fout, daar hadden we geen kerk of gezag meer voor nodig. We hoefden ons niet meer te voegen naar de betutteling van kerk en ouders, want religie hoefde niet meer en in het ouderlijk gezag lag de nadruk meer op ondersteuning dan op leiding. We werden vrije mensen die er een eigen mening op na mochten houden over vrijwel alles.
Vanuit dat gedachtegoed en met al die persoonlijke vrijheid zijn we inmiddels in de eenentwintigste eeuw beland en het geklaag over alles wat verloren is gegaan, is niet van de lucht. De jeugd is niet meer opgevoed, de ouders deugen ook niet meer, de hufterigheid van de samenleving neemt hand over hand toe en iedereen is volstrekt egoïstisch bezig. De politici zijn gepolijste leugenaars, de bankiers zijn roofridders in streepjespak en de consument is een verwaten patat-eter die alleen nog maar bezig is met zappen op de bank voor het laatste model televisietoestel. Mobieltjes zijn een voortdurende plaag, een normaal gesprek kan jet niet meer voeren, want iedereen heeft zo’n ding aan zijn oor en hoort niets anders. Alles waar we ooit voor hebben gespaard, pensioenen, betaalbare huizen, het staat allemaal op de tocht en er is geen leiderschap, geen visie, er is niets meer over van het idealisme van vroeger. Vroeger, toen gingen we er nog voor, vroeger, toen wisten we nog waarvoor we het allemaal deden. Maar wij werkten ook dag en nacht, en wij klaagden nooit, wij deden alles waar dit land groot door is geworden.
Ik chargeer het een beetje, maar dit soort geluiden kom je dagelijks tegen. En ik zal het u maar direct zeggen: ik heb niks met dit geklaag. Het is staren op wat vroeger was of – zo fantastisch was het vroeger nou ook niet – leek te zijn.
Maar staren op vroeger is een volstrekt onvruchtbare bezigheid. De godsdienst van vroeger is verdwenen en komt niet meer terug. De familieverbanden van vroeger zijn veranderd en die verandering kan je je niet meer terugdraaien. Het is niet fijn om je ouders of je grootouders in verpleeghuizen te moeten bezoeken, maar het is zo en het zal niet veranderen omdat we dat niet fijn vinden. Er zijn nogal wat mensen die uitroepen dat we weer terug moeten naar de normen en waarden van de jaren vijftig, maar dat zijn machteloze uitroepen die alleen maar een wens tot uitdrukking brengen. Wij leven in het heden. Dat heden stelt ons voor de opgave om van deze wereld iets te maken en het is een moeilijke opdracht, want de wereld is behoorlijk onoverzichtelijk en je kunt niet goed bedenken waar je moet beginnen. Idealisten richten bewegingen op om aan misstanden een einde te maken en zijn daarin soms heel succesvol. Maar gaandeweg wordt ook hun succes altijd hun valkuil. De organisaties die ze hebben opgezet worden groter, er is meer bureaucratie nodig en aan het eind van het liedje zijn ze niet meer dan een van de talloze organisaties die zich op een afstandelijke manier bezighouden met de verbetering van de wereld. De oprichters van de beweging herkennen zich niet meer in wat ze eens met zoveel enthousiasme waren begonnen en haken af. Het is een van de aspecten van het menselijk tekort: alles wat we goed doen moet altijd groter en beter worden en als dat eenmaal een feit is, is het ideaal gesmoord in de eisen van een beter en vooral professioneel management.
Daarmee wil ik niet zeggen dat we geen idealen meer zouden moeten koesteren. Idealen en idealisten blijven nodig, want zij veranderen de wereld. Zonder hen verdort en verdroogt de samenleving en sukkelt zij blind van het ene naar het andere zonder te beseffen waarom alles gebeurt zoals het gebeurt.
In weldenkende kringen hoor je de verzuchting dat dit alles niet zo zou zijn als de mensen goed onderwijs zouden hebben gehad en hun kennis van alles in deze wereld groter was dan nu. Dat lijkt een verstandige uitspraak, maar dan met je eerst nog wel nadenken over de vraag of het alleen om kennis gaat. Ons onderwijs is gericht op die kennis, maar het is niet gericht op het bijbrengen van een levenshouding. De overheersende gedachte is, dat als je over de nodige weetjes beschikt, je vanzelf wel op de goede plaats terechtkomt. Maar goede mensen op de goede plaats, daar is meer voor nodig dan het hebben geleerd van weetjes. Weetjes helpen, iedereen die wel eens met zijn pc heeft geworsteld, is ermee bekend. Maar het oplossen van pc-problemen is iets anders dan het ontwikkelen van een levenshouding waarin betrokkenheid op de medemens, het streven naar waarheid en zuiverheid voorop staan.
Streven naar zuiverheid van oogmerk, naar gewetensvorming met betrekking tot de belangen van je medemens, het zijn evangelische waarden. Dat evangelie dringt niet meer door tot de mensen die daarvan vervreemd zijn. Dat kun je die mensen niet kwalijk nemen, want hun innerlijke vrijheid is door de godsdienst die zij volgden van hun afgenomen en nu, nu zij deze vrijheid hebben herkregen, willen zij die terecht niet meer afstaan. Die vrijheid heeft ze verlost van dwang, maar niet gegeven wat zij ervan verwachtten. Eenmaal geestelijk bevrijd, staat de mens in onze tijd voor de vraag: wat is mijn nieuwe bestemming, wat zou mijn doel moeten zijn, wat maakt mijn leven zinvol?
Dit is onze opgave in deze tijd: het hervinden van onze bestemming in dit leven. Dat kunnen wij doen door na te denken over de zin of onzin van wat wij doen. Door te luisteren naar wat onze innerlijke stem ons influistert als alle anderen om ons heen het anders zien. In wezen is dat niets anders dan het in praktijk brengen van het Evangelie waar niemand meer van wil horen. De hoofdpersoon daarin, Jezus van Nazareth, heeft het ons in zijn simpelste vorm voorgehouden: blijf vrij om te kiezen tussen wat zuiver en onzuiver is en blijf die vrijheid bevechten.