Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern
In de verhalenbundel metamorfosen van Ovidius wisselen de hoofdpersonen van gedaante na verlies. Ze veranderen in een vogel of een boom of een ander wezen. De gedaanteverwisselingen worden letterlijk beschreven, maar de betekenis achter de verhalen is dat verlies je verandert, je ondergaat in je gevoelens iets dat lijkt op een metamorfose, maar het toch niet echt is. Als je iemand verliest, dan gaat er iets voorgoed voorbij. Maar als je dan terugdenkt aan de gelukkige uren die je doorbracht met degene die nu is heengegaan, dan is dat iets toch weer niet voorbij. In een andere gedachtewereld, met een ander gevoel, beleef je wat is geweest, maar in een andere gedaante, in een ander verband. Je kunt het een metamorfose in je binnenste noemen.
Volledige tekst
Twee begrafenissen, twee impressies. In het afgelopen jaar woonde ik in Hilversum de afscheidsplechtigheid bij van een oude dame, die op hoge leeftijd was overleden. Ze was altijd ongetrouwd gebleven, maar haar nichten en neven hadden alles liefdevol georganiseerd voor hun tante, die 85 jaar oud was geworden en een inhoudsvol en werkzaam leven had geleid. De sprekers en de genodigden waren stemmig gekleed, de uitvaartonderneming had een mooie witgelakte kist verzorgd en er werden tedere herinneringen aan tante uitgesproken. Er was passende, maar niet al te bekende klassieke muziek. De sfeer was ingetogen, liefderijk en beheerst.
De tweede begrafenis die ik in Rotterdam bijwoonde, betrof het overlijden van een jonge vrouw en moeder, de dochter van een gerespecteerde man en vader. Deze uitvaart was heel anders: de overleden vrouw had in haar codicil geschreven: het mag geen sombere uitvaart van oude mensen zijn. Als ik dood ben, moet het vooral voor de kinderen begrijpelijk en ervaarbaar zijn wat er gebeurt. En dat gebeurde ook. De kist was zelfgemaakt van bijzonder hout en met felle, vrolijke kleuren beschilderd. De belangstellenden waren niet stemmig, maar geheel naar eigen keuze gekleed en talloze kindertekeningen waren op de wanden van de kist geprikt. Er was veel eigentijdse, voor mij onbekende muziek. De evangelist die woorden van gedachtenis sprak was ervan overtuigd was dat de jong overleden moeder nu goedkeurend op ons neerkeek en dit allemaal meemaakte en behalve verdriet over het verscheiden van de jonge vrouw was er ook veel vrolijkheid en troost.
Naderhand dacht ik niet na over de vraag welke begrafenis mij nu meer of minder had gedaan, maar ik dacht wel: beide plechtigheden confronteren mij met de tijd en de cultuur die daarbij hoort. Bij het afscheid van de oude tante beleefde ik het klassieke afscheid zoals dat door de oudere generatie werd vormgegeven. Uit het hart, maar vooral gebaseerd op de gewoonten en gebruiken van de vorige eeuw.
Daartegenover het afscheid van de jonge vrouw die veel te vroeg stierf. Ook uit het hart, maar heel anders vormgegeven. Bij haar uitvaart stond vooral centraal hoe zij haar leven had geleefd en welke invloed dat nog had op de achterblijvers. Voor haar overlijden had zij de wens geuit dat wij het lied zouden horen dat zij herhaaldelijk voor haar kinderen had gespeeld en uitgebeeld: “let the children play.” Staande tussen het publiek in de kleine kapel en luisterend nar het vrolijke lied, drong zich aan mij op hoezeer onze cultuur verandert met de tijd waarin wij leven.
De tijd is niet van ons, de tijd is eeuwig. Eeuwig is een moeilijk begrip, maar het beeld dat Augustinus van de tijd gaf, helpt mij altijd in het begrijpen van onze, menselijke tijd. Augustinus vergeleek de tijd van God met een wagen die voortgaat over alle wegen die er zijn, soms moeilijke en onbegaanbare waarover de wagen zich moeitevol voortbeweegt, soms ook heel begaanbare waarover de wagen zich met verbluffende snelheid lijkt te verplaatsen. Die tijd, aldus Augustinus, is niet onze tijd, het is de tijd van God. Onze tijd kun je vergelijken met de wielen aan die wagen. Die wielen wentelen rond naarmate de wagen zich verplaatst, maar de wielen hebben geen idee van wat hun omwentelingen bijdragen aan het verloop van de tijd, de reis van de wagen waarvan zij een onderdeel zijn, blijft voor hen verborgen. Die wielen dat is onze tijd, de wagen waar die wielen aan vast zitten is de tijd van God.
De tijd van God, die kunnen wij niet beleven, want wij hebben alleen maar onze menselijke tijd.
Een tijd die voor velen als een dwaaltocht in een groot bos wordt beleefd en door anderen weer als een uiterst gebaand pad dat zo weinig verrassingen heeft dat de blik verengd wordt tot dat ene pad en de mogelijkheid aan zijpaden zich zelfs in de geest van de padenvolger niet aandient.
Maar hoe onze menselijke tijd ook is, wij krijgen in die tijd te maken met verlies. Verlies van dierbaren, verlies van gezondheid, verlies van welstand of verlies van veerkracht. Er zijn vele soorten van verlies, maar hoe wij ermee zouden moeten omgaan, het blijft voor ons een vraagstuk.
Als je een geliefde verliest, dan is dat heel iets anders dan dat je je gezicht verliest doordat je werkeloos of armlastig wordt. Een geliefde die uit je leven verdwijnt, dat doet extra pijn omdat je vooral de vreugde die je had aan zijn of haar bestaan, moet missen. Hoe groter die vreugde was, hoe schrijnender het verdriet en er is geen middel voor om dat verdriet weg te nemen. Als je iemand treft die diepgebukt gaat onder het verlies van de blijdschap die de ander hem gaf tijdens zijn leven, dan schiet ieder woord te kort. Je kunt bij hem of haar gaan zitten, maar dat is dan ook alles wat je kunt. Er zijn soorten van verdriet waarvoor geen troostend woord te vinden is.
Dat is natuurlijk heel anders met het soort verlies dat te maken heeft met de neergang van aanzien, rijkdom of status die verdwenen is. In zo’n geval kun je met elkaar bespreken hoe groot het verlies in werkelijkheid is, welke vooruitzichten er nog zijn en tot welke nieuwe inzichten je nog zou kunnen komen. Zo’n gesprek kan verhelderen en nieuwe perspectieven geven.
Psalm negentig is een gebed. Mozes roept in deze psalm de Heer aan en zegt tegen hem: “U vaagt ons weg als slaap in de morgen; als opschietend gras, dat ontkiemt in de morgen en opschiet, en ‘s avonds verwelkt en verdort”. Dat gezegd hebbende, vervolgt de psalm in een verder vers met de bede dat wij zo leren om onze dagen te tellen dat wijsheid ons hart vervult.
In die laatste zin zit voor mij de kern van onze levensopdracht: de dagen tellen opdat wijsheid ons hart vervult. Hoe zou je dit moeten opvatten?
Ik vat het op als een voortdurende uitdaging tot metamorfose. Metamorfose, het is een grieks woord voor gedaanteverwisseling en wij zijn er niet aan gewend om een verandering in onze psyche als een gedaanteverwisseling te beschouwen. Maar wat ons in dit leven overkomt, alles wat wij meemaken, het verandert ons denken en ons voelen, en anderen zien het eerder aan ons dan wijzelf.
Ovidius, de grote Romeinse dichter die meer dan tweeduizend jaar geleden zijn
verhalen aan het papyrus toevertrouwde, heeft met grote scherpte gezien hoe verlies ons verandert. Hij gaf het vorm door zijn gedichtenbundel “metamorfosen” waarin hij in letterlijke en realistische beelden beschreef hoe heftige gemoedsaandoeningen als verdriet ons kunnen veranderen. Degene die verlies lijdt, ondergaat in zijn verhalen een metamorfose waardoor het verdriet draaglijk wordt. De metamorfose is niet het paradijs, maar het is een gedaanteverwisseling die blijvend troost geeft op een ander niveau dan wat wij zijn gewend. Zo’n metamorfose komt voor in het ontroerende verhaal van CEYX en ALCYONE.
Ceyx is de koning van Thessaloniki en hij is getrouwd met Alcyone. Het is een bijzonder goed huwelijk, Ceyx en Alcyone hebben elkaar onvoorwaardelijk lief en zij doen alles om de ander in die liefde te bevestigen. Op een dag sterft de broer van Ceyx onverwacht en Ceyx wil het orakel van Apollo raaplegen om te vernemen waarom de goden dit lot voor de broer van Ceyx hebben gewild.
Alcyone was radeloos bij het vooruitzicht dat haar man een lange en gevaarlijke zeereis zou gaan maken en zij smeekte hem om ervan af te zien. Maar Ceyx achtte het zijn plicht tegenover zijn overleden broer om toch naar het orakel te gaan en hij vertrok. Alcyone bracht de dagen en nachten tijdens zijn afwezigheid gespannen door en was er helemaal niet gerust op. Op een nacht verscheen haar man haar in haar droom als schipbreukeling, aangespoeld op het strand en zij besloot om de ochtend daarop direct poolshoogte te nemen. Ze zocht de plek op waar ze afscheid van hem had genomen toen hij zich inscheepte en toen ze daar een tijdje zat, zag ze plotseling in het heldere water iets drijven. Eerst wist ze niet wat het was, maar toen het door de golven wat dichterbij was gekomen, zag ze dat het het lichaam van een man was: een drenkeling.
De branding bracht de verdronken man dichterbij en toen de man aan haar voeten was aangespoeld, herkende ze hem. Het was haar eigen man! Overweldigd door verdriet trok ze aan haar haren en rukte ze zich de kleren van het lijf. Ze strekte beide armen bevend uit en wilde naar hem toe rennen.
Toen gebeurde er een wonder. Want terwijl ze rende, verhief ze zich in de lucht en vloog ze boven de zeespiegel, een bedroefde vogel die een klaaglijk geluid liet horen. Toen streek ze neer bij het dode lichaam van haar geliefde en omhelsde hem met haar vleugels.
Of Ceyx dit nu voelde of dat het de goden waren die dit tot stand brachten, dat weet men niet precies, maar hij sloeg zijn blik op en veranderde ook in een vogel, een ijsvogel net als Alcyone. Hoe gruwelijk het lot ook was dat zij beiden hadden ondergaan, hun liefde bleef bestaan als de liefde tussen twee ijsvogels. Ook in de vogelwereld kun je hun liefde nog zien: ze paren, leggen eieren en Alcyone broed zeven dagen lang op hun nest dat op het water drijft, maar alleen als er geen storm is. In die dagen blijft de zee stil, want Aeolus, de god van de wind en de vader van Alcyone, sluit dan de wind op en gunt hun kroost een kalme zee.
In het verhaal is sprake van een gedaanteverwisseling en daarom is het opgenomen in de bundel metamorfosen van Ovidius. De verwisseling vond in de vertelling letterlijk plaats, maar dat is maar schijn. De betekenis achter het verhaal is dat verlies je verandert, je ondergaat in je gevoelens iets dat lijkt op een metamorfose, maar het toch niet echt is. Als je iemand verliest, dan gaat er iets voorgoed voorbij. Maar als je dan terugdenkt aan de gelukkige uren die je doorbracht met degene die nu is heengegaan, dan is dat iets toch weer niet voorbij. In een andere gedachtewereld, met een ander gevoel, beleef je wat is geweest, maar in een andere gedaante, in een ander verband. Je kunt het een metamorfose in je binnenste noemen.
Ik begon met de tijd. Onze menselijke tijd en de eeuwige tijd van God. Onze tijd gaat weliswaar voorbij, maar wat voorbij is gegaan in onze tijd blijft deel uitmaken van een mensenleven. Het bepaalt heel ons leven en het is wat ons tot mens maakt.
De tijd die ons is toegemeten lijkt op een pad waar je op verdwaalt, maar waarop je ook weer door jezelf wordt ingehaald.
Je maakt zelf je geschiedenis en je geschiedenis maakt jou. En uiteindelijk heb je, bij alle onzekere schreden die je op dat pad zet, maar één houvast: het geloof dat de liefde die alles op deze wereld in standhoudt, ook jou erdoor heen zal slepen, hoe zwaar het lot soms ook is. Want die liefde blijft en wie erin gelooft heeft iets in handen dat hem leven geeft en hem in leven houdt.