Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern van de overdenking (gemeenschap)
De werkelijkheid die ons soms overstijgt roept het verlangen in je op om je op sommige tijdstippen en plekken te kunnen hernemen, om af en toe even op adem te komen. En dat is nou precies de betekenis van het lidmaatschap van een gemeenschap waarin je je thuis kan voelen. Een gemeenschap van mensen die elkaar niet overvragen, die in vertrouwen met elkaar omgaan en elkaar niet de maat nemen op hun positie, hun overtuigingen of hun kennis en kunde
Overdenking
Vandaag, 16 augustus, wordt in de katholieke kerk gevierd dat Maria ten hemel is opgenomen. 150 jaar geleden, tijdens het eerste Vaticaanse concilie in 1870, vroegen 200 bisschoppen om de dogmatische definitie van de lichamelijke tenhemelopneming van Maria. Het duurde even, maar 80 jaar later, in 1950, kondigde paus Pius XII het dogma af. Wij roepen uit, verklaren en definiëren dat het een door God geopenbaard dogma is: dat de onbevlekte moeder Gods, altijd maagd Maria, na het voltooien van haar aardse levensbaan, met lichaam en ziel tot de hemelglorie is opgenomen. Hoe die openbaring door God tot stand is gekomen, blijft onduidelijk. In ieder geval niet via de bijbel: het NT vermeldt niets over een ten hemelopneming van Maria.
Een dogma dat tot stand is gekomen na een verzoek van bisschoppen in 1870, 150 jaar geleden. Dit jaar is het ook 150 jaar geleden dat de voorloper van onze landelijke vrijzinnigheid, de Nederlandse Protestanten Bond, werd opgericht. Een groter verschil in spirituele beleving van religieuze gemeenschappen kun je met deze twee gebeurtenissen in 1870 waarschijnlijk niet illustreren. Enerzijds de oriëntatie op het bovennatuurlijke van de bisschoppen, de moeder van Jezus Christus die bij God in de hemel wordt opgenomen, anderzijds de opkomst van de vrijzinnigheid van Opzoomer en zijn medestanders die de wonderverhalen in de bijbel niet meer als waar en echt gebeurd willen aanvaarden en de godsdienst in overeenstemming willen brengen met de wetenschappelijke inzichten over het waarheidsgehalte van de protestants-christelijke geloofsovertuigingen.
Het landelijk bestuur van onze vereniging wilde het 150 jarig jubileum van onze vrijzinnigheid natuurlijk vieren en stelde, zoals dat te doen gebruikelijk is, een commissie in om die viering te organiseren. Ik werd tot voorzitter van die commissie benoemd en we hadden grootse plannen. Op 6 juni, de dag waarop de protestanten bond in 1870 werd opgericht, zouden we bij elkaar komen om er een feest van te maken. Dat ging door corona niet door, veel mensen in een ruimte, dat was veel te gevaarlijk. We stelden het uit tot 31 oktober, maar de 1,5 meter is dan waarschijnlijk nog wel van kracht en daar zullen we rekening mee moeten houden. Maar het zal met wat speciale voorzieningen wel lukken.
Een van de onderdelen van viering zou bestaan in het schrijven van een essay over vrijzinnigheid en mij werd verzocht om zo’n essay te schrijven. Dat is inmiddels gebeurd en in het essay doe ik een poging om de religieuze vragen die in de vrijzinnigheid gesteld worden, in kaart te brengen. ik stond met name stil bij de vraag of een vrijzinnige theologie mogelijk is en wat de hindernissen voor zo’n theologie zijn. In zo’n theologie zou je zeker afstand moeten nemen van klassiek religieus taalgebruik, maar dat taalgebruik leidt een taai leven en sporen daarvan zie je ook nog steeds terug in het seculiere leven.
Neem bij voorbeeld het taalgebruik in de sport. Daarin vind je nog steeds sporen van het godsdienstig jargon. Supporters van voetbalclubs aanbiddenhun vereniging. De spelers van Ajax worden soms godenzonengenoemd, het stadion (de kuip) van Feijenoord is een voetbaltempelen finales van toernooien kunnen worden gespeeld op het heilige gras van Wembley. Nieuwe Feijenoord spelers komen aan het begin van het voetbalseizoen letterlijk uit dehemel vallen. Ze dalen op de Open Dag met een helikopter neer in de kuip. Johan Cruyff heeft bij Ajax de status van verlosser, die het evangelie van het totaalvoetbal over de wereld heeft verspreid.
Grote wielerrondes zoals de Ronde van Vlaanderen en de helserit over de kasseien van Parijs/Roubaix hebben de status van bedevaartstochten. Omdat in de topsport factoren als geluk, toeval, bovenmenselijke prestaties, pijn en afzien belangrijk zijn, grijpt men voor beschrijvingen vaak terug op religieuze kernwoorden. Ploegmaten offeren zich voor elkaar op, en ook belangrijke sleutelmomenten in het leven kunnen met clubsymboliek worden omgeven. Bij PSV kun je trouwen op de middenstip, bij NAC Breda en SC Cambuur-Leeuwarden kun je een lijkkist bestellen inde clubkleuren en Feijenoord biedt in samenwerking met Monuta een Feijenoord Uitvaart aan, inclusief een laatste ereronde door het stadion in Rotterdam.
Ik wil maar zeggen: het is niet zo eenvoudig om de bestaande religieuze taal opnieuw uit te vinden. In de vrijzinnigheid tref je wel bezwaren aan tegen woorden als “kerk”, “dienst” of “predikant”. Maar als je kerk vervangt door gebouw en dienst door zondagse samenkomst, dan verdwijnt er toch iets van het sacrale, het niet-alledaagse dat met die woorden al sinds onheuglijke tijden samenhangt. In de vrijzinnigheid is een predikant geen prediker, maar voorganger. Hij of zij gaat voor in diensten, en de term voorganger sluit daarbij aan. Maar het is ook wel een beetje pretentieuze term, want voorganger zijn, dat kan ook slaan op iemand die nieuwe wegen inslaat, de rol van gids vervult en de weg wijst aan degenen die hem volgen. Of dat altijd zo is met een voorganger….. ik laat het maar even rusten.
Niet alleen het klassieke taalgebruik, ook de verschillen tussen de opvattingen van vrijzinnigen onderling vormen een moeilijk te nemen horde voor het ontwerpen van een vrijzinnige theologie. Ik schreef het ook in mijn essay: in de vrijzinnigheid is maar één ding heilig: ieders persoonlijke geloofsbeleving. En daarnaast zijn er nog heel veel vrijzinnigen die nog erg gehecht zijn aan de traditionele christelijke gebruiken en rituelen en daar liever ook geen afstand van willen doen. En om het helemaal ingewikkeld te maken: daartegenover staat een grote groep van vrijzinnigen die juist wel afscheid willen nemen van die oude gebruiken en het liefst totaal nieuwe vormen van religieuze beleving zouden willen ontwerpen.
En hier zit dus het moeilijke punt voor bedenken van een theologie voor vrijzinnigen. Een groep mensen waarvan ieder er een hoogst persoonlijk geloofsovertuiging op na houdt, die krijg je niet verenigd achter een tekst die ieder lid van de groep aanspreekt. Dat is een illusie en misschien moet je dat ook helemaal niet nastreven. En daarmee kwam ik op een dood spoor in mijn worsteling met de vraag of zoiets als een theologie voor vrijzinnigen mogelijk kan zijn. En dan laat ik nog maar even beschouwing of daar überhaupt wel behoefte aan is, aan zo’n theologie. Maar in weerwil daarvan ….. ook al zijn er geen definities mogelijk, ik wil toch nadenken en iets zeggen over de belangrijkste kenmerken van de geestelijke houding van vrijzinnigen. Ik kan, vind ik, niet volstaan met de opmerking dat het vrijzinnig geloven zich niet in woorden laat vangen. Hier en daar hoor je in onze kringen wel dat we helemaal niet meer moeten stilstaan bij de vraag of we eigenlijk wel geloven en dat dat helemaal niet interessant is, maar dat is me te gemakkelijk. Want we hebben als leden van deze groep wel gedeelde eigenschappen en opvattingen over de werkelijkheid waarin wij leven en die opvattingen en die eigenschappen kun je benoemen.
De werkelijkheid vraagt het nodige van ons. In het dagelijkse leven spelen we allerlei rollen. Op één dag kun je zowel echtgenoot, grootouder, autobestuurder of fietser, klant van de supermarkt, buurman of buurvrouw, partner, schrijver, zanger, bestuurslid of sportliefhebber zijn. Wie je bent en hoe je in het leven staat is de som van al die rollen en het kan gebeuren dat tussen die rollen conflicten ontstaan.
In onze hedendaagse wereld worden we vooral als consument benaderd en krijgen we via de moderne media aansporingen op ieder denkbaar gebied. We krijgen adviezen over hoe we gezond moeten leven, we krijgen aanbevelingen om spullen te kopen om het bestaan te veraangenamen en we hebben te maken met een overheid die van alles aan ons vraagt. Af en toe vermoeien al die prikkels van buiten je en heb je behoefte aan een beetje ingetogenheid, een beetje ruimte om even niet te worden gestoord met vragen en adviezen. Al die activiteiten van de marketingindustrie waarmee we worden bekogeld hebben één ding gemeen: ze zijn allemaal gericht op ons als individu. Het individu moet aan zichzelf werken, het individu moet zich goed en evenwichtig voelen en het individu moet zichzelf kunnen verwennen. Zo ongeveer ziet de wereld om ons heen eruit. Ik chargeer misschien een beetje, maar ik denk dat het beeld dat ik schetste voor iedereen wel herkenbaar is.
De werkelijkheid die ons soms overstijgt roept het verlangen in je op om je op sommige tijdstippen en plekken te kunnen hernemen, om af en toe even op adem te komen. En dat is nou precies de betekenis van het lidmaatschap van een gemeenschap waarin je je thuis kan voelen. Een gemeenschap van mensen die elkaar niet overvragen, die in vertrouwen met elkaar omgaan en elkaar niet de maat nemen op hun positie, hun overtuigingen of hun kennis en kunde. Dat element, het bijzondere en stimulerende van een gemeenschap, had ik nog niet meegenomen in mijn bespiegeling over het religieuze aspect van vrijzinnigheid, maar juist in deze coronatijd word je daarmee geconfronteerd. Onbevangen contact is niet mogelijk, allerlei regels gelden voor onze samenkomsten en je beseft, nu je het kwijt bent, hoe groot het belang van dat onbevangen contact eigenlijk is.
In mijn essay bij 150 jaar vrijzinnigheid heb ik een alinea gewijd aan de menselijke beleving van de wereld die hem op gezette of ongezette tijden overstijgt. Dat dat het verlangen oproept om die werkelijkheid te kunnen hanteren en dat we daarbij gebruik maken van onze intuïtie dat achter de uiterlijk waarneembare dingen krachten schuilgaan die je kunt beleven maar niet verklaren. Ik had daarbij ook nog kunnen schrijven dat het vormen en in standhouden van een gemeenschap die mensen een plaats in het grote geheel geeft, een buitengewoon effectief middel is om je staande te houden in de waan van alle dag. En zo kom ik erop dat het onderhouden van een gemeenschap een onmisbaar bestanddeel is van vrijzinnige religiositeit. Waarom je deel wil uitmaken van zo’n gemeenschap en waarom je daar wel bij vaart, je kunt het eigenlijk niet verklaren, maar je beleeft het wel en je weet in je binnenste dat je het nodig hebt voor het gezond houden van je ziel.
In alle teksten over religie, over traditie en over nieuwe vormen van spiritualiteit mag het woord gemeenschap niet ontbreken. Want daar, in de gemeenschap, daar gebeurt het. Daar vind je de stimulans om anders naar de wereld te kijken dan je wordt voorgehouden en daar onderga je de werking van contact tussen mensen die elkaar welgezind zijn en geen belangenstrijd wordt gestreden over wie de beste, de knapste of de slimste is. Zo’n gemeenschap hebben wij en ten gronde voldoen we daarmee aan de wens van het evangelie: het nastreven van een fijnzinnige omgang met elkaar. Dat doen we en het is alle moeite waard om dat, ook in deze coronatijd, te blijven doen