Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern van de overdenking
De oude leer van straf en zonde bediende zich van angst om mensen te dwingen tot naleving van de geboden en verboden.
Dat is niet de strekking van de inhoud van de boodschap van Jeremia en later Jezus. De inhoud van die boodschap is dat het erom gaat om de motieven te begrijpen waarom mensen in de fout gaan en dat kan alleen als mensen elkaar tegemoet kunnen treden in een sfeer van vertrouwen en niet in een sfeer van angst voor straf en vergelding.
Overdenking Zeist 19 september 2021 (Jeremia en Jezus)
Bij mijn pogingen om de teksten van de bijbel zo te interpreteren dat ze ook ons, mensen van een heel andere tijd, iets te zeggen hebben, ben ik altijd weggebleven bij de profeten uit het OT. De reden daarvoor was dat ik er gevoelsmatig niet veel mee had. Ook tijdens mijn theologische studie kwam ik niet veel in aanraking met de OT profeten. Het beeld dat ik erbij had, was dat van oude zeurpieten die vanaf de zijlijn op alles en nog wat kritiek hadden en daarbij pretendeerden dat zij de stem van God vertolkten. Hun proza was altijd ernstig, stond bol van voorspellingen over rampen die God over het volk zou afroepen en bevatte ook altijd strenge vermaningen aan de mensen die in hun ogen tekortschoten in hun eerbied voor de geboden van God. Niet echt vrolijke stof en daarom trok het me ook niet aan om veel werk te maken van de profeten in het OT.
Maar zoals het soms gaat, viel mijn oog op een passage van Jeremia, die mijn nieuwsgierigheid prikkelde. Zou het kunnen zijn dat Jeremia toch niet helemaal de profeet van de klaagliederen is en er een denkwereld op na heeft gehouden die op een verrassende manier aansluit bij ons denken over God en religie? Ik ging er mee aan de slag en het resultaat van mijn hersenspinsels leg ik u vandaag voor.
Wie was Jeremia en waarom is het misschien de moeite waard om aandacht aan hem te besteden? Daarvoor moeten we ver terug gaan in de tijd. De auteur van het boek Jeremia voert hem ten tonele als de zoon van een priester, geboren omstreeks 570 voor chr. De theologen die hem hebben bestudeerd, kunnen hem niet onderbrengen in de kaste van de priesters omdat zijn boodschap daar niet op lijkt. Uit de bekentenissen van Jeremia blijkt dat hij het niet gemakkelijk had met zijn roeping om de boodschap van Jaweh te brengen. Hij had zelf twijfels en innerlijke conflicten. Door zijn roeping kon hij niet deelnemen aan de onderdelen van het leven die vreugde en verdriet geven, waarbij het gebod dat hij niet mocht trouwen ook een rol zal hebben gespeeld. Hij zegt over zichzelf; "ik zat alleen". Er zijn passages waarin hij verzucht dat God hem had teleurgesteld als een drooggevallen beek en hij wilde dat hij nooit was geboren. Liever wilde hij vluchten en in de woestijn leven.
Zoals altijd wanneer we de bijbel raadplegen kunnen we niet met zekerheid zeggen of het historisch gezien allemaal waar is wat over Jeremia wordt gezegd, maar de teksten bevatten wel veel stof tot nadenken over geloven en wat dat kan betekenen. Met name in de verzen 31 t/m 34 van het 31ste boek staan woorden die ook een vrijzinnig theoloog van deze tijd tot reflectie op zijn geloven prikkelen. Er staat:
De dag zal komen - spreekt de Heer - dat ik met het volk van Israël en het volk van Juda een nieuw verbond sluit, een ander verbond dat ik met hun voorouders sloot toen ik hen bij de hand nam om hen uit Egypte weg te leiden. Zij hebben dat verbond verbroken, hoewel ze mij toebehoorden - spreekt de Heer.
Maar dit is het verbond dat ik in de toekomst met Israël zal sluiten: ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en hem in hun hart schrijven. Dan zal ik hun God zijn en zij mijn volk. Men zal elkaar niet meer hoeven te onderwijzen met de woorden; "Leer de Heer kennen", want iedereen, van groot tot klein, kent mij dan al - spreekt de Heer. Ik zal hun zonden vergeven en nooit meer denken aan wat ze hebben misdaan.
Deze woorden verwijzen naar twee belangrijke pijlers van het geloof: ten eerste moet dat geloof van binnenuit worden beleefd. God is niet een wezen buiten ons, maar een gesteldheid van ons innerlijk. Ten tweede is er de toezegging van de onvoorwaardelijke vergeving. Wat wordt hier gezegd als je de geschiedenis van het christendom in beschouwing neemt.?
De God in je innerlijk. Het is een veroordeling van het hele leersysteem van geleerden die de wijsheid in pacht denken te hebben als ze het over God hebben. Waar hier naar wodt verwezen is, dat je het wezen van God nooit zult leren kennen uit geleerde verhandelingen, maar dat dat ook niet nodig is. Het enige wat je weten moet, is het feit dat je steeds opnieuw kan ervaren dat er in je leven geen moment is waarop je God niet op de een of andere manier aantreft, want hij is in je innerlijk.
Hoe dat gebeurt, verschilt van geval tot geval, daarover kun je geen duidelijke of begrijpelijke uitspraken doen. Dus God laat zich niet doceren, maar hij laat zich ervaren in je menselijke bestaan. Dat besef verandert alles. Bij deze woorden moet ik denken aan mijn eigen geloven. Achteraf kan ik niet vaststellen waardoor ik ben gaan geloven, waardoor ik religieus ben geworden. Het gebeurde niet van de ene dag op de andere, niet door een spectaculaire gebeurtenis zoals de Damascus ervaring van Paulus, maar geleidelijk.
Ik las in de bijlagen van kwaliteitskranten over Jezus en dat prikkelde mijn nieuwsgierigheid. Hoe kon het dat één man door zijn leven, lijden en sterven de levens van miljoenen mensen een radicaal andere draai gaf en hoe was het mogelijk dat zijn manier van leven en spreken duizenden jaren lang een bron van inspiratie was voor miljoenen mensen? Die vragen lieten me niet los en u weet inmiddels hoe het is gelopen. Theologie gestudeerd, predikant geworden en naderhand weer veel moeten afleren van wat mij in de theologiestudie werd voorgehouden. Maar de belangstelling voor Jezus bleef, met name van wat hij leerde en dat heeft alles te maken met de toezegging van de onvoorwaardelijke vergeving bij Jeremia.
Bij hem, Jeremia, heeft het oude verbond afgedaan. In het oude verbond draaide het alleen maar om geboden en straffen. Goed en kwaad, recht en onrecht, dat lag allemaal in de handen van een God die recht sprak over alle mensen. De mensen moesten zich aan zijn geboden houden en omdat ze dat niet deden werd het volk van Israël keer op keer gestraft als ze weer achter vreemde goden hadden aangelopen of zich zedelijk hadden misdragen.
Die voortdurende kringloop van overtreding en straf, straf en overtreding liet echter duidelijk zien dat geen mens er beter van wordt als je hem straft en kastijd. En die vorm van opvoeding eindigde in de tijd van Jeremia dan ook met de ondergang van Jeruzalem. Verschrikkelijker dan wat er toen gebeurde kon de straf van God niet zijn. Maar wat werd ermee bereikt? God zelf en de verbondssluiting op de berg Sinaï had totaal gefaald. Er was een nieuwe basis nodig en het is niet zo moeilijk te begrijpen hoe die zou moeten zijn.
De oude leer van straf en zonde bediende zich van angst om mensen te dwingen tot naleving van de geboden en verboden. Maar wat slecht is, wat in strijd is met het goede, dat verdwijnt niet door de wetten te verscherpen of nog strengere straffen op te leggen. Het is een bijna onuitroeibare reflex van de boven ons gestelden om met strengere wetten en hogere straffen te reageren op ontsporingen in het menselijk gedrag. Dat de ervaring telkens weer leert dat daarmee het kwaad in de wereld niet verdwijnt, weerhoudt ze er niet van steeds maar weer naar deze middelen te grijpen als gebeurtenissen daartoe aanleiding geven. In het jargon van de magistraten: als de rechtsorde is geschokt, vraagt dat om harde straffen en ingrijpende maatregelen.
Dat is niet de strekking van de inhoud van de boodschap van Jeremia en later Jezus. De inhoud van die boodschap is dat het erom gaat om de motieven te begrijpen waarom mensen in de fout gaan en dat kan alleen als mensen elkaar tegemoet kunnen treden in een sfeer van vertrouwen en niet in een sfeer van angst voor straf en vergelding. En dat, dat is, zou je kunnen zeggen de kern van wat Jezus in het verlengde van de vergevingsgezindheid van Jermemia heeft bedoeld toen hij het over het koninkrijk van God had. Het gaat er bij hem niet om om mensen te dwingen tot een bepaalde handelwijze, maar om de aard van de mens zelf. Daarin volgt hij op verrassende wijze de profetie van Jeremia over het idee van een nieuw verbond.
Wat Jezus in logion 3 van het Thomas Evangelie zegt over het koninkrijk Gods moet in de oren van zijn joodse toehoorders revolutionair hebben geklonken. In de joodse cultuur van zijn tijd was dat koninkrijk een belangrijk thema en het koninkrijk waarvan de profeten van oudsher getuigden, dat zagen zij als het beloofde land ergens op aarde, waar vrede gerechtigheid zouden heersen. Het was er in hun tijd niet en het is er ook nog niet, ook niet in onze tijd. Misschien komt het er ooit, misschien pas na je dood. Kortom, het is niet hier en nu.
Jezus drijft op subtiele wijze de spot met dit soort opvattingen over een koninkrijk ergens op deze wereld. Als het in de hemel is, is het niet voor jou, want je bent helaas geen vogel. Als het in de zee is, is het niet voor jou, want je bent helaas geen vis. Nee het koninkrijk is niet ergens anders op een onbekende plek, maar waar is het dan wel?
Jezus zegt - in de originele koptische tekst -: het koninkrijk is in je binnenste en in je oog. Het is dus niet ergens anders op aarde. Je kunt er niet heen, en het is ook niet in de toekomst, je hoeft er niet op te wachten, zeker niet tot na je dood.
Wie op zoek gaat naar het koninkrijk, moet het zoeken in hemzelf. Daar, in jezelf, zul je het vinden. En als je dat is gelukt, zul je op een andere manier naar de wereld kijken en zul je het koninkrijk overal om je heen ontdekken. Wie het koninkrijk in zijn binnenste toelaat, zal dat in de hele wereld kunnen zien. Niet omdat de wereld dan anders is geworden maar omdat je er anders naar kijkt. Het is de dieptepsychologische dimensie van de boodschap van het Thomas Evangelie en wij hebben er nog altijd heel veel moeite mee om die dimensie in onszelf te laten neerdalen.
Wie het koninkrijk ziet in de natuur, in zijn medemensen, ziet iets wat al in zijn ogen is. Hij gebruikt zijn oog niet voor een afstandelijke waarneming van verschijningsvormen van de werkelijkheid om hem heen, maar ziet ermee op een actieve manier, hij kijkt met zijn hart. Dat is voor die tijd en misschien ook wel voor onze tijd, een uiterst verrassend antwoord op de vraag waar het koninrijk zich bevindt. Jezus geeft hiermee, in het voetspoor van wat Jeremia zei over het nieuwe verbond, een volstrekt originele en nieuwe zienswijze en dit maakt hem uniek als een groots mens met een grootse visie.
De religieuze taal van godgeleerden is voor wat betreft de relatie tussen God en mens sleets geworden en heel vaak ook nietszeggend. In het lied van Oosterhuis over het licht dat ons aanstoot in de morgen uiten wij zingend de wens dat ik niet uitval, dat wij allen, zo zwaar en droevig als wij zijn, niet uit elkaars genade vallen en doelloos en onvindbaar zijn. Hier gaat het om de genade van elkaar voor elkaar, elkaars genade. Dat is een andere genade dan die van de klassieke godgeleerdheid waarin alleen God kan vergeven en genadig kan zijn, maar dit aan mensen niet gegeven is.
Woorden als zonde en genade hebben de betekenis die daaraan in het theologisch verleden werd gehecht, verloren. Bij Jezus wordt het innerlijk van de mens ter sprake gebracht en daar is voor nodig dat je de oude geloofstaal van zijn overbodige ballast ontdoet. De geloofstaal van de vroege kerkvaders is nog altijd in zwang in grote delen van het georganiseerde christendom, maar het is een taal die het innerlijk verwaarloost en van religie een filosofisch bouwwerk maakt dat ontoegankelijk is voor gewone en andersgelovigen. Met al dit theoretiseren over de aard van God, de natuur van Jezus Christus en de genade Gods in het raamwerk van schuld en boete, bouwde men een burcht op voor de handhaving van de enige en ware leer. Maar die burcht is onbewoonbaar en heeft geen ingang en geen uitgang.
Om tot leven te komen in het koninkrijk van God hebben wij geen behoefte aan zulke burchten, maar is het nodig dat wij naar beneden afdalen en aanknoping zoeken bij de brandende vragen die mensen werkelijk bezighouden.
In het tijdsgewricht waarin wij leven zijn er veel mensen die zeggen dat ze religieus zijn , maar niet goddienstig. Wat ze daarme bedoelen kunnen ze veelal niet uitleggen.
Ze worden in hun antwoord nog teveel gehinderd door de erfenis van een christendom waarin niet de mens maar een verre en onbegrijpelijke god het voor het zeggen heeft. Maar religie gaat ten diepste niet over deze God.
Religie zoals Jezus het zag, is een verinnerlijkte geesteshouding die begrip en vergevingsgezindheid jegens de medemens opwekt en in standhoudt. Het is een geesteshouding die tussen mensen een werkelijk nieuw verbond schept waarin mensen niet uit de genade van hun medemensen vallen. Het is onze opdracht als vrijzinnigen om te kijken met het hart en vergevingsgezind te zijn waar dat mogelijk is. Niet gemakkelijk misschien, maar wel heel waardevol voor een samenleving die zonder religie vaak niet meer weet waarheen te gaan.