Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern van de overdenking
Het hanteren van de vertwijfeling die de werkelijkheid in ons teweeg kan brengen, vraagt een geloof dat aandacht heeft voor de innerlijke kant van onszelf. Dat geloof heeft geen duidelijke godsbeelden nodig, maar wel de overtuiging dat wij zonder geloof geen levensvertrouwen kunnen opbouwen dat ons in staat stelt om ons innerlijk te bevrijden van de waanvoorstellingen en angsten die ons in hun greep kunnen houden.
Overdenking 25 november 2018(verlies van godsbeelden)
Vandaag hebben wij degene die ons in het afgelopen jaar is ontvallen, herdacht. Dat wij dit doen in november van het jaar, is in de christelijke kerken traditie en als vrijzinnigen houden wij deze traditie in ere. Het past bij onze insteek: wij behouden uit de traditie wat ons aanspreekt en wij vernieuwen als wij vinden dat de traditie ons geen bijzondere inzichten of ervaringen meer opleveren.
Er is meer dat wij uit de traditie hebben behouden. Het is u wel bekend dat ik de bijbel nooit heb losgelaten. Niet omdat ik die bijbel zie als het boek waardoor God zich eenmalig en onbetwistbaar aan de mensheid heeft geopenbaard, maar omdat dit boek een bibliotheek is waarin op allerlei manieren en in allerlei literaire vormen verhaald wordt hoe de mens zich verstaat tot het grote mysterie dat aan het begin en het einde van ons leven staat. De vraag waarom wij hier zijn en wat daarvan de bedoeling kan zijn, wordt in de bijbel niet beantwoord, maar in alle verhalen en psalmgedichten maken wij kennis met de worsteling van mensen bij het verklaren van wat ze overkomt en hoe ze daarmee kunnen omgaan.
Veel vrijzinnigen zijn in hun jeugd opgegroeid met het godsbeeld van een almachtige en alleswetende christelijke God. Die beelden van een God uit hun kindertijd, een God die overal aanwezig is en alles ziet, vooral als je iets deed wat niet mocht, die beelden hebben ze verlaten en ook het gebed wordt door steeds grotere aantallen vrijzinnigen niet meer gezien als een middel om de loop der dingen te beïnvloeden.
Soms kom ik in de vrijzinnigheid de opvatting tegen dat we de bijbel en de godsbeelden daarin helemaal los zouden moeten laten en we alleen nog aandacht zouden moeten besteden aan vrijzinnigheid als levenshouding. Ik begrijp die opvatting, maar voor mij is dat te kaal, te weinig inspirerend. Het berust mijns inziens ook op een te beperkt begrepen bedoeling van die Bijbelse verhalen en godsbeelden. In feite geven die beelden niets anders weer dan wat een mens voelt als hij het over God heeft, wat hij wil ervaren van zijn God.
In Psalm 23 bij voorbeeld gebruikt de psalmdichter het beeld van de herder om over God te spreken. “De Heer is mijn herder”, het is een regel die iedereen kent en het benoemt de beleving van mensen in hun geloof in God. Andere godsbeelden kunnen minder concreet zijn. God is liefde of God is geest bijvoorbeeld. Godsbeelden zijn menselijke verbeeldingen van wie of wat wij geloven dat God is.
Als je die verbeelding geen plaats meer wil geven in je ervaringen met het raadsel dat God is, doe je mijns inziens geen recht meer aan een essentiële menselijke behoefte, de behoefte om het mysterie van ons menszijn in een reusachtig en koud heelal van een betekenis te voorzien. En dat kunnen we alleen doen door er in metaforen over te spreken. Dat doen we niet altijd bewust. Als we zeggen dat iemand op een zebra is aangereden door een auto, dan gebruiken we zonder er bij na te denken een metafoor. Iemand is ooit op de gedachte gekomen dat een oversteekplaats met die zwarte en witte strepen wel iets weg heeft van een zebra. Sindsdien weet iedereen wat we bedoelen als we het hebben over een zebra in de straat van onze stad of dorp. Maar iemand die op een zebra oversteekt, was geen berijder van een zebra, maar wilde aan de andere kant van de straat komen.
In de christelijke geloofstraditie is vooral Jezus Christus het beeld van God. Maar het OT is veel rijker geschakeerd in zijn godsbeelden. In Genesis 3 wandelt God in de avondkoelte. Verderop in Genesis worstelt hij met Jakob aan de Jabbok. In Exodus 3 spreekt hij in een brandend braambos en in Psalm 139 is God degen die mij kent en doorgrondt. Er zijn nog veel meer voorbeelden te geven, ik kwam bij een theoloog 47 verschillende namen voor God tegen, maar ik noem die hier niet allemaal.
Onze godsbeelden komen overigens niet alleen uit de bijbel. Onze opvoeding, onze levenservaringen, in de muziek waarnaar we luisteren, dat alles vormt onze godsbeelden zonder dat we daarvan weet hebben. Het godsbeeld van de een is nooit helemaal precies hetzelfde als dat van de ander, ze zijn heel persoonlijk en hebben alles te maken met het gevoelsleven van een mens. Warmte, verzet, angst, boosheid, hoe een mens dat ondergaat, het is heel bepalend voor zijn ideeën van God of het mysterie. De een kan niet zonder die ideeën, een ander gaat er achteloos aan voorbij en graaft niet dieper dan hijzelf nodig vindt. De een is niet gevoeliger of wijzer of religieuzer dan de ander, hun belevingswerelden verschillen alleen van elkaar.
Zelf heb ik ooit eens, toen mij werd gevraagd wat ik met God bedoel, gezegd dat God voor mij een aanduiding is van het onbenoembare. Het onbenoembare, maar toch heel duidelijk aanwezige is wat mij altijd heeft beziggehouden. Hoe verklaar je dat je met ontzag naar de sterrenhemel kijkt, hoe is het mogelijk dat je liefde voor iemand kunt hebben zonder dat je weet hoe dat komt en waardoor ben je tot een ander mens aangetrokken of juist niet? Waardoor komt het dat je door een ogenschijnlijk kleine gebeurtenis ontroerd raakt en hoe is het mogelijk dat de ene mens gek op dieren is en een ander er juist weer niets van moet hebben? In de liefde, in adembenemende kunst, in de onschuld van een kind, in de eerbied voor het onbegrijpelijke, daarin zit wat ik bij gebrek aan beter God noem. Overigens in het besef dat juist voor God iedere formulering of omschrijving per definitie gebrekkig en ontoereikend is.
De godsbeelden van weleer werken nog wel door, maar de concrete voorstellingen van onze verbeelding die daar bij hoorden, leven niet meer in ons. God is abstract geworden en niemand weet precies meer wat en wie God is. Jezus noemde hem de Vader, maar gaf ook geen definitie van die Vader. Maar hij kwam wel heel dichtbij die Vader door zijn idee van het koninkrijk des hemels. Dat koninkrijk omschreef hij ook niet, maar hij voerde het ten tonele in gelijkenissen. In Mattheüs 13 (44-46) lezen we zo’n gelijkenis.
Het is met het koninkrijk van de hemel als met een schat die verborgen lag in een akker. Iemand vond hem en verborg hem opnieuw, en in zijn vreugde besloot hij alles te verkopen. Ook is het met het koninkrijk van de hemel als met een koopman die op zoek was naar mooie parels. Toen hij een uitzonderlijk waardevolle parel vond, besloot hij alles te verkopen wat hij had en die te kopen.
Ik heb me vaak het hoofd gebroken over de betekenis van die gelijkenis, wat daarin nu eigenlijk verteld wordt over dat koninkrijk des hemels. Dat koninkrijk ligt niet voor het oprapen, zoveel is wel duidelijk. Het ligt verborgen in de schoot der aarde, volstrekt onzichtbaar. Niemand die ervan weet, zelfs de eigenaren niet.
Die bewerken de aarde wel, ook leven ze van de opbrengst van de akker, maar wat zich onder de oppervlakte bevindt, dat weten ze niet. Zo gaat dat wel vaker in het leven. De meeste mensen beperken zich tot de oppervlakte en graven niet dieper door, ze zoeken niet verder.
Toch is er iemand die dat wel doet en er dan ook achter komt. Om wat voor schat het gaat wordt ons niet verteld, maar het heeft kennelijk te maken met iets dat in het gewone leven niet wordt aangetroffen. En dat is zo verrassend, zo onwerkelijk, zo verrijkend dat de vinder er alles voor over heeft wat hij bezit. De ontdekking verandert zijn hele leven. Al zijn bezittingen verkoopt hij om zich die schat toe te eigenen en hij wordt er zo op het oog alleen maar armer van. Hij kan er niet mee pronken, eigenlijk kan hij er helemaal niets mee. Maar hij weet als enige dat hij beschikt over een akker waarin een schat verstopt ligt.
Dit was anders voor die koopman die zijn hele leven al naar die ene parel had gezocht en alles wat hij bezat ervoor inruilde toen hij hem vond. Vanaf dat moment kon hij met die allermooiste parel pronken. Dat is een verschil met de eerste vinder, maar verder hebben beide mannen veel gemeen. Beiden waren ze bereid om alles wat ze bezaten hiervoor op te offeren. Voor beiden betekende de vondst eigenlijk een verarming, want ze bezaten verder niets meer. Maar dat geeft kennelijk niet als je van die verborgen schat weet of die kostbare parel koestert. Het is voor je hele verdere leven genoeg als jouw ogen voor dat koninkrijk in de hemel zijn opengegaan.
Waar gaat het koninkrijk hier over? Is dat misschien je ziel? Is dat de diepste goddelijke kern die zich in ieder mens bevindt, maar waarvoor de meeste mensen blind blijven? En is de ontdekking daarvan zo schokkend dat niets op deze aarde daar meer tegenop weegt? Wat je hieruit kan halen is, dat wij niet bestuurd worden door de uiterlijke omstandigheden waarin we ons bevinden, maar door ons innerlijk, onze innerlijke ervaringen. En daar gaat het bij geloof om.
In de mythen en sagen van het OT en NT vinden we de voor alle tijden geldende vragen en antwoorden terug. De Bijbelse verhalen zijn symbolisch gecomponeerd en cirkelen rond allerlei oerbeelden die we ook in onze eigen ziel vinden en die we delen met alle mensen. Het grote thema daaronder is bijna altijd de angst van mensen voor de werkelijkheid die hen steeds weer voor ogenschijnlijk onoplosbare problemen stelt.
Het hanteren van de vertwijfeling die dat teweegbrengt vraagt een geloof dat aandacht heeft voor die innerlijke kant van onszelf. Dat geloof heeft geen duidelijke godsbeelden nodig, maar wel de overtuiging dat wij zonder geloof geen levensvertrouwen kunnen opbouwen dat ons in staat stelt om ons innerlijk te bevrijden van de waanvoorstellingen die ons in hun greep kunnen houden.
In het begin van mijn overdenking had ik het over vrijzinnigen die af willen van alle godsdienstige of religieuze pretenties en vrijzinnigheid vooral willen zien als een levenshouding. Ik zei ook dat dat me niet aanspreekt, omdat ik dat te mager vind, te eenzijdig. Hoe goot en moeilijk het soms ook kan zijn om het religieuze karakter van vrijzinnig geloven in stand te houden, het is mijns inziens absoluut noodzakelijk dat wij dat doen.
God of het onbenoembare, het zal altijd groter en geheimzinniger zijn dan wij kunnen zeggen. Maar het geloof in dat onbenoembare geeft het levensvertrouwen dat nodig is voor onze innerlijke bevrijding. Alleen daardoor kunnen wij iets betekenen voor een ander en onze samenleving. Die opdracht is bij uitstek een opdracht voor de vrije gelovigen die wij vrijzinnigen zijn