Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Paaspreek
Johan de Wit, 27 maart 2016
Kern
In de christelijke traditie is de opstanding van Jezus na zijn dood van grote betekenis. Door die opstanding werd immers bewezen dat hij werkelijk de Christus, Gods zoon was. Door die interpretatie krijgt zijn levensverhaal ook een totaal andere dimensie. Paulus schrijft in zijn eerste brief aan de gemeente van Korinthe: wanneer Christus niet is verrezen, is onze prediking zonder inhoud en uw geloof eveneens.
Preek
Dat kun je uitleggen als een bevestiging van de lichamelijke opstanding van Jezus. Maar je kunt het ook opvatten als een verwijzing naar de christus die in onszelf woont en waarmee wij contact moeten leggen met onze geest, met onze ziel.
Het is vrijdag 28 maart 1980. In de wijk Talpiot in het zuiden van Jeruzalem wordt een terrein bouwrijp gemaakt voor het optrekken van enige appartementencomplexen. Rond het middaguur stuiten de graafmachines op een obstakel. Het blijkt een graf te zijn, er liggen wat botten en schedels bloot. De archeologische dienst komt er bij en bij onderzoek blijkt dat het hier om een grafkelder gaat waarin zich tien beenderenkistjes uit de eerste eeuw van onze jaartelling, de tijd van Jezus, bevinden.
Op zich is dat niet zo bijzonder. Er zijn honderden van deze beenderenkistjes gevonden. Een joodse begrafenis voltrok zich in die tijd in twee fasen. Eerst werd het lichaam van de dode gewassen, gezalfd met oliën en kruiken en dan in een lijkwade gewikkeld. Dan werd het bijgelegd in een rotsgraf in een daarvoor uitgehouwen nis. Het lichaam bleef daar een jaar liggen om te ontbinden en uit te drogen. Daarna plaatste men de botten en de schedel in een kalkstenen kistje, een ossuarium. Dat kistje zette men dan bij in het rotsgraf in een daarvoor bestemde langwerpige nis, meestal samen met de ossuaria van overleden familieleden.
Er zijn tien beenderenkistjes gevonden, waarvan zes voorzien zijn van inscripties. In 1995 ontdekken programmamakers van de BBC, die bij toeval op een paar kistjes uit het familiegraf stuiten, dat de namen in de inscripties een wonderlijke combinatie vormen. “Jezus, zoon van Jozef”, “Maria”, “Mariamme de lerares”, “Jozef”, “Mattheus” en “Judas zoon van Jezus”. Deze ontdekking haalt in 1996 de wereldpers, waarna het lange tijd stil wordt rond het graf in Talpiot. Dan duikt in 2000 en ander beenderenkistje op, dat van “Jacobus zoon van Jozef, broer van Jezus” en dat leidt tot hernieuwd onderzoek van het eventuele familiegraf van Jezus. De televisie besteedt er aandacht aan, maar als in 2007 een katholieke pastoor bij P & W vertelt dat we de vondst niet serieus moeten nemen, valt er weer een lange stilte.
De meeste theologen die gevraagd worden om hun licht over de vondst te laten schijnen, zijn kritisch. Weliswaar kan geen sprake zijn van vervalsingen, maar de namen zeggen weinig omdat die in de tijd van Jezus heel veel voorkwamen. Over de unieke combinatie van de namen haalt men de schouders op. In de klassieke theologische hoek staan de deskundigen niet te trappelen om aan te nemen dat het hier om het graf van Jezus en zijn familie gaat. Het zou betekenen dat Jezus na zijn dood niet lichamelijk is opgestaan, dat hij getrouwd was met Mariamme en ze samen een kind hebben gehad. Inmiddels heeft DNA-onderzoek plaatsgevonden, hebben wiskundigen een kansberekening gemaakt en wordt uit steeds meer details duidelijk dat het zeer waarschijnlijk is dat het graf van Jezus en zijn naaste familie na tweeduizend jaar is teruggevonden.
In de christelijke traditie is de opstanding van Jezus na zijn dood van grote betekenis. Door die opstanding werd immers bewezen dat hij werkelijk de Christus, Gods zoon was. Door die interpretatie krijgt zijn levensverhaal ook een totaal andere dimensie. Paulus schrijft in zijn eerste brief aan de gemeente van Korinthe: wanneer Christus niet is verrezen, is onze prediking zonder inhoud en uw geloof eveneens.
Dat kun je uitleggen als een bevestiging van de lichamelijke opstanding van Jezus. Maar je kunt het ook opvatten als een verwijzing naar de christus die in onszelf woont en waarmee wij contact moeten leggen met onze geest, met onze ziel.
Al vanaf de begintijd waren er gelovigen die dat zo zagen. Als je als gelovige Christus niet in jezelf kon laten verrijzen, dan was de prediking inderdaad zonder inhoud en het geloof leeg.
De allereerste christenen waren Joden die Jezus wilden volgen. In dat oudste christendom was er geen sprake van een geloof in een lichamelijke opstanding, maar het is een vergeten bladzijde in de geschiedenis van het christendom.
Het dogma van de lichamelijke opstanding had meer zeggingskracht omdat de opstanding van een mens in geestelijke zin voor velen te abstract is voor het menselijk voorstellingsvermogen. De kerk is daarom steeds meer nadruk gaan leggen op het aardse lichaam van Jezus dat uit de dood verrees.
Ik ben er zelf wel van overtuigd dat Christus voor Paulus het innerlijk opstandingsprincipe is. Ikzelf leef niet meer, Christus is het die leeft in mij, schrijft hij in zijn brief aan de Galaten. In diezelfde brief schrijft hij dat zij die tot geloof zijn gekomen, met Christus zijn bekleed. Paulus schreef zijn brieven in de jaren vijftig van de eerste eeuw, maar de grote leerstukken van de kerk zoals de verzoeningsleer, de erfzonde en de voorzienigheid Gods zijn pas eeuwen later ontwikkeld. Er wordt veel aan Paulus toegeschreven waarin hij zelf niet heeft geloofd.
Bij Paulus is het een terugkerend thema dat de oude mens is gekruisigd en de nieuwe is opgestaan. De opstanding van Christus dient ieder mens in zichzelf te bewerken. Het is een geestelijke opstanding, het loslaten van oude patronen om daardoor een ander mens te kunnen worden. Het overkomt je niet, je moet er zelf aan werken om jezelf met Christus te bekleden. In de brief aan de Galaten is er sprake van het aandoen van Christus.
De klassieke christelijke theologie heeft talloze pogingen gedaan om het wonder van de lichamelijke opstanding geloofwaardig te maken. Het levert gekunstelde redeneringen op die er meestal op neerkomen dat de lichamelijke opstanding feitelijk heeft plaatsgevonden, maar alleen zichtbaar was voor de ingewijden, enkele discipelen en Maria van Magdala.
Ik vind het niet zo zinvol om lang bij die redeneringen stil te staan. Want al die redeneringen zijn gebaseerd op een denkwijze waarin het bijbels relaas altijd echt gebeurd moet zijn en juist die denkwijze – wat in de bijbel staat is echt gebeurd – moeten we verlaten om op zoek te kunnen gaan naar de betekenis voor ons innerlijk van de teksten die ons zijn overgeleverd.
Waarom. als dit allemaal zo is, waarom vieren wij nog Pasen? Heeft dat nog wel zin als het geloof in de lichamelijke opstanding ons niet meer aanspreekt? Mijn antwoord daarop is dat de boodschap van Pasen actueler is dan ooit. De nieuwe mens in ons moet opstaan om vanuit een geheel andere denkwijze dan die van de traditie de vraag te stellen wie wij zijn, en wat ons helpt om de mensen te worden en te blijven die wij willen zijn.
De klassieke kerken staan vaak hulpeloos tegenover deze vragen. Grote delen van de bevolking hebben de grote kerkelijke, bureaucratisch geleide instituten de rug toegekeerd.
Maar het zoeken naar de bestemming van de mens, het verlangen naar veiligheid, naar zelfbevestiging, het is niet verdwenen. Wat wij op het ogenblik meemaken in onze manier van geloven lijkt op een nieuwe hervorming waarin de oude vragen en de oplossingen daarvan in een andere vorm voortleven. Het gaat daarbij niet om een nieuwe vertaling van het traditionele religieuze spraakgebruik in de taal van onze tijd. Het gaat erom dat de wezenlijke vragen die we moeten stellen omdat wij mensen zijn, opgenomen worden in de beleving en in het denken van onze tijd.
Wij moeten bereid zijn om ons zelf ter sprake te brengen met onze twijfels en aarzelingen over de manier waarop wij in deze tijd willen staan. Daar is niet één allesomvattend recept voor te geven: in de pinkstergemeenten, in diverse evangelische kringen buiten de bestaande kerken, in de groepen die Jezus zo getrouw mogelijk willen volgen, kiest men voor een beleving waarin passie en hartstocht tot nieuw geloof moeten inspireren en dat werkt voor velen die zich bij deze bewegingen hebben aangesloten.
Maar het absolute bijbelgezag dat deze kringen onderhouden, de vaak eenzijdige benadering waarmee in die groepen gedacht wordt over homofilie, abortus en euthanasie, dat zijn punten waarmee wij ons als vrijzinnigen niet kunnen identificeren. Het elan van die evangelische groepen spreekt aan, maar de onkritische aanvaarding van alle bijbels antwoorden op hedendaagse vragen niet.
Wij kiezen voor een ander recept, dat van de zelfreflectie. Talloze uitspraken van Jezus gaan daarover. Wij mensen moeten ons bewust zijn van wat we doen en daarvoor moeten we steeds afdalen naar ons hart. Jezus spreekt ons aan op het niveau van hart, denken en ziel. De wereld is niet te veranderen, maar die wereld verandert wel als je die vanuit een andere invalshoek wilt zien. Hetzelfde anders zien, het is een zinsnede van Kuitert en die heeft dat ook niet zomaar verzonnen.
De tijd van Jezus was een tijd van wetten en geboden. De joodse godsdienst van zijn tijd was een uitgesproken godsdienst van de wet. Het menselijk leven werd geordend en geregeld met een beroep op de wet van Mozes, beheerst door het schema van zonde en straf. Als er iets misliep in het leven van mensen, als zij met tegenspoed of ziekte kampten, dan moesten zij volgens de leer ooit ergens een zonde hebben begaan die nu door God werd gestraft.
Jezus schaft de wet van Mozes niet af, maar voorziet die wet van een andere uitleg. Hij begreep dat het niet zinvol is om mensen in te delen in goeden en kwaden naar de mate waarin zij de geboden opvolgen of niet. Hij kijkt heel anders naar de wereld dan zijn tijdgenoten – en ook wij – gewend zijn. De hogepriesters van zijn tijd pasten de mensen in in een systeem waarin mensen werden beoordeeld en gewaardeerd om wat zij naar buiten toe lieten zien.
Maar Jezus heeft niets op met de rechtlijnige nalevers van de wet, omdat het hun ontbreekt aan medelijden. Hij wil de wereld zien vanuit het perspectief van de buitenstaanders, de uitgestotenen. Dat wij onder ogen zien waarom deze mensen buitenstaanders zijn geworden, waarom zij zijn geworden tot wie zij zijn, de tollenaars, de dieven en de vrouwen van lichte zeden met wie hij omgaat. Dat is een radicale breuk met de cultuur van zijn tijd en hij is er letterlijk aan onderdoor gegaan.
Ook wij, in onze tijd, wij leven met de wet. Soms komt de gedachte in mij op dat met het wegvallen van God in onze maatschappij, wij de wet op zijn lege troon hebben geplaatst.
De wetten zijn gemaakt om de wereld beter te maken. De wetten, zij zijn er omdat wij er geen vertrouwen in hebben dat mensen zonder de wet als vanzelf het goede zullen nastreven. Maar de hoogste wet is menigmaal ook het hoogste onrecht vanuit medemenselijk standpunt gezien. Dank zij de vrijheid en onafhankelijkheid van de pers komen wij regelmatig situaties tegen waarin de toepassing van de wet schrijnende resultaten oplevert voor degenen die aan die toepassing worden onderworpen.
En steeds is het antwoord van de gezagsdragers dat het nu eenmaal de wet is, dat aan de wet niet valt te tornen, dat het misschien wel verdrietig is voor de slachtoffers van de wet, maar dat het niet anders kan, de wet is de wet en wie de wet niet toepast legt de bijl aan de wortels van de rechtsstaat. Het gezag van de geschreven wetten is in onze maatschappij net zo heilig als God ooit in de middeleeuwen maar dat gezag neemt soms monsterlijke proporties aan.
De vrouwen zagen het lege graf. De leegheid van het graf bij Marcus is symbolisch voor de verlatenheid van een bestaan waarin mensen niet meer op zoek zijn naar hun menselijkheid. Het lege graf zegt: ik ben er niet meer maar je kunt verder met wat ik je heb bijgebracht. Je moet het wel helemaal zelf doen, en dat betekent dat je de vrijheid en de moed moet opbrengen om de wereld anders te zien dan je altijd is verteld. Zo kun je een begin maken met de verwezenlijking van het koninkrijk des hemels op deze aarde. Het is je getoond in het verhaal van mijn leven. Laten we het onthouden. Juist met Pasen.