Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern
Het verhaal van de Emmaüsgangers wil ons zeggen dat de somberheid en de depressie voorbij kan gaan. Dat dat kan als je je geest de vrijheid geeft om je te leiden naar het inzicht waardoor je in een flits herkent waar het allemaal om draaide: het behouden van de hoop op leven na wat je dood leek te zijn.
Wat de Evangeliën ons over Pasen vertellen hangt van wonderen aan elkaar. Na de kruisiging is er de steen die op raadselachtige wijze is afgewenteld, is het graf leeg en is er een engel in het graf aanwezig. Het lichaam van Jezus is verdwenen en hij zal later in levende lijve aan zijn discipelen verschijnen. De dode is opgewekt, hij leeft en zijn wedergeboorte wordt aan de hele wereld tot voorbeeld gesteld. Op gezag van de kerk geloofde de christenheid dat deze verhalen allemaal echt gebeurd waren en de opstanding van Christus lichamelijk had plaatsgevonden. Al in het vroege christendom bestonden er stromingen die dit betwijfelden en in de overleveringen liever een geestelijke opstanding zagen, maar zij werden door de kerk monddood gemaakt. Hun mysteriescholen moesten het afleggen tegen de leer van de kerk. Nu, bevrijd van de kerkelijke censuur, kijken wij hoofdschuddend naar de opvattingen van de kerk, maar tegelijk moeten we toegeven dat de vroege kerk met haar letterlijke interpretatie wel ordening bracht in de geloofschaos die zeker in de eerste eeuwen in het christendom heeft geheerst. Zij gaf miljoenen mensen een concreet verhaal uit de geschiedenis tegenover het nevelige verhaal van mystici over de ervaringen van de ziel.
Het concrete lag meer voor de hand en werd daarom massaal geaccepteerd en de gnostiek met zijn ingewikkelde redeneringen over de onzichtbare verlosser die in de geest van zijn de kennis van het licht bracht, moest het daartegen afleggen. Overigens werd de onwetendheid van de kerkganger op het punt van de gnostiek en de mysteriewijsheid door de kerk met allerlei maatregelen ook wel sterk in de hand gewerkt.
Ik herinner mij dat ik als kind deze verhalen op de lagere school te horen kreeg als voorlezingen uit een geschiedenisboek. Nu, op gevorderde leeftijd, kijk ik anders tegen deze verhalen aan, maar wat me altijd bij blijft is de fascinatie waarmee ik luisterde naar de meester of de juf als zij over het lege graf, de opstanding en de verschijningen van Jezus vertelden. Ik had geen flauw idee van de mogelijk dieper liggende betekenis onder het hele relaas van Pasen, maar ik werd er zo door gegrepen dat ik wat ze daarover zeiden nog jaren later bijna letterlijk kon navertellen.
Waarom is dit zo, dat je ademloos aan de lippen hangt van iemand die je de meest onwaarschijnlijke verhalen vertelt alsof ze echt zijn gebeurd en je er zonder verder nadenken in gelooft?
Ik geloofde er later niet meer in, maar ik heb altijd gevoeld dat het te eenvoudig was om het te laten bij de constatering dat wat ik vroeger geloofde er nu niet meer toe deed. Want daarmee heb je niet de vraag beantwoord waarom dat vroegere verhaal zo'n indruk op je maakte. Nu, na kennis genomen te hebben van wat grote geesten hierover gezegd en geschreven hebben, kom ik tot de conclusie dat het opstandingsverhaal alles te maken heeft met elementaire ideeën die een oerpsychisch karakter hebben.
Dat het hier gaat om geestelijke kenmerken van de mens die in hoofdlijnen over de hele wereld dezelfde zijn en die geestelijke kenmerken steeds weer opduiken in mythische verhalen over helden en verlossers. De geschiedenis van Jezus als held en verlosser vertoont een gelijksoortig patroon als alle andere oude geschiedenissen over helden en hun daden voor de verlossing van hun volk. De held gaat op pad, krijgt met de meest verschrikkelijke en levensbedreigende toestanden te maken en keert uiteindelijk als overwinnaar terug. Maar het grote verschil zit in het feit dat Jezus werkelijk heeft bestaan, volgelingen heeft gehad en school heeft gemaakt op het geestelijke vlak.
Dit maakt het moeilijk om het spoor niet bijster te worden, want de Evangelisten laten fictie en werkelijkheid met onbelemmerde vrijmoedigheid door elkaar heen lopen. Hun boeken zijn theologische geschriften, geen historische.
Het verhaal dat me uit mijn kindertijd het meest indringend is bij gebleven, is het verhaal van de Emmaüsgangers. Het verdriet van de wandelende leerlingen, hun somberheid over de gestorven meester en dan de onverwachte wending dat zij hem toch ontmoeten en hun verdriet als bij toverslag omslaat in blijdschap. Verhaal van verlies en verdriet met daartegenover de hoop die op onverwachte manier in vervulling gaat. Balsem voor de kinderziel, maar ook nu nog een verhaal dat tot overpeinzing uitnodigt. Laat ik u meenemen in die overpeinzing.
Bij Marcus (16: 12-13) vinden we een terloopse vermelding van Jezus die na zijn opstanding in een andere gedaante verschijnt aan twee leerlingen, maar alleen Lukas staat zo uitgebreid stil bij de ontmoeting van de leerlingen op weg naar Emmaüs. Dat doet direct al een belletje rinkelen, want het is juist Lukas die graag met concrete beelden iets vertelt over wat zich in de diepere betekenislaag afspeelt. Hier is het concrete beeld dat van twee leerlingen die op weg zijn naar het dorpje Emmaüs en Emmaüs betekent "warme bron". De warme bron ligt op 60 stadiën van Jeruzalem, ons woord stadion is ervan afgeleid, maar het is een afstand van ongeveer twaalf kilometer. Het getal zestig kun je herleiden tot de zes scheppingsdagen, maar dat laat ik nu even rusten. Het is een ingewikkelde becijfering en het leidt af van het begrip voor de strekking van het verhaal.
Lukas voert twee wandelende leerlingen ten tonele, maar hij noemt er maar één bij zijn naam, Kleopas. Die naam heeft de betekenis van zoon van een beroemde vader, of glorierijke vader. De tweede wandelaar blijft anoniem, min of meer in de schaduw. Onderweg worden ze opgelopen door een vreemdeling die zich niet bekend maakt, maar wel in gesprek met ze komt over Mozes, de uittocht in Egypte, de voorspellingen van de profeten en de lijdende knecht des Heren. Kleopas en zijn naamloze metgezel vragen de vreemdeling mee naar binnen om gezamenlijk de maaltijd te nuttigen, maar ze vragen niet naar zijn naam of waar hij vandaan komt.
En dan komt de kern: Toen hij met hen aan tafel aanlag, nam hij het brood, sprak het zegengebed uit, brak het en gaf het hun. Nu werden hun ogen geopend en herkenden ze hem. Maar hij werd onttrokken aan hun blik. Daarop zeiden ze tegen elkaar: "Brandde ons hart niet toen hij onderweg met ons sprak en de Schriften voor ons ontsloot"?
Lukas vertelt hier mijns inziens een inwijdingsverhaal. Zijn relaas gaat om twee personen, Jezus en Kleopas. De derde persoon, de andere leerling, blijft naamloos en op de achtergrond, als een schaduw van Kleopas. En Kleopas, is daarmee in gesprek, hij is bezig met de schaduwkant van zijn stemming als hij sombert over de gedode Heer die niet meer teruggekomen is.
Maar dan is er een invloed die op hem doorwerkt in de vorm van de vreemdeling die met hem en zijn schaduw oploopt. Die vreemdeling staat voor een ingeving: hij herinnert zich wat hem is bijgebracht over de strekking van de Schriften en wat hij daaraan hij kan ontlenen. Het doet zijn hart branden en hij wil het vasthouden als hij thuis is en de maaltijd gaat gebruiken.
En daar, door Lukas verteld als een concrete handeling in de vorm van de Heer die het brood breekt, breekt in een flits het besef tot hem door dat de Christus als idee niet is gestorven, maar moet doorleven in hemzelf en alle andere volgelingen.
In een flits, want daarna onttrekt Jezus zich aan zijn blik. Het is de literaire uitdrukking van wat zich in de geest van Kleopas voltrekt en het inwijdingskarakter van wat er gebeurt wordt versterkt door de gang naar de zuiverende, warme bron waarmee het verhaal aanvangt. De naam Kleopas betekent natuurlijk ook niet voor niets glorieuze vader, want de mens Kleopas krijgt door zijn inzicht alle trekken van zo'n vader.
Emmaüs, de bron. En Kleopas wiens hart brandt en dan in de geest zijn Christus herkent waardoor hij op kan staan en meteen weer naar Jeruzalem kan gaan.
Ook weer een beeld dat niet moeilijk in te passen is in de wedergeboorte van een mens na zijn inwijding, want Jeruzalem is het symbool voor de heilzame bestemming van een mens.
En dan natuurlijk ook de combinatie van de bron en de geest. Het is een oeroud idee, ons nog bekend uit het doopritueel, dat het transformerende water geestelijk bevrucht moet worden door het vuur van de Heilige Geest. In Johannes 3: 4-6 vraagt Nicodemus aan Jezus hoe iemand opnieuw geboren kan worden als hij al oud is. Waarop Jezus antwoordt: niemand kan het koninkrijk van God binnengaan tenzij hij geboren wordt uit water en geest. Wat geboren is uit een mens is menselijk, wat geboren is uit de Geest is geestelijk.
De Emmaüsgangers van Lukas, de gedachtewisseling met Nicodemus bij Johannes, het zijn sleutelbeelden. Het zijn voorstellingen uit een oude, antieke wereld die verwijzen naar de noodzaak van inwijding in de mysteriën van het leven. Die oude voorstellingen worden in ons wereldbeeld niet meer begrepen. Ze worden op een romantische manier opnieuw geïnterpreteerd waardoor Christus, die het zinnebeeld is van de strijd die een mens moet voeren om zijn geestelijke wereld te zuiveren van alle invloeden die zijn zuiverheid verstoren, wordt gereduceerd tot een historische figuur die een voorbeeld van onkreukbaarheid was. Maar het verhaal over zijn opstanding is meer dan een mythe die geen geloof meer verdient. Het gaat niet over Jezus als gestorven en tot leven gewekt mens, het brengt tot uitdrukking wat de Christusidee vermag als dit idee door alle crises heen bewaard blijft. We zullen er nog veel aandacht en moeite aan moeten besteden om dit allemaal goed te begrijpen en te kunnen ervaren. Gemakkelijk is het niet. Het is allemaal goed en wel om te spreken over de kruisiging als een crisis die overwonnen met worden door geestelijk weer op te staan, maar iedereen die wel eens echt een crisis heeft moeten overleven, weet hoe zwaar het bestaan dan is en hoe vertwijfeld je kunt zijn. Alles wankelt en je hebt nergens meer houvast aan, niemand die je helpen kan.
Maar het verhaal van de Emmaüsgangers wil ons zeggen dat de somberheid en de depressie voorbij kan gaan. Dat dat kan als je je geest de vrijheid geeft om je te leiden naar het inzicht waardoor je in een flits herkent waar het allemaal om draaide: het behouden van de hoop op leven na wat je dood leek te zijn.