Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
In de rubriek tien geboden in Trouw werd André Rouvoet ondervraagd. Bij het eerste gebod 'gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben' zegt hij: “ik ben bang dat ik mijn relatie met God niet in woorden kan vangen. En hoe het psychologisch werkt, weet ik niet, maar ik sta altijd in contact met hem. Hij is er. Mijn onvermogen om zijn aanwezigheid met mijn zintuigen te verklaren doet aan die realiteit niets af. Je kunt zeggen dat ik mezelf iets wijs maak, dat het allemaal in mijn kop zit, maar dat is niet zo. Bewijzen kan ik het niet, maar ik weet het zeker. Hij is hier en verbonden met de kern van mijn leven”.
Ik weet nog goed hoe het mij verging tijdens mijn eerste jaar theologiestudie. Ik was eraan begonnen vanuit een puur en onbevangen geloof, dat langzaam in mij was gegroeid en dat geleidelijk aan steeds meer een weten werd in plaats van denken. Ik was niet kerkelijk opgevoed, ik had geen last van twijfels over kerkelijke uitgangspunten, want die uitgangspunten kende ik niet. Ik was geraakt door mijn eigen geloofsontwikkeling en door wat ik over Jezus had gelezen en ik wilde ontdekken wat de kern van zijn boodschap en zijn overtuiging was. Ik was nieuwsgierig naar zijn band met God en ik was ervan overtuigd dat mijn theologiestudie mij zou leren hoe ik, via kennis van de leringen van Jezus, God nog intensiever zou kunnen beleven.
Dat viel in het begin best tegen. Je had op de universiteit in je eerste jaar de bijbelse vakken. Inleiding op het Nieuwe Testament, het Oude Testament en de commentaren op die testamenten. Ik wist dat de bijbel de grondslag van het christelijk geloof was en ik meende dat ik, door kennis te nemen van wat die bijbel bevatte, dichter bij het raadsel God zou komen.
Maar ik kreeg in dat eerste jaar niets te horen over de betekenis van de bijbel voor wat betreft je godsbeleving of de wijze waarop je in het spoor van Jezus zou kunnen leven. In plaats daarvan werd uitvoerig stilgestaan bij de vraag wie en wanneer de bijbelteksten zou kunnen hebben geschreven, hoe betrouwbaar die teksten als een verslag van het joodse volk en het leven van Jezus eigenlijk waren en hoe er door de kerk in de loop der eeuwen mee was omgesprongen. Het was vanuit historisch oogpunt allemaal heel erg boeiend, maar ik kwam enigszins onthutst tot het besef dat de theologiestudie in dat eerste jaar me meer deed twijfelen aan mijn geloof dan dat het me daarin steunde en versterkte.
Die geloofscrisis is wel weer overgegaan. Want gaandeweg, door te lezen wat andere theologen en filosofen overkwam als zij zich afvroegen hoe het er met hun geloof voor stond, groeide bij mij het inzicht dat het niet om de teksten van de bijbel zelf ging, maar om de innerlijke waarde die daaronder school. Dat theologie geen studie is die je als een soort routeplanner naar de juiste bestemming leidt, maar dat theologie gaat over hoe een mens God kan beleven.
Maar ook dat was nog niet zo gemakkelijk. Want in onze cultuur is het zo dat je, als je iets over God wilt zeggen, onvermijdelijk te maken krijgt met de vraag hoe je je geloof in God kunt rijmen met wat de bijbel daarover zegt. Op de een of andere manier wordt er altijd stilzwijgend vanuit gegaan dat je geloof rechtstreeks is gebaseerd op alles wat er in de bijbel staat. Voor niet-gelovige mensen in onze cultuur geloof je kennelijk in de eerste plaats in een boek – de bijbel – en pas in de tweede plaats in de hoofdpersoon uit dat boek - God.
En vervolgens word je dan om de oren geslagen met alles wat in de bijbel niet logisch of verklaarbaar is. Dat mensen, anders dan het in de bijbel staat, niet genezen worden door wonderen, maar door de medische wetenschap. Dat bidden om verlossing van tegenspoed en ellende niet echt een remedie is als het tegen zit.
Dat opstaan uit de dood biologisch gezien volstrekt onmogelijk is en de verlossing van deze wereld niet tot stand komt door God, maar door ons verstand zo goed mogelijk te gebruiken.
Want de vragenstellers gaan ervan uit dat een theoloog helemaal achter dat boek staat. De vragen worden altijd zo geformuleerd alsof de theoloog niet in God, maar in de bijbel gelooft. Maar dat laatste is natuurlijk niet zo. In de bijbel wordt op een bepaalde manier over God gesproken, maar het is niet de enige manier. Mensen spreken op tal van manieren over God en omdat God niet bekend is, doen ze dat in vergelijkingen. Er is geen geloofsgedicht waarin dat niet gebeurt. In een gedicht van Guido Gezelle tref je bij voorbeeld de volgende zinnen aan:
als de ziele luistert
spreekt het al een taal dat leeft
blaren van de bomen
spreken met elkaar gezwind
of, in een ander gedicht van Van der Molen:
een merel zingt uw hoge naam ter ere
de wolken schuiven onder u voorbij
de vissen prijzen u in klare meren
het aardrijk bidt uit stomme monden klei
Ze staan in de bundel Geliefde Geloofsgedichten en veel van die gedichten hebben mensen generaties lang ontroerd, getroost en gesterkt. Maar als je ze op de manier van een ongelovige wetenschapper leest, dan kun je al gauw enigszins smalend opmerken: een ziel die luistert is onzin. Een ziel heeft geen oren, geen trommelvlies en geen buis van Eustachius. Een ziel, als een ziel al bestaat, kan helemaal niet luisteren.
En een merel, een merel kan helemaal geen naam zingen, daar mist zo’n vogel het spraakvermogen voor. Vissen kunnen helemaal niet prijzen, want ze hebben geen stem, en laat staan dat de aarde zou kunnen bidden. Toch staat het er en geeft het preciezer dan enig wetenschappelijk of rationeel betoog weer wat een religieus mens voelt als hij stil is of als hij naar de lucht kijkt. De maker van deze gedichten wordt overvallen door het religieus contact met de wereld om hem heen en hij drukt dat uit door dat te vergelijken met een merel die de naam van God kan zingen en met bladeren aan de bomen die met elkaar kunnen spreken.
Dit is wat je projecteren noemt. De dichter projecteert op de merel en de bladeren wat hij voelt en geeft die vogel, die ziel en die vissen een stem. Wij projecteren ook voortdurend, we kunnen niet anders. Als ik van mijn computer zeg dat die niet wil doen wat ik wil, dan projecteer ik mijn ideeën over wat er zou moeten gebeuren op een gevoelloos en bewusteloos apparaat. Als ik zeg dat katten zulke eigenwijze beesten zijn, dan projecteer ik mijn ideeën over eigenwijsheid op dieren die daar geen weet van hebben.
Projecteren is gewoon een woord voor het op een bepaalde manier naar de werkelijkheid kijken. Dat is een heel gewoon en natuurlijk gegeven, zo zitten we nu eenmaal in elkaar. Dat gebeurt ook op talloze manieren in de bijbel. De bijbel is een boek waarin mensen hun projecties over God en alles wat God in hun leven doet, hebben opgeschreven. Zij konden niet anders en daarom vind ik het altijd zo merkwaardig dat mensen die bijbel zijn gaan zien als de rationele en feitelijke verslaglegging van alles wat God in ons leven doet en wat hij met ons voorheeft. De verbeeldingskracht van de bijbelschrijvers is zo overtuigend geweest, dat wij hun verbeelding over wat er tussen mens en God plaatsvond, zijn gaan verwarren met de feitelijke werkelijkheid. In zo’n verwarring raak je natuurlijk de draad kwijt en op die manier kun je je geloof ook nauwelijks ervaarbaar en voorstelbaar houden.
In de Evangeliën spreekt Jezus de mensen meestal toe in gelijkenissen. Daarin gebruikt hij beelden uit het dagelijks leven van de mensen die hij toespreekt. In de gelijkenis over de groei van het koninkrijk van God bij voorbeeld projecteert hij die groei op het mosterdzaadje. Zijn luisteraars wisten dat het mosterdzaadje een piepklein zaadje is, maar een enorme woekerplant wordt als het is volgroeid. In andere gelijkenissen wordt dat ook gedaan. Het patroon is heel vaak dat het begint met een enkeling die het anders doet dan je zou verwachten. De barmhartige Samaritaan, de opzichter van de wijngaard, ze handelen onverwachts en met veel meer oog voor recht en rechtvaardigheid dan je zou verwachten en ze brengen op die manier het koninkrijk van God dichterbij. Die gelijkenissen zijn op die manier oefeningen in het juiste zien en horen geworden. Het op een bepaalde manier zien en horen, het komt steeds weer terug en het is ook opvallend dat de gedetailleerd beschreven wonderlijke genezingen ook heel vaak verhalen zijn waarin blinden weer ziende worden en doven weer horend.
De gelijkenissen nodigen ons uit om op een andere manier naar de wereld te kijken dan we zijn gewend. En in de gelijkenissen worden dingen verteld die waar zijn ondanks het feit dat ze nooit zijn gebeurd. In feite is dat zo met de hele bijbel. De teksten in dat boek zijn het zinnebeeld van de waarheid. En het verhaal over Jezus gaat niet over een god in mensengedaante, maar over de verbeelding van de verschijning van het goddelijke onder de mensen. Een verschijning waardoor je anders tegen de wereld aankijkt dan zonder dat verhaal. En hoe je tegen iets aankijkt, dat bepaalt de manier waarop je ermee omgaat. Als iemand op een bepaalde manier tegen de werkelijkheid aankijkt, op een manier die te maken heeft met het besef dat hij onderdeel is van een ontzaggelijk en overweldigende geheel waarachter het geheim staat dat door zijn gelovige medemensen God wordt genoemd en als hij probeert daar in zijn levensstijl rekening mee te houden, dan is zo’n mens in feite religieus, zelfs al wil hij zelf misschien niet als zodanig worden beschouwd. Het verschil tussen zo’n onbewust religieus mens en ons is dat wij bij die religieuze beleving van ons bestaan gesteund worden door wat daarover in de bijbel wordt gezegd en degene die niets van die bijbel moet hebben, die moet het toch min of meer op zijn eentje uitzoeken.
Kennis van wat de bijbel vertelt over leven en sterven, geloof en ongeloof, recht en rechtvaardigheid, liefde en naastenliefde, het maakt je vragen over alles wat met God kan zijn bedoeld beter te hanteren, het geeft je als het ware de richting aan waarin je zoeken moet. Dat gebeurt vooral in de Evangeliën en daarom is het ook helemaal niet raar om bij wijze van beeldspraak te zeggen dat Jezus nog in ons midden leeft.
Want inderdaad, Jezus leeft. Niet zoals de wetenschap dat zou bedoelen, maar als een echo van de waarheid die in ons innerlijk doorklinkt. Van de waarheid die ons vertelt dat niet de bewezen feiten in dit bestaan, maar de doorvoeling en doordenking van wat ons in hem en in alles wat over hem is geschreven,is overgeleverd, de kern van de zaak is. En dat die kern ons duidelijk maakt wat er wordt bedoeld met mensen die het koninkrijk van God zien als een doel dat ze willen nastreven.
Geloof is niet iets van het hoofd, maar van het hart. Dat geloof helpt je om je houding ten opzichte van de wereld anders te maken en daardoor anders met die wereld om te gaan.
Dit geloof, het geloof waarin een gelovige God projecteert als de bron van alles waarop hij hoopt en het bewijs van de waarheid die hij niet kan zien, dat is het geloof dat ons wordt voorgedaan in de Evangeliën. Ze bevatten in al hun ogenschijnlijke eenvoud de diepste kern van alles: niet het uiterlijk van alle dingen, maar je eigen innerlijk is de sleutel van de hemel op aarde.
Samenvatting
In de bijbel wordt op een bepaalde manier over God gesproken, maar het is niet de enige manier. Mensen spreken op tal van manieren over God en omdat God niet bekend is, doen ze dat in vergelijkingen. Er is geen geloofsgedicht waarin dat niet gebeurt. In een gedicht van Guido Gezelle tref je bij voorbeeld de volgende zinnen aan:
als de ziele luistert
spreekt het al een taal dat leeft
blaren van de bomen
spreken met elkaar gezwind
of, in een ander gedicht van Van der Molen:
een merel zingt uw hoge naam ter ere
de wolken schuiven onder u voorbij
de vissen prijzen u in klare meren
het aardrijk bidt uit stomme monden klei
Een wetenschapper kan zeggen: een merel, een merel kan helemaal geen naam zingen, daar mist zo’n vogel het spraakvermogen voor. Vissen kunnen helemaal niet prijzen, want ze hebben geen stem, en laat staan dat de aarde zou kunnen bidden. Toch staat het er en geeft het preciezer dan enig wetenschappelijk of rationeel vertoog weer wat een religieus mens voelt als hij stil is of als hij naar de lucht kijkt. De maker van deze gedichten wordt overvallen door het religieus contact met de wereld om hem heen en hij drukt dat uit door dat te vergelijken met een merel die de naam van God kan zingen en met bladeren aan de bomen die met elkaar kunnen spreken.
Dit is wat je projecteren noemt. De dichter projecteert op de merel en de bladeren wat hij voelt en geeft die vogel, die ziel en die vissen een stem. Wij projecteren ook voortdurend, we kunnen niet anders.
Jezus spreekt in gelijkenissen. De gelijkenissen nodigen ons uit om op een andere manier naar de wereld te kijken dan we zijn gewend. En in de gelijkenissen worden dingen verteld die waar zijn ondanks het feit dat ze nooit zijn gebeurd. In feite is dat zo met de hele bijbel. De teksten in dat boek zijn het zinnebeeld van de waarheid. En het verhaal over Jezus gaat niet over een god in mensengedaante, maar over de verbeelding van de verschijning van het goddelijke onder de mensen.
Een verschijning waardoor je anders tegen de wereld aankijkt dan zonder dat verhaal. En hoe je tegen iets aankijkt, dat bepaalt de manier waarop je ermee omgaat.
Geloof is niet iets van het hoofd, maar van het hart. Dat geloof helpt je om je houding ten opzichte van de wereld anders te maken en daardoor anders met die wereld om te gaan. De kern van dat geloof is: niet het uiterlijk van de dingen, maar je innerlijke houding is de sleutel van een hemel op aarde.