Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern
De God van Jezus van Nazareth is een god die zich laat vinden in de menselijke hunkering naar een harmonisch leven met zijn medemens en een bestaan waarin het persoonlijke, de redenen van het hart, tot gelding kunnen komen. Een dergelijke houding vraagt vertrouwen. Vertrouwen dat zich meedeelt aan de medemens doordat we al dan niet uitgesproken, tegen hem zeggen dat hij als mens absolute waarde heeft en wij erop vertrouwen dat hij die absolute waarde ook in ons ziet.
Volledige tekst
In onze kindertijd krijgen wij sprookjes te horen. Iedereen kent waarschijnlijk wel het eenvoudige sprookje van Hans en Grietje. Bij Bram Moerland kwam ik een uitleg van dat sprookje tegen die me aansprak, maar tegelijk ook met scepsis vervulde. Ik geef hier de uitleg van Moerland.
In het sprookje van Hans en Grietje worden twee kinderen door hun ouders helemaal alleen achtergelaten in het grote bos. Ze komen in een wereld zonder enig houvast en dat is het ergste dat een kind kan overkomen. De angst daarvoor neemt in het verhaal de gestalte aan van een boze heks die Hans en Grietje wil opeten. Maar door slim te zijn overwinnen ze samen de heks.
Het verhaal van Hans en Grietje, aldus Moerland, loopt nagenoeg gelijk op met een uiteenzetting van de Duitse existentiefilosoof Karl Jaspers over het bereiken van volwassenheid. Kort na de Tweede Wereldoorlog schreef hij in zijn boek Von der Wahrheit:
“Een kind voelt zich aanvankelijk geborgen in de zorg van zijn ouders. Wanneer het kind als jonge volwassene zijn ouderlijk huis verlaat en de wijde wereld in trekt, dreigt het die geborgenheid te verliezen, en dat is een angstige ervaring. Veel jonge volwassenen, zegt Jaspers, proberen die geborgenheid alsnog veilig te stellen door zich te voegen in en of andere ideologische droom van geborgenheid. Jaspers verwijst hier duidelijk naar het fascisme, dat de Duitsers zoveel ellende heeft gebracht. Die droom mislukt, want het leven laat zich niet in een dwangbuis persen. Het tegendeel is het geval: de ideologie wordt een spirituele gevangenis en je loopt gevaar er je eigen identiteit in te verliezen. En dat roept dan weer grote angsten op. Als je daaraan wilt ontsnappen kun je dat alleen op eigen kracht, niemand anders kan dat voor je doen.”
Hans en Grietje worden achtergelaten in het grote, donkere bos: daarin kunnen we de angst voor het verlies van geborgenheid van de jonge volwassene herkennen waar Jaspers over sprak. Het huisje van koek staat voor de verlokking van de ideologie. In de dreiging om opgegeten te worden door de heks zit de angst voor het verlies van de persooonlijke identiteit en in de goede afloop van het sprookje –Grietje verbrandt de heks – zit de bevrijding uit de ideologische gevangenschap verborgen.
Deze uitleg is aansprekend en heeft zeker herkenningsmomenten, maar ik ben toch een beetje sceptisch. Voor mij wringt er iets tussen de psychologische duiding van het sprookje en de beleving van het kind dat dit verhaaltje voorgelezen of verteld krijgt. Als kind had ik niet de flauwste notie van de mogelijke psychologische achtergronden, voor mij was het alleen maar een spannende vertelling waarin het goede uiteindelijk het kwade overwint. Wel is het zo dat dit soort verhalen ons op de een of andere manier altijd bij blijft, maar of dat nu komt door de parallellen die Jaspers aanbrengt met zijn jonge volwassenen die uit angst voor geborgenheid in een ideologie vluchten…..daar ben ik niet van overtuigd.
Wat is het dan wel waardoor verhalen onverwoestbaar zijn en blijven? Ik denk dat de verhalen en verhaaltjes die de ongewisheid van het leven, van het lot in kaart brengen en de reacties daarop van de hoofdpersonen weergeven, ons iets meedelen over de bewogenheid van het leven en dat wij daarop aanslaan.
Religie is ook een verwerking van de wisselvalligheden en de bewogenheid van het leven. We zouden het misschien wel willen, maar we hebben lang niet alles in de hand. Je leven, je werk, je relaties, je plant het maar het pakt maar al te vaak heel anders uit dan je je had voorgesteld. Het bestaan heeft ongewisse trekjes, we hoeven alleen maar even stil te staan bij de natuurrampen die mensen kunnen treffen zoals watersnood, orkanen en aardbevingen. Maar ook als de natuur niet tegen ons tekeer gaat kan het leven je akelige dingen aandoen. Ziek worden op uitgerekend het moment dat je daar totaal niet tegenop kunt; een vriend of vriendin die zichzelf zonder enige ogenschijnlijke aanleiding van het leven berooft; een hechte relatie die onverwacht naar de knoppen gaat: de lijst van dingen die ons kunnen overkomen is eindeloos lang. We leven het leven, maar het leven doet ook regelmatig wat terug. Niet alleen kwade dingen gelukkig, maar ook goede. Een prachtige liefde, een nieuwe fantastische baan, een voorjaarsochtend die je tegemoet zingt, ook die dingen geeft het leven je. Maar je hebt het nooit helemaal onder controle, er kan altijd iets gebeuren waardoor je op je grondvesten schudt en denkt: mijn God, waar komt dit vandaan en hoe gaat het weer weg?
Er is een tijd geweest dat men dacht dat alles wat een mens kon overkomen, besloten lag in het grote, allesomvattende plan van God. En als je niet begreep waarom die goede, liefdevolle en almachtige God toch zulke verschrikkelijke dingen veroorzaakte, dan kon het gebeuren dat tegen je gezegd werd dat wij te vergelijken zijn met iemand die tegen de onderkant van een borduurwerk aankijkt. Het lijkt een chaos, maar de bovenkant laat een prachtige voorstelling zien. Maar met zulke verhalen verklaren we de wereld niet meer. Een algoede en almachtige God die alles bestiert, zo stellen wij ons God niet meer voor. Het is niet alwijs en algoed om de chaos en wanorde die je in de wereld aantreft, te veroorzaken. Het is ook niet algoed om levende wezens te scheppen die soms op vijfentwintigjarige leeftijd aan een ernstige ziekte overlijden, om situaties te creëren waarin volken elkaar uitmoorden en duizenden onschuldige mensen vermoord, verkracht en uitgeroeid worden. Wie aan zo’n God wil vasthouden komt onherroepelijk met de mond vol tanden te staan als hem gevraagd wordt waarom God al dit onrecht en leed veroorzaakt in zijn masterplan. Onze religie vraagt niet om zo’n God en kan zo’n God ook niet rijmen met de bodemloze absurditeit die je op deze wereld kunt aantreffen. En zo’n God is ook niet het antwoord op de werkelijke vraag naar God.
Hiervoor sprak ik over het onzekere dat het leven aankleeft. Ondanks al ons gesleutel aan het menselijk bestaan, blijft er toch steeds de afhankelijkheid van de wisselvalligheden van het lot, de veranderingen van omstandigheden waarin we ons moeten schikken en de aanvaarding dat, hoe graag wij dit ook zouden willen, niet alles te regelen en te verklaren valt. De werkelijkheid waarin wij leven, die werkelijkheid geeft ons het gevoel dat het niet mogelijk is om de toevalligheden van het leven de baas te blijven. Dat gevoel wekt het verlangen op naar een houvast, midden in een wereld die dat houvast menselijkerwijs niet kan geven. Vanuit dat gevoel ontstaat religiositeit: het besef dat onder alles wat zich aan je voordoet een macht aanwezig is waarvan alles doortrokken is en in staat is om je grond onder de voeten te geven. Die macht openbaart zich naar mijn idee niet op de manier van de klassieke godsdiensten waarin God zich op een berg vertoont in vuur en zwavel of door een boek aan een profeet te dicteren. Die macht is sluimerend aanwezig voor degene die ernaar vraagt en die macht wil erkennen als een bestaansgrond. Ik noem die macht God, maar dat is een kwestie van persoonlijke keuze. Van mij mogen mensen die macht ook “iets” noemen of “het geheim”.
Ieder mens zal zich zelf wel eens de vraag hebben gesteld: waarom besta ik? Je kunt daar een biologisch antwoord op geven. Je bent geboren omdat uit de 400.000 eicellen van een vrouw, waarvan er in de loop van haar leven maar 400 tot rijping kunnen komen, er toevallig één is bevrucht door een mannelijke zaadcel om jou voort te brengen. Als het antwoord hiertoe beperkt blijft, is de vraag behandeld, maar is aan de kern van de vraag voorbijgegaan. Want wanneer een mens vraagt “waartoe besta ik”, dan vraagt hij naar de basis van zijn persoon. Hij vraagt “waarom ik en niet een van de andere miljoenen mogelijke personen?” Het is een existentiële vraag die wij ons leven lang blijven stellen en er is geen bevredigend antwoord op te geven door de wetenschap, niet door de biologie, niet door de sociologie en niet door de psychologie. De logica van het verstand kan geen antwoorden geven op deze existentiële vragen. De antwoorden van het verstand bevredigen niet omdat het antwoord op de vragen alleen te vinden is in wat ons als persoon, als eigenstandig individu, aanspreekt. Objectief natuurwetenschappelijke informatie of een objectieve geloofsleer kan ons daarbij nooit verder te helpen omdat het antwoord alleen te vinden is in ons eigen hart, het hart dat wil zeggen dat in het nastreven van het menselijke zich een god kan tonen die het ons mogelijk maakt om tegen al het onpersoonlijke in dat zich in de werkelijkheid voordoet, toch persoonlijk grond onder de voeten te krijgen.
In de westerse cultuur zijn wij opgegroeid met de Bijbel en dan daarvan vooral met het NT. Misschien zou je wel kunnen zeggen dat dit verhaal, dat cirkelt om de begrippen schuld, verzoening en naastenliefde, ons grote verhaal is en wij aan dat verhaal de waarden ontlenen die wij belangrijk vinden. De belangrijkste waarde die we in het NT aantreffen en die ons in verhaalvorm wordt aangereikt, is het nastreven van menselijkheid. De hoofdpersoon van het verhaal waarin die menselijkheid gestalte krijgt, is Jezus van Nazareth en zijn God is geen God in de hemel die op wonderbaarlijke wijze ingrijpt in de natuur en in de geschiedenis, maar een God die zich laat vinden in de menselijke hunkering naar een harmonisch leven met zijn medemens en een bestaan waarin het persoonlijke, de redenen van het hart, tot gelding kunnen komen. Een dergelijke houding vraagt vertrouwen. Vertrouwen dat zich meedeelt aan de medemens doordat we al dan niet uitgesproken, tegen hem zeggen dat hij als mens absolute waarde heeft en wij erop vertrouwen dat hij die absolute waarde ook in ons ziet.
Religie is dat vertrouwen. Door dat vertrouwen de basis van ons denken en doen te maken, geeft religie ons het houvast om het absurde en onmenselijke dat wij tegenkomen tegen te blijven spreken. En de God van deze religie woont niet hoog in de hemel, maar in ons hart. Om redenen die wij niet begrijpen en alleen in verhalen kunnen weergeven, heeft die God zich in ons genesteld en spoort hij ons aan om altijd te blijven geloven dat menselijke vrijheid gevonden wordt door vertrouwen. Vertrouwen dat je niet voor niets of zomaar bestaat en dat dat net zo is voor de ander aan wie je dat vertrouwen geeft. Dat is tegendraads. Want het ligt veel meer voor de hand om juist dat vertrouwen tussen haakjes te zetten en de werkelijkheid met een cynische instelling te benaderen. In dat cynisme voert dan niet het vertrouwen maar het wantrouwen de boventoon. Maar het NT brengt het verhaal dat wat wij ten diepste nodig hebben vertrouwen is. Tegen alles in omdat alleen dan menselijkheid tussen mensen kan ontstaan en blijven. Daarin spreekt het Evangelie de taal van de ziel. Die taal is niet logisch en niet feitelijk. Want het is geloofstaal en de redenen voor die taal zijn de redenen van het hart.