Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern van de overdenking
Als alleen de natuur de autoriteit boven mij is, maar die autoriteit niet duidelijk is voor wat betreft de levenshouding die ik na zou moeten streven, of welke idealen mijn leven zouden moeten bepalen, wat is dan mijn geestelijk kompas. Je kunt zo je vraagtekens zetten bij het godsbegrip van het christendom, jodendom en de islam, maar je kunt er niet om heen dat die godsdiensten de gelovige wel een leidraad meegeven voor de inrichting van zijn menselijk bestaan.
Overdenking
Het is voorjaar. Het is lente en dat roept bij mij altijd gevoelens op van opluchting en vreugdevolle verwachting. Opluchting dat de winter nu eindelijk op zijn retour is en vreugde om het vooruitzicht naar de zon op je gezicht en ontspannen zoele zomeravonden met aangenaam gezelschap en dito gesprekken. Straks kun je de bloesem weer aan de bomen zien verschijnen en wordt het een drukte van belang in de tuin omdat de vogels zich gaan klaarmaken voor de ontvangst van de jonge vogels uit de uitgebroede eieren.
De lente roept warme gevoelens op en maakt je bewust van de schoonheid van de natuur. Die ervaring heeft iets religieus en dichters maken daar dan ook veel werk van. Er is een liedje van Toon Hermans over het voorjaar waarin hij die bijzondere ervaring van de lente en de zomer bezingt. In de stilte van het voorjaar, als het witte bloesem sneeuwde in het gras. In de volte van de zomer, met de veldboeketten en het gouden koren, in de nachten vol met sterren en een dichterlijke maan. Het zijn een paar regels uit dit liedje en ze geven de verwondering weer van de mens die de wisseling van de seizoenen ondergaat en verwelkomt.
Voor heel veel mensen is de natuur de bron van hun religie. Ze zoeken en vinden God in de natuur en ze worden geraakt door wat ze tijdens een wandeling of een fietstocht in de natuur beleven. Het is de idyllische kant van de natuurbeleving en die kant is vaak bezongen of verbeeld in de schone kunsten.
Maar er is ook een minder prettige kant van de natuur, want die natuur, die zich zo schoon en aangenaam kan presenteren in de lente, kan ook genadeloos hard en wreed zijn. Je kunt in het hooggebergte iets ervaren van de grootsheid van de natuur en dat kan je een bijna religieuze beleving geven. En je denkt: hier ben ik te klein voor, dit gaat boven mij uit hier maak ik iets mee van wat niet gewoon is, het is iets van een andere wereld. Maar als het onweer losbarst en de lawines naar beneden denderen, dan verandert die serene natuur in een uitbarsting van geweld en een dodelijke dreiging.
Wie een geliefde heeft verloren nadat die door een lawine voor zijn ogen werd meegesleurd, kijkt daarna anders naar de majestueuze bergtoppen. En als een koele bries in de zomer zich van het ene op het andere moment ontwikkelt tot een orkaan die alles op zijn weg omver blaast, dan is het ook wel gedaan met alle lofzangen op de natuur.
Aan de stedeling die geen uitstapjes in de natuur onderneemt, is deze bijna religieuze ervaring van een ondergaande zon die een geelrode baan over het water trekt of de bloesem die een boom in vuur en vlam zet niet besteed. Kinderen die in een grote stad opgroeien en nooit verder komen dan de supermarkt of de games op hun schermpje, hebben vaak geen benul van de wijze waarop natuurlijke processen hun weerslag op ons dagelijks leven hebben. Ik heb een keer een programma op de televisie gezien waarin kinderen gevraagd werd waar onze melk vandaan komt. Ze kwamen niet verder dan het pak melk dat je in de supermarkt kan kopen. De kennis dat koeien voor melk zorgen, was niet aanwezig.
Het deed me denken aan de Russische soldaten in Duitsland. Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog werd Berlijn door Russische troepen ingenomen en bezet. De soldaten van het Russsische leger kwamen veelal uit primitieve en afgelegen streken zonder moderne voorzieningen. Ze zagen in Berlijn dat er uit kranen stromend water kwam en deze kranen werden door hen in grote aantallen gesloopt om mee naar huis te nemen. De soldaten meenden dat ze dan ook thuis over stromend water zouden kunnen beschikken.
Voor veel wetenschappers is de natuur een bron van hun religiositeit. Zij ervaren de grootsheid en de schoonheid vand de natuur als iets buitenwerelds, iets wat met God te maken heeft.
Maar die God is voor hen een andere God dan die van het gevestigde christendom. Want de klassieke christelijke theologen zien God niet als een onderdeel van de natuur. Omdat God de natuur heeft geschapen, kun je hem niet identificeren met wat hij heeft geproduceerd. De Zwitserse theoloog Karl Barth, die tot ver in de vorige eeuw leidend was voor de theologie van gereformeerde gelovigen, was er zeer uitgeproken over: religieuze ervaringen via de natuur behoren bij het heidendom. De God van de christenen doet zich alleen door de openbaring kennen, via de Heilige Schrift.
Volgens die klassieke christelijke theologie zeggen alle prachtige ontwerpen en harmonieuze ecosystemen in de natuur ons dat God niet alleen bestaat, maar dat hij ook almachtig, alwetend en algoed is. In artikel 1 van de geloofsbelijdenis van de Nederlandse kerken, heel oud en daterend van de zestiende eeuw, maar nog altijd officieel geldend, kunnen we lezen dat God almachtig, volkomen wijs, rechtvaardig en goed is.
Darwin dacht er anders over. Het mooie en goede van de natuur is volgens hem maar één kant van de medaille. Aan de andere kant is er ook veel ellendigs te zien. Eén van de voorbeelden die hij koos, is dat van de sluipwesp, een insect waarvan hij niet kan inzien dat dat door een liefhebbende god is geschapen. Sluipwespen leggen hun eitjes in het verlamde, maar nog wel levende lichaam van een rups. De eitjes komen uit en de jonge wespenlarven eten vervolgens de nog altijd levende rups op. Ze doen dat langzaam, want ze willen de rups niet doden en en rekken het stervensproces zo lang mogelijk, waarbij ze het hart en het zenuwstelsel voor het laatst bewaren. Gruwelijker en meedogenlozer kan het eigenlijk niet.
Het was de filosoof Spinoza die de gedachte verwoordde dat God niet buiten de schepping valt, maar zelf onderdeel van die schepping is. God is dus niet de schepper van de wereld, de wereld is een onderdeel van het goddelijke. Baruch de Spinoza was een jood, die in de zeventiende eeuw in Nederland woonde en werkte. Zijn belangrijkste werk, de ethica, werd in 1677, zijn sterfjaar, uitgegeven. Er is veel literatuur over Spinoza, een kijkje op internet levert tal van titels op.
Voor ons onderwerp van vandaag is vooral het godsbegrip van Spinoza interessant omdat zijn God samenvalt met de natuur. Die gedachte is geheel en al in strijd met het jodendom en het christendom, omdat in die godsdiensten God juist buiten de natuur staat. In de Islam is het denk ik hetzelfde, maar mijn kennis van de Islam is niet groot genoeg om dat zonder meer te stellen. Als je daarbij dan nog bedenkt dat Spinoza een vurig bepleiter was van vrije meningsuiting en vrijheid van godsdienst, is te begrijpen waarom hij uit de joodse gemeenschap werd gezet en zijn boeken in de zeventiende eeuw verboden werden door de Staten van Holland vanwege hun ontheiligende, goddeloze en godslasterlijke inhoud.
Ik ken heel veel vrijzinnigen die de denkbeelden van Spinoza graag en enthousiast onderschrijven. Het is wel te begrijpen dat dat zo is, want het past heel goed in het vrijzinnig denken om de bijbel tussen haakjes te zetten en de geloofsartikelen van het gevestigde christendom onder kritiek te stellen. Dat doet Spinoza ook omdat hij een vurig voorstander is van absolute vrijheid van meningsuiting en absolute vrijheid van godsdienst en ook dat is bij vrijzinnigen een geliefd uitgangspunt voor de manier waarop we ons leven willen inrichten.
Spinoza was een verlicht filosoof en zijn ideeën over God en natuur zijn aantrekkelijk omdat hij de wetmatigheden in de natuur ziet als het enige leidende principe en God dus geen speciale bedoelingen met ons heeft. Dat God het goede wil en niet het kwade, dat God een oordeel zou hebben over wat recht is en wat onrecht, valt in dat principe weg. Goed of kwaad, mooi of lelijk, rechtvaardig of onrechtvaardig, bij Spinoza zijn dat alleen vormen van menselijke verbeelding.
En dat maakt het er voor mij niet eenvoudiger op.
Als alleen de natuur de autoriteit boven mij is, maar die autoriteit niet duidelijk is voor wat betreft de levenshouding die ik na zou moeten streven, of welke idealen mijn leven zouden moeten bepalen, wat is dan mijn geestelijk kompas. Je kunt zo je vraagtekens zetten bij het godsbegrip van het christendom, jodendom en de islam, maar je kunt er niet om heen dat die godsdiensten de gelovige wel een leidraad meegeven voor de inrichting van zijn menselijk bestaan. En het christendom zoals dat vorm en inhoud heeft gekregen in het NT, dat christendom verschaft me toch een richting in morele zin. Dat kan mijn geloof in een goddelijke natuur mij niet geven.
Die leidraad van een hogere,morele macht die een onderscheid maakt tussen wat goed is wat niet, ontbreekt in het denken van Spinoza omdat humaniteit, welwillendheid tegenover de naaste en hulp geven waar dat geboden is volgens hem alleen vereist worden vanuit het welbegrepen eigenbelang. Oftewel: doe in de samenleving wat de natuur je ingeeft, volg je vitale driften en begeerten om jezelf te handhaven in het leven, maar beteugel ze met je verstand. Oefen in terughoudendheid en stel behoeftebevrediging uit. Onderscheid je daarin van een dier. Dat is in het kort en ook een beetje ongenuanceerd de filosofie van Spinoza.
Dat advies: onderscheid je van een dier, is cruciaal bij Spinoza, want anders beland je in wat hij de natuursituatie noemt- de voorloper van een samenleving. Goed, kwaad, misdaad of zonde bestaan niet in de natuursituatie, je mag er alles doen wat nodig is om jezelf te handhaven: roven, mishandelen, moorden. Zodra mensen afspreken om elkaar niet te bestelen of de hersens in te slaan, begint de geleidelijke overgang naar een samenleving. Je onvervreemdbare natuurrechten blijven, maar onder bepaalde voorwaarden draag je die over aan een autoriteit.
Het christelijk geloof is jarenlang de drager geweest van die autoriteit. Mensen geloofden dat hun lot samenhing met het handelen van God. De christelijke god was een god die het mensdom controleerde en de gedragingen van dat mensdom strafte of zegende.
Dat is voor vrijzinnigen niet zo. In het vrijzinnig denken en geloven past zo’n god niet meer. En de bijbel is voor vrijzinnigen niet het enige medium waarin God zich heeft geopenbaard, het is een mensenboek, geschreven door mensen voor mensen. Jezus was niet de zoon van God, maar een bijzonder mens. Dat neemt niet weg dat het juist de figuur van deze Jezus is die voor mij, ook als vrijzinnig gelovige, een niet aflatende stimulans tot beschouwing en bespiegeling is.
Of de verhalen over hem historisch zijn of alleen mythe of legende, dat vind ik niet van belang. Mensen leven bij verhalen en dit verhaal over zijn levensweg en zijn woorden en daden zoals die beschreven zijn in de Evangeliën zijn voor mij een blijvende bron van inspiratie en geven mij een leidraad voor het hanteren van mijn leven. Hij gaf geen geloofsleer, geen nieuwe theologie of dogmatiek, maar wat hij voorleefde was een houding die gebaseerd was op liefde. Liefde voor de medemens, liefde voor de schepping en liefde voor het goddelijke dat zich op onverwachte en verrassende wijze aan ons kan tonen. Hij wilde ons een leven geven waarin angst plaats maakt voor vertrouwen en woede en boosheid zich oplossen in weloverwogen aanvaarding van het onvermijdelijke.
Het geloof van Jezus kent - anders dan in het jodendom en de islam - geen mensen die je met straffen en wetten tot de orde moet roepen. In zijn mensbeeld zijn het de verlorenen, de verdwaalden, de angstige en wanhopige mensen die uit hun schulp moeten worden gelokt, die uit hun eenzaamheid moeten worden gehaald en de ogen moeten worden geopend voor wat liefdevol leven is, zonder angst en wanhoop.
Dat is een leidraad voor de ziel en in dat opzicht is de filosofie van Spinoza, hoe aannemelijk ik die ook vind, dan toch, althans voor mij, een tikje mager want het geeft me onvoldoende houvast bij het hanteren van de vragen waarvoor ik in het leven kom te staan.