Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern
Wetenschappers hebben gezegd dat God alleen in de menselijke geest leeft en dus niet bestaat. Maar dan nog, als dat zo is, als God alleen maar in de geest is: welke wetenschapper zal tegen een religieus mens kunnen zeggen dat hij ongelijk heeft als hij zegt dat God bestaat omdat God woont waar men hem binnenlaat? Religie en wetenschap: de vragen en antwoorden van de een gaan niet boven die van de ander, zij zijn verschillend als de bloemen in een vaas: alle anders van vorm en kleur, maar samengebundeld een prachtig boeket.
Volledige tekst
Soms hoor je iemand wel eens zeggen dat hij liever in de zeventiende eeuw, de “gouden eeuw” zou hebben geleefd dan nu. Zo iemand idealiseert het verleden omdat hij zich in het heden niet thuis voelt. Inderdaad, het heden heeft voor mensen als u en ik zo z’n minder aangename kanten: je moet leven met belastingen, met de helpdesks van telecombedrijven en met politici die vermoeiende oplossingen bedenken voor de problemen die ze zelf hebben gecreëerd. Daar word je soms niet vrolijk van, maar de idealisten die naar vroeger tijden verlangen tellen hun zegeningen niet. Want wij leven in een bevoorrechte wereld vergeleken met die zogenaamde gouden tijden. Denk maar eens aan één aspect, de enorme kindersterfte in die eeuwen. De meesten van ons zien hun kinderen opgroeien en volwassen worden, maar meer dan helft van de mensen in die achteraf geromantiseerde tijden verloren hun kinderen direct na de geboorte of tijdens hun kleutertijd. Het was een lot dat heel veel ouders trof en dat kan de klap enigszins verzacht hebben, maar iedereen weet hoe verschrikkelijk het is om je kind te verliezen en hun verdriet zal groot zijn geweest. Onze voorouders leden, ieder van hen, koningen en koninginnen, industriemagnaten en landheren niet uitgezonderd, want rijkdom biedt geen uitkomst als ook de beste artsen machteloos staan.
Dat wij de massale kindersterfte hebben overwonnen, hebben wij aan de medische wetenschap te danken. De medische wetenschap wist raad waar al het bidden en smeken tot God geen enkel soulaas bracht en het hoeft ons daarom niet te verwonderen dat mensen zich van godsdienst afkeerden en de oplossing van hun problemen liever toevertrouwden aan de dokter dan aan de priester.
Ook op andere terreinen bracht de wetenschap ons vele zegeningen. Met een druk op de knop verwarmen wij onze huizen, volgen wij de Olympische spelen op een ver van ons verwijderd continent en maken wij contact met onze vrienden en verwanten die duizenden kilometers van ons vandaan zijn. De technologie heeft de wereld open gemaakt en kansen geschapen voor mensen die voorheen niet verder konden komen dan de grenzen van hun dorp. God mocht dan almachtig zijn, maar de macht van de natuurwetenschappen, daar zagen we de directe resultaten van.
In dit klimaat keerden steeds meer mensen zich af van de georganiseerde religie. Wat had je aan godsdienst als het noodlot je trof, als je te kampen kreeg met ziekte en armoede en verlies van je geliefden? Wat heb je aan een liefhebbende God, die niets doet aan alles wat er aan onrecht en verdrukking in de wereld is? De vraag werd steeds indringender gesteld: de God van de kerken, bestaat die God eigenlijk wel?
De god van de kerken, een almachtige en menslievende god die zich vierentwintig uur per etmaal met alles in ons leven bezighoudt, die bestaat in ons leven, zeker in ons vrijzinnige leven, niet meer. Zo’n persoonsvormige God heeft zijn geloofwaardigheid voor de meesten van ons verloren. De kerken gaven antwoorden die onhoudbaar bleken gezien de bevindingen van de wetenschap en hun God werd daardoor ongeloofwaardig.
Toch blijkt uit onderzoeken steeds weer dat Nederlanders dan wel niet meer naar de kerk gaan, maar zich nog wel als religieus beschouwen. Hoe zou je dit moeten verklaren?
Het heeft te maken met de god van de filosofen, de god die zich aan het menselijk begrip onttrekt, en die god houdt de meeste mensen nog wel degelijk bezig.
Maar in het nadenken over God treden al gauw misverstanden op als religie en wetenschap zich op elkaars terrein begeven. De natuurwetenschappen bedienen zich van een begrensd denksysteem. In dat systeem wordt alles wat bestaat volgens een bepaalde methode onderzocht en indien mogelijk volgens de bestaande natuurkundige wetten verklaard. Enigszins versimpeld kun je zeggen dat natuurwetenschap zich bezighoudt met het stoffelijke en dit stoffelijke proefondervindelijk analyseert, bewerkt en van conclusies voorziet. Wat in de natuur kan worden waargenomen, dat is haar terrein.
Religie houdt zich bezig met datgene wat niet volgens wetenschappelijke methodes kan worden waargenomen. Religie houdt zich bezig met de geest, en doet een poging om de voortbrengselen van die geest van betekenis te voorzien. Religie probeert de waarde daarvan te begrijpen. Begrippen als liefde, gerechtigheid, naastenliefde, mededogen, zij hebben hun plaats in onze geest, maar waarom? Er zijn neurobiologen die die waarden verklaren door te verwijzen naar onze hersenen. Die waarden zijn in hun ogen eenvoudig een product van onze hersenen, maar dat antwoord bevredigt niet, want waar komen die hersenen dan vandaan en waarom kunnen juist die hersenen waarden ontwikkelen terwijl andere levende wezens niet verder komen dan het ontwikkelen van instinctmatig gedrag?
Wetenschap en religie verschillen wezenlijk van elkaar. Wie dat verschil voor ogen heeft, heeft geen behoefte aan een zinloos conflict tussen deze disciplines. Maar dat conflict rijst herhaaldelijk bij wetenschappers aan de ene kant en religieuzen aan de andere kant. Er zijn wetenschappers die hun atheïsme (God bestaat niet en wie in hem gelooft laat zich bedriegen) luidkeels aanprijzen als het recept voor een gelukkige en rechtvaardige samenleving. In hun argumentaties vereenzelvigen zij religie meestal met de godsdienstigen die het scheppingsverhaal uit Genesis letterlijk nemen, en alle wonderverhalen als waar gebeurd beschouwen. Op die manier maken zij van religie een verzamelplaats van bijgeloof en blind dogmatisme, maar dat is religie niet. Het is niets anders dan een bekende retorische truc: je dicht je tegenstander allerlei karikaturale eigenschappen toe en vervolgens trek je daar dan tegen ten strijde.
Dat is de ene kant. De andere kant is die van de dogmatici en de zogenaamde ware gelovigen die onder de vlag van religie hun lading dogma’s en vooringenomen meningen in stelling brengen tegen de onaangename waarheden van de wetenschap en hun geestelijk voedsel van eigen merk willen opdringen aan mensen met een andere smaak. Noch de houding van de triomfantelijke atheïst, noch die van de gelovige fundamentalist leiden tot wederzijds begrip van elkaars opvattingen en zijn dus onvruchtbaar.
Als wij de evangelist Johannes nazeggen dat God geest is (Joh. 4:24), hebben wij als religieuze mensen in feite alles over God gezegd wat wij konden zeggen. Wij als mensen zijn de dragers van die geest en als we voor onszelf duidelijk willen krijgen wat daarmee bedoeld kan zijn, kunnen wij te rade gaan bij de uitspraken van degene die tegen Pilatus zei dat zijn koninkrijk niet van deze wereld is.
Ik las logion 3 van het Thomasevangelie en op het eerste gezicht verbaas je je over wat Jezus daar zegt. In de eerste strofen van het logion drijft hij de spot met de bestaande opvattingen in zijn joodse cultuur. In die cultuur spraken de profeten over het koninkrijk als het beloofde land ergens op aarde, waar vrede en gerechtigheid heersen. Dat koninkrijk zou er misschien zijn aan het einde der tijden, of na je dood ergens in de hemel. Kortom, het is niet hier en nu, maar in de toekomst of in de hemel.
Maar Jezus zegt een beetje ironisch: als het in de hemel is, is het niet voor jou, want je bent geen vogel; als het in de zee is, is het ook niet voor jou, want je bent geen vis.
Zo is het dus niet. Het koninkrijk is niet ergens anders. Waar is het dan wel, wat is de verrassende nieuwe zienswijze in dit logion? In het koptisch origineel staat letterlijk: “het koninkrijk is in je binnenste en in je oog”. (Vaak wordt oog vertaald met buiten omdat dat een mooiere stijlfiguur oplevert. Maar de stijlfiguur gaat voorbij aan de betekenis van: de wereld “zien” vanuit je innerlijke gesteldheid). En dat is nieuw, verbazingwekkend nieuw. Het koninkrijk is niet ergens op aarde. Het heeft geen zin om er een ontdekkingsreis naar toe te maken. Het is ook niet in de toekomst, je hoeft er niet op te wachten, zeker niet tot je dood. Nee, als je het koninkrijk zoekt, moet je het zoeken in jezelf. Daar zul je het vinden.
Wie in zichzelf het koninkrijk realiseert, zal datzelfde koninkrijk in de hele wereld kunnen zien. Niet omdat de wereld anders is geworden, maar omdat je er anders naar kijkt. Het koninkrijk “zien” in de kosmos, in de natuur, in je medemensen, het is niet een wetenschappelijke taxatie van wat je waarneemt, het is een manier van kijken die verbonden is met de gesteldheid van wat in je leeft.
Hiermee introduceert dit logion een visie, die het universeel menselijke op het niveau van het goddelijke wil brengen. Want als je zo ziet, zul je beseffen dat je een kind bent van de levende Vader.
Ik heb in de overleveringen over Jezus nooit een uitspraak uit zijn mond gelezen waarin hij iets zegt over de vraag of God bestaat. Ook niet welke eigenschappen God zou hebben en wat God met ons voor zou hebben. De oervraag: waarom zijn wij op aarde? Is er een God of niet, die oervraag laat Jezus liggen. Hij behandelt die vraag niet. Het is hem kennelijk genoeg dat wij mensen hier en nu op deze aarde zijn en dat het geheim daarvan niet te ontraadselen valt. In plaats van de vraag waar wij vandaan komen, behandelt hij de vraag wat wij gaan aanvangen nu we er zijn, hoe wij het leven dat wij hebben gekregen kunnen verrijken. Hij spreekt alleen in vergelijkingen over God. God noemt hij zijn Vader en de mensen zijn allemaal kinderen van die Vader. Die Vader heerst over het koninkrijk des hemels en die Vader heeft ook een huis met vele kamers. De God van Jezus ziet op de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen en de mensen die verloren dreigen te gaan krijgen zijn speciale aandacht. Die God liefhebben is de opdracht aan het mensenkind. In de leer van Jezus krijgt ons innerlijk steeds alle aandacht. Als dat innerlijk gericht is op de Vader waarvan geheim blijft wie of wat hij is als onze God, als wij ons richten op dat geheim, kunnen wij zijn koninkrijk binnentreden. Het is beeldspraak, allemaal beeldspraak.
En daardoor is het religie. Religie gaat over het onzichtbare, onvervreemdbare en ontastbare dat zich roert in de menselijke ziel en daar de wezenskern van de mens is. Die wezenskern is onvatbaar, die kern is niet meten of te wegen, geen microscoop die hem kan ontdekken. Maar die kern toont zich overtuigend in alles wat wij van waarde achten en in alles waar wij naar verlangen. Wetenschappers hebben gezegd dat God alleen in de menselijke geest leeft en dus niet bestaat. Maar dan nog, als dat zo is, als God alleen maar in de geest is: welke wetenschapper zal tegen een religieus mens kunnen zeggen dat hij ongelijk heeft als hij zegt dat God bestaat omdat God woont waar men hem binnenlaat? Religie en wetenschap: de vragen en antwoorden van de een gaan niet boven die van de ander, zij zijn verschillend als de bloemen in een vaas: alle anders van vorm en kleur, maar samengebundeld een prachtig boeket.