Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern van de overdenking
De godsdienst van de OT'ische tijden is niet te vergelijken met de godsdienst c.q. de afwezigheid daarvan in onze Westerse samenlevingen. Het zal niet in ons opkomen om van migranten te vragen om van godsdienst of geloof te veranderen. Maar we kunnen wel aan vreemdelingen die hier komen vragen om respect te hebben voor onze zeden en gewoonten en niet neerbuigend of schamper te doen als onze levensstijl of religieuze houding hun niet aanstaat of niet overeenstemt met wat zij gewend zijn.
Van onze kant kunnen wij dan tegen de vreemdeling in ons land zeggen: dat je onze gewoonten en levensstijl eerbiedigt, is voor ons voldoende om je een onderdak en een bestaan te bieden.
Overdenking Zeist 21 november 2021 (het boek Ruth)
Het boek Ruth is een bijzonder boek, omdat het in kort bestek een aantal thema's bestrijkt. Het geeft een uitleg van bepaalde regels van de wet van Mozes, het gaat over de verplichtingen van de familie
ten opzichte van tot armoede vervallen familieleden, zijdelings komt het erfrecht van vrouwen aan de orde en de omgang met andere volken. Dat een huwelijk met een buitenlandse vrouw niet zou zijn toegestaan, wordt in deze vertelling nadrukkelijk bestreden. Maar het is toch vooral de figuur van de hoofdpersoon uit het boek, de Moabitische vrouw Ruth, die de aandacht wekt.
Het boek bevat maar vier hoofdstukken, maar is desondanks te lang om in zijn geheel voor te lezen. Daarom volsta ik nu met een korte weergave van de inhoud van de vier hoofdstukken. In de proloog wordt vermeld dat er hongersnood was in Bethlehem en Elimelech en zijn vrouw Noőmi daarom uit Bethlehem vertrokken naar het land Moab. Daar was wel te eten, maar de man van Noőmi overlijdt. Zij blijft achter met haar twee zonen, die inmiddels allebei met een Moabitische vrouw waren getrouwd. Een van die vrouwen was Ruth. Na tien jaar in Moab te hebben gewoond, stierven ook de zonen en bleef Noömi achter met haar twee schoondochters Ruth en Orpa.
Op zich is het al bijzonder dat het boek Ruth positief is over het land Moab en het kennelijk geen punt is dat de twee Israëlitische zonen van Noőmi met Moabitische vrouwen getrouwd waren. Israël deed altijd een beetje neerbuigend over Moab, een beetje zoals wij tegen de Belgen aankijken. Moabieten waren afstammelingen van de dochters van Lot, die zich door hun vader zwanger hadden laten maken. Een incestueuze voorgeschiedenis dus, en het OT schroomt niet om dit uitgebreid te vertellen in het boek Genesis. Maar dit terzijde, terug naar het verhaal.
Inmiddels was er geen hongersnood meer in Bethlehem en Noőmi besloot om terug te gaan naar haar geboorteland. Zij zag geen redenen om na de dood van haar man en haar zonen nog langer in Moab te blijven. Haar schoondochter Orpa gaat niet mee, haar andere schoondochter Ruth, tegen alle bedenkingen van Noőmi in, gaat wel mee. Ruth zegt: waar u gaat zal ik gaan, waar u slaapt, zal ik slapen; uw volk is mijn volk en uw God is mijn God. Alleen de dood zal mij van u scheiden. Zo gingen zij naar Bethlehem en hun komst daar baarde veel opzien.
Ruth, door te beslissen dat ze met Noőmi mee zal gaan, vertoont veel daadkracht. Ze neemt op een cruciaal moment in haar leven een cruciale beslissing. Ze weet niet wat de uitkomst zal zijn van haar vertrek naar Bethlehem, en ze kan zich er geen idee van vormen hoe het verder zal gaan. Maar dat komt in ons leven ook voor, een moment waarop je de eerste stap moet maken zonder je te bekommeren om de mogelijke uitkomst van die stap De eerste stap als een kind gaat lopen is zo’n moment, voor de eerste keer wegfietsen zonder dat iemand de fiets vasthoudt, het jawoord geven tijdens een huwelijksplechtigheid, zwanger worden, zwanger maken, een baan aannemen, het huis uitlopen om ergens anders een nieuw leven te beginnen, iemand vergeven etc. Je kunt heel veel plannen, uitdenken, overwegen, regelen, maar er komt een moment waarop het nu moet gebeuren.
Er zijn veel mensen die niet aan hun eigen leven toekomen, niet omdat ze niet weten wat ze willen, maar omdat ze die ene stap, waar letterlijk blind vertrouwen voor nodig is, niet kunnen maken. Ruth maakt die stap vanuit haar liefde voor Noőmi. Die liefde is voor haar allesbeslissend, ongeacht de mogelijke consequenties. Ruth is hierin vastberaden.
Eenmaal in Juda aangekomen, ontvangen zij aanvankelijk geen hartelijk welkom. De achtergrond hiervan laat zich uit de geschiedenis van de Babylonische bezetting van Juda verklaren.
In de zesde eeuw voor christus bezetten de Babyloniërs Juda. Zij voerden de elite, dus de bestuurlijke leiders, de priesters, schrijvers, rijken en handelaren weg van Juda naar Babylon. Ook uit andere veroverde gebieden wordt de politieke, economische en religieuze top naar Babylon afgevoerd. De gedachte hierachter is om de bevolking van de bezette gebieden weerloos te maken door de know-how uit alle streken naar Babylon te transporteren.
De ballingen wonen in Babylon in aparte wijken en onderscheiden zich door de strikte naleving van hun godsdienstige levensstijl. Je zag het in de vorige eeuw bij onze emigranten ook dat ze in het land van aankomst hun godsdienst strikter onderhielden dan de familie die in Nederland achterbleef. Hetzelfde is ook nu nog bij de zgn migranten het geval. Eenmaal in Europa aangekomen, houden ze hun godsdienst strikter in ere dan eertijds in het land waar zij vandaan zijn gekomen.
Als na vijftig jaren ballingschap het Babylonische rijk in elkaar stort en de Perzen aan de macht komen, laten die de verbannen elites van de volkeren teruggaan naar waar ze vandaan komen, ook de Joden. Bij terugkeer in hun land ontdekken ze dat de achtergebleven bevolking hun huizen heeft ingenomen en gewend is het zonder de elite te doen. De thuisblijvers hebben een eigen ontwikkeling doorgemaakt en hun kinderen zijn in Kanaän getrouwd, soms met gelovige Joden, soms met een Kanaänitische vrouw of man. Zij zijn de mensen in Babylon bijna vergeten en beschouwen zich als de ware gelovigen. Er ontstaan ruzies over de eigendom van huizen en van het land en ook over het geloof en de goede zeden. In zo’n sociaal klimaat zijn terugkerende emigranten niet erg welkom en wij weten uit onze eigen geschiedenis ook nog wel met hoeveel kilte en onverschilligheid de teruggekeerde joden en oost-indiëgangers in ons land werden bejegend na het einde vn de tweede wereldoorlog.
Toen de DDR en West-Duitsland na de val van de Berlijnse muur werden herenigd, traden soorgelijke problemen op tussen de West-Duitsers en de voormalige Oost-Duitsers. De Westduitsers eisten de huizen op die zij vijftig jaar eerder hadden moeten verlaten. In de loop der jaren waren die huizen echter bewoond geraakt door een nieuwe generatie Oost-Duitsers, van wie niemand beter wist dan dat hun eigen huizen waren. Bovendien had Oost-Duitsland in de tussentijd een andere geestelijke ontwikkeling doorgemaakt die zich niet in een paar jaar laat uitvegen. Als we zien met hoeveel economische en sociale problemen deze hereniging gepaard is gegaan, kunnen we ons wel een voorstelling maken van de moeilijkheden in de tijden van het OT.
In het land van Juda namen de spanningen tussen de teruggekeerde groepen en de achtergeblevenen toe. Steeds deden zich nieuwe twisten voor, het verband was uit de samenleving en het Perzische bewind stelde de Jood Ezra aan om het bestuur en de religieuze organsiatie van Juda ter hand te nemen. Ezra treedt voortvarend op. De teruggekeerde groepen krijgen het bij hem voor het zeggen. Trouwen met niet-joden wordt verboden. Gemengde getrouwden hebben geen recht op een huis en alleen de getrouwe jood die zich aan de sabbatswetten, de voedselvoorschriften en de besnijdeniswet houdt, krijgt het recht op huis en haard. Het boek Ruth is waarschijnlijk in deze tijd geschreven en dan moeten we het lezen als een protest tegen de heersende mentaliteit ten tijde van Ezra. De verteller wil laten zien dat de etnische beperkingen van Ezra in strijd zijn met de geschiedens van Israël. Aan het eind van het boek Ruth neemt de schrijver een stamboom op waaruit blijkt dat koning David voor een deel van Moabitische afkomst is.
In deze omstandigheden, om het verhaal te vervolgen, heeft Ruth als buitenlandse niet veel perspectief op een behoorlijke positie in de samenleving en meldt zij zich aan bij Boaz om aren te mogen lezen op zijn land. Aren lezen was een bezigheid van de armen. De armen hadden zelf geen land en geen vast werk en waren aangewezen op het rapen van de aren die bij het oogsten achter de maaiers op de akker vielen. Ruth valt op door haar ijver in het aren lezen. Zij is de hele dag in de weer en neemt nauwelijks rust, Boaz is onder de indruk van haar inzet en geeft haar een voorkeursbehandeling, want zij mag ook tussen de schoven gaan rapen. Ruth munt uit in veerkracht en inzet.
Op voorslag van Noőmi legt Ruth zich bij Boaz neer als hij slaapt en Boaz, een rijk en vooraanstaand familielid van Noőmi, valt voor haar. Boaz neemt Ruth bij zich en zij wordt zwanger van hem.
Noőmi wordt in haar oude rechten hersteld en de zoon die Ruth ter wereld brengt zal de stamvader van David worden.
Ruth wordt door de verteller neergezet als een vrouw met markante en gunstige eigenschappen. Ze is vastberaden als het gaat om de beslissing om met haar schoonmoder mee te gaan. Ze is in staat om haar eigen familie en haar eigen cultuur los te laten uit liefde voor Noőmi. Ze is dus opofferingsgezind. Ook weet ze van aanpakken. Eenmaal in het vreemde land aangekomen, neemt ze meteen haar lot in eigen hand door aren te gaan lezen op het land van Boaz en zij doet dit zo ijverig dat het Boaz opvalt. Ook is ze intelligent. Als Noőmi haar voorstelt om zich bij Boaz neer te vlijen om hem ertoe te brengen om haar als vrouw te nemen, begrijpt zij onmiddellijk waarom dit een goed voorstel is en volgt ze dit zonder aarzelen of bedenkingen op.
Maar er zit meer in dit verhaal dan de indrukwekkende persoonlijkheid van Ruth. Door te laten zien dat de etnische beperkingen van Ezra en de zijnen onterecht zijn, benadrukt de schrijver van Ruth dat de keuze voor de God van Israël door Ruth van beslissende aard is. Als ze Noőmi volgt zegt Ruth uw volk is mijn volk en uw God is mijn God.
Met andere woorden: de keuze van Ruth voor de God in het land van aankomst moet de maatstaf zijn waaraan vreemdelingen gemeten worden: geloven zij in de god van het OT en gedragen zij zich naar de geest van de voorschriften dan kunnen zij deel uitmaken van het Joodse volk. Geloof en goed gedrag is het enige dat telt. Deel uitmaken van de bevolking van Israël dient zich niet te beperken tot etnische criteria. De profeten hadden al voor de ballingschap gezegd dat niet de formele godsdienst van offers of het onderdeel zijn van de elitegroep van rijken of gelovigen van belang is, maar de houding ten opzichte van de zwaksten in de samenleving. Boaz is in het boek een voorbeeld van een goede gelovige jood, die Ruth de etnische maat niet neemt.
De lijn van Ruth is gemakkelijk door te trekken naar onze tijd. Wij en andere Europese landen hebben te maken met de instroom van mensen uit andere landen en andere culturen. Wij wijzen die mensen af als ze formeel gezien geen vluchteling zijn op grond van het verdrag dat daarover gesloten is. Alle anderen worden geweerd als gelukszoekers en avonturiers die niets zullen bijdragen aan onze manier van samenleven en onze verworvenheden in gevaar brengen.
Of migranten toegelaten worden heeft bijna altijd te maken met hun etnische identiteit, hun land van herkomst. Als ze daar niet vervolgd werden, als ze daar naar ons oordeel veilig waren, dan zijn ze hier niet welkom. Je kunt dat gelijk stellen met een beoordeling naar hun afkomst, en het is dus een etnische maatstaf. Die maatstaf wordt in het boek Ruth onder kritiek gesteld: als een vreemdeling de juiste god belijdt, dan is dat voldoende voor zijn acceptatie.
De godsdienst van de OT'ische tijden is niet te vergelijken met de godsdienst c.q. de afwezigheid daarvan in onze Westerse samenlevingen. Het zal niet in ons opkomen om van migranten te vragen om van godsdienst of geloof te veranderen. Maar we kunnen wel aan vreemdelingen die hier komen vragen om respect te hebben voor onze zeden en gewoonten en niet neerbuigend of schamper te doen als onze levensstijl of religieuze houding hun niet aanstaat of niet overeenstemt met wat zij gewend zijn.
Van onze kant kunnen wij dan tegen de vreemdeling in ons land zeggen: dat je onze gewoonten en levensstijl eerbiedigt, is voor ons voldoende om je een onderdak en een bestaan te bieden. Als je dat respect voor ons kunt opbrengen, dan zullen we je niet beoordelen op je afkomst, maar samen met je werken aan je toekomst.
Als het op die manier zou kunnen gaan, dan doen we recht aan het beginsel van het Evangelie dat je ieder zo zou moeten behandelen zo als jezelf behandeld zou willen worden. Het is de gulden regel, die het leven van groepen die onderling verschillen draaglijk en hanteerbaar maakt.