Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern van de overdenking
Niet alleen de complexiteit en de schoonheid van de schepping stemt overeen met de gedachte dat hier een goddelijk ontwerp aan ten grondslag moet liggen, het atheïstisch wereldbeeld loopt tegen vele onbeantwoorde vragen aan zoals: waarom zijn er natuurwetten, waarom is wiskunde zo geschikt om de natuur te beschrijven, hoe weten we zeker dat we op onze zintuigen kunnen vertrouwen? Waarom kent elk mens de gewaarwording van zijn eigen persoonlijkheid en hoe komt het dat een mens streeft naar liefdevolle relaties?
Overdenking
Ik zit te lezen in een pocketboek als een klein zwart vliegje neerstrijkt op de opengeslagen bladzijde van mijn boek. Het vliegje is kleiner dan de letters. Ik wilde het wegblazen, maar plotsklaps, als een openbaring, drong het tot mij door wat een onvoorstelbaar wonder dit nietige diertje eigenlijk is.
Het moet met zijn twee snel bewegende vleugeltjes in de buurt hebben rondgevlogen en met zijn facetogen de witte bladzijde in mijn boek hebben opgemerkt. Het voerde een perfecte landing uit en het liep nu zelfbewust met vaste tred op zijn zes minipootjes over mijn boek, hier en daar stoppend om even te ruiken of te proeven.
Ik realiseerde me nu ook dat dit op het eerste gezicht onaanzienlijke wezentje een gedifferentieerd darmkanaal bezat met alle noodzakelijke spijsverteringsonderdelen, dat er een piepklein hartje in klopte dat het bloed rond pompte, dat het nieren had en minieme luchtwegen voor de ademhaling, dat honderden spiertjes de bewegingen van poten,vleugels, kop, sprieten enzovoort mogelijk maakten en zijn stofwisseling voortdurend wisselde naargelang het diertje liep, vloog, stilzat of rondkeek.
En het drong tot mij door dat dit vliegje ook nog over een zenuwstelsel beschikte dat met dunne draadjes alle lichaamsonderdelen verbond en bestuurde. Het zenuwcentrum moest bestaan uit minuscule hersenen waar alle signalen uit de zintuigen van de zintuigen samenkwamen en bliksemsnel tegen elkaar werden afgewogen. Deze hersentjes vormden als het ware de cockpit waarin het wezentje zijn sensaties beleefde, waar het zijn omgeving zag, voelde, rook en proefde en waarop het zijn maatregelen trof in verband met honger, dorst, bloedsuikergehalte enz.
Ik stak voorzichtig mijn hand uit en bewoog mijn wijsvinger langzaam naar mijn bezoeker toe. Het beestje zag mij aankomen, sloeg zijn vleugels uit en steeg geruisloos op om weg te vliegen. Stil en moeiteloos, zeker als je het vergelijkt met het geraas van straalmotoren dat een jumbojet nodig heeft om langzaam van de startbaan op te stijgen. De mens is tegenwoordig ook tot verbluffende prestaties in staat, maar mijn lopende en vliegende en op van alles alert reagerende piepkleine vliegje behoorde beslist tot een daar bovenuit stekende technische superklasse.
Deze bewonderende, door mij enigszins ingekorte, observatie van een klein vliegje maakt deel uit
van de bijdrage van de bioloog Jan Lever aan het boek "Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp" onder redactie van de hoogleraren Cees Dekker, Ronald Meester en René van Woudenberg. Het boek is geschreven voor leken en behandelt de vraag of het leven hier op aarde toevallig tot stand is gekomen of dat daar een plan achter zit van een hogere intelligentie.
Ondanks de verzekering van de schrijvers dat het boek bedoeld is voor leken en niet voor wetenschappers is het geen gemakkelijk boek om te lezen. Het wemelt van de noten en verwijzingen naar andere wetenschappelijke studies en de hoogleraren hebben er kennelijk moeite mee gehad om de materie in begrijpelijke lekentaal te beschrijven.
Gelukkig is gekozen voor voetnoten en niet voor eindnoten. Eindnoten zijn een regelrechte beproeving voor de lezer. Bij iedere noot moet je het lezen onderbreken om achterin in het boek uit te vissen om welke noot het ging en het zijn er soms honderden. U weet kennelijk wel hoe het eraan toe gaat in wetenschapskringen. Je moet altijd bedacht zijn op de beschuldiging van plagiaat en dat brengt dan met zich dat vrijwel iedere alinea in je geschrift die tot een andere schrijver zou kunnen worden herleid, van een noot moet worden voorzien die de bron van die alinea vermeldt. Begrijpelijk, maar niet bevorderlijk voor het leesplezier.
Al in de griekse filosofie van ongeveer 600 v.c. ontstaat een denkrichting over de vraag hoe de wereld en de levende wezens daarin is ontstaan. Die denkrichting ziet de natuurverschijnselen als niets anders dan de effecten van onpersoonlijke, in de natuur zelf schuilende krachten.
Daarmee rijst echter meteen de vraag wat dan de rol van de goden of een hoogste god is, en in het verlengde daarvan de vraag of er wel zulke hogere machten bestaan.
Deze denkrichting heeft een louter materialistische visie op de kosmos, waarin geen rol is weggelegd voor enige aandacht of bijdrage van de goden. Alle processen in de natuur worden herleid tot een spel van bewegende atomen zonder uiteindelijk doel. De denkrichting die daar lijnrecht tegenover staat, is ontwikkeld door de grote atheense filosofen als Plato en Aristoteles. Bij hen hebben de dingen zin en doel en ontwikkelt de kosmos zich onder voorzienige goddelijke leiding. Tegenover atheïsme en materialisme zeggen zij: de structuur van het leven hier op aarde wijst naar een ontwerp dat door een of meer intelligente ontwerpers is bedacht en gemaakt.
Toeval of een plan. En beetje kort door de bocht gezegd: de geliefde waar ik naast lig te slapen, is dat een mens die gebouwd is volgens een vaststaand ontwerp van een goddelijke maker of lig ik naast een zak moleculen die door toeval de structuur van een mens heeft gekregen.
De meer recente discussie over schepping als plan of toeval raakte in een stroomversnelling door Darwin toen hij in 1859 zijn boek Over het ontstaan van soorten publiceerde.
Darwin zelf schrijft in zijn autobiografie: Het oude bewijs dat de natuur is ontworpen, voldoet niet meer nu de wet van de natuurlijke selectie is ontdekt. We kunnen bijvoorbeeld niet meer beweren dat het prachtige scharnier van een tweekleppige schelp moet zijn gemaakt door een intelligent wezen, zoals het scharnier van een deur door de mens. Er blijkt niet meer ontwerp te zitten in de variatie van levende schepsels of in de werking van natuurlijke selectie dan in de richting waarin de wind blaast. Darwin komt in andere geschriften tot een wat meer genanceerde mening, maar dat laat ik nu maar even buiten het bestek van deze overdenking.
Van het Darwinisme moesten de creationisten natuurlijk niets hebben. Creationisten nemen de bijbel en dus ook het boek Genesis letterlijk en willen die overtuging in een wetenschappelijk jasje verpakken.
Volgens hen schiep God de aarde ongeveer 6000 jaar geleden, in zes dagen van 24 uur. Dat de geologie de suggestie wekt dat de aarde niet duizenden maar miljarden jaren oud is, verklaren creationisten door de zondvloed. Die overspoelde de aarde zo’n 4500 jaar geleden en daarna is God serieus met zijn schepping begonnen zoals die in Genesis is beschreven. Zo ongeveer. Het klinkt wat gekunsteld maar dat deert creationisten niet als ze daarmee kunnen volhouden dat de bijbel in alle opzichten waar is en alles wat daarin staat, echt is gebeurd.
De visie die daar haaks op staat, is de naturalistische visie. In die visie is het puur toeval geweest dat hier leven ontstond. Ingewikkelde processen van complexe moleculen zorgden ervoor dat die moleculen zich konden vermenigvuldigen. Door de werking van de natuurlijke selectie is hier op den duur de eerste levende cel uit ontstaan en daaruit weer alle levende organismen die wij nu kennen. God als schepper heeft hier niets mee te maken, dat wij er zijn is een blind toeval, ons leven is onbedoeld ontstaan uit evolutionaire processen. Zin of doel van dit leven is er dan ook niet.
Het zijn extreme visies die elkaar uitsluiten. Enerzijds wat ik zelf zie als de romantische invalshoek, de ode aan de Schepping zoals die in Genesis is verwoord, anderzijds de puur materialistische benadering van de wetenschap waar atheïsten het op willen houden.
Ik kies niet voor de ene of de andere zienswijze. Maar bij de wetenschappelijke benadering moet ik onwillekeurig denken aan het oude chinese verhaal over de nachtegaal die zich in zijn tuin genesteld had. De keizer verwonderde zich over het prachtige gezang dat dit vogeltje voortbracht en hij droeg de geleerden aan zijn hof op om te ontdekken hoe dit kwam. De geleerden gingen er mee aan de gang.
Zij doodden een nachtegaaltje en legden zijn strottehoofd op de ontleedtafel.
Daarna deelden ze de keizer mee dat de bijzondere manier waarop dit strottehoofd in elkaar zat, verantwoordelijk was voor zijn prachtige gezang. Daarmee was het verklaard, maar in de tuin van de keizer zong de nachtegaal niet meer.
In 1996 schreef de Leidse hoogleraar Herman Philipse een artikel met de prikkelende titel:
De atheïst is niet arrogant. Hij denk alleen beter na. Is dat waar? Leidt diep nadenken inderdaad tot een atheïstische overtuiging?
Door ontdekkingen in vooral de kosmologie heeft zich aan het eind van de twintigste eeuw een stille revolutie voorgedaan.
Die ontdekkingen hebben er toe geleid dat er ook in de wetenschap een meer ontvankelijke houding is ontstaan voor de vraag of het bestaan van een god of goden aannemelijk is. Wat men ontdekte is dat behalve de wetmatigheden waardoor de hemellichamen bewegen in vaste banen, in de natuur op aarde heel veel met elkaar samenhangende factoren of omstandigheden nodig zijn om deze planeet geschikt te maken voor een plek als de onze. Een plek die geschikt is om te leven.
Toeval is hiervoor geen toereikende verklaring. Het getal van de factoren en omstandigheden die in een specifieke samenhang nodig zijn voor het ontstaan van leven is duizelingwekkend groot. Metingen hebben uitgewezen dat het gaat om een kans van 1 op 10 tot de 23ste. Zo’n getal kun je niet eens opschrijven, want het is een getal van 10 met 23 nullen. Dat zijn meer nullen dan het aantal elementaire deeltjes in het heelal. Dat roept toch de gedachte op van een bewust ontwerp door een hogere intelligentie.
Darwinisten en neo-darwinisten bestrijden dit. Zij stellen dat nieuwe soorten ontstaan door onbedoelde, blind toevallige mutaties in genen, en veranderingen in het DNA. Maar het is de vraag in hoeverre dat opgaat. Hoewel toevallige mutaties de loop van de evolutie hebben beïnvloed, was die invloed er vooral door verlies, aanpassing en verfijning. Nooit heeft een mutatie een vleugel, een vrucht, een houten stam of een klauw doen ontstaan. Er is geen enkel bewijs dat toevallige mutaties leiden tot soortvorming.
Binnen het naturalistisch wereldbeeld van Philipse bestaat er buiten de materiële wereld geen realiteit en moet zoiets als evolutie door toevalsprocessen per definitie de enige verklaring zijn. maar dit atheïsme is geen wetenschappelijke bewijsvoering, het is een geloof dat de evolutie en alleen de evolutie als basis van alle leven beschouwt.
Ik zei al dat de discussie al heel oud is. In het werk de natura deorum van de Romeinse schrijver en staatsman Cicero treffen we de volgende passage aan:
Als we iets zien dat voortbewogen wordt door een machine zoals een waterklok, dan twijfelen we er niet aan dat dit het werk is van een intelligentie. Als we daarom het hele uitspansel van de hemelen aanschouwen die rondwentelen met een machtige snelheid en met perfecte regelmaat de jaarlijkse veranderingen van de seizoenen uitvoeren met absolute zekerheid, hoe kunnen we er dan aan twijfelen dat dit voortkomt niet alleen uit een intelligentie, maar uit een intelligentie die transcendent en goddelijk is.
Niet alleen de complexiteit en de schoonheid van de schepping stemt overeen met de gedachte dat hier een goddelijk ontwerp aan ten grondslag moet liggen, het atheïstisch wereldbeeld loopt tegen vele onbeantwoorde vragen aan zoals: waarom zijn er natuurwetten, waarom is wiskunde zo geschikt om de natuur te beschrijven, hoe weten we zeker dat we op onze zintuigen kunnen vertrouwen? Waarom kent elk mens de gewaarwording van zijn eigen persoonlijkheid en hoe komt het dat een mens streeft naar liefdevolle relaties?
Een naturalistisch wereldbeeld heeft daar geen antwoord op.
Zelf kies ik voor een theïstisch wereld- en mensbeeld omdat religie naar mijn mening fundamenteel bij de mens hoort. Vanuit de naturalistische en atheïstische doctrine wordt gesteld dat religie evolutionair verklaard kan worden, maar dat geeft geen verklaring voor de gerichtheid van de mens op een werkelijkheid die hem bij tijd en wijle overstijgt, op zijn streven naar persoonlijke vrijheid, creativiteit en originaliteit, morele verantwoordelijkheid en liefde.
Het geheel van de menselijke persoonijkheid wordt beter verantwoord door een theïstisch dan een atheïstisch perspectief.
Het atheïsme is te mager,brengt mij eigenlijk niets. Het atheïsme heeft grote moeite met het verklaren van de afstemming in de natuur van al die deeltjes in hun duizelingwekkend aantal van 10 tot de 23ste. Maar daarnaast kan het atheisme niet op materiële wijze kan verklaren wat de mens juist menselijk maakt: zijn persoonijkheid, zijn ethiek, humor, abstract denken, geloof, avontuurlijkheid, kunstzinnigheid, verantwoordelijkheid, liefde, ontroering, verdriet, levenslust of levensmoeheid, blijmoedigheid of juist zwaarmoedigheid. Als je daarbij stilstaat komje niet tot de conclusie van Philipse dat een atheïst beter nadenkt. Anders dan hij wil ik blijven nadenken over de uitspraak in Genesis dat ik als mens geschapen ben naar Gods beeld.