Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern van de overdenking
Er is een aspect van vrijzinnigheid dat niet onvermeld mag blijven als je het over een vrijzinnige geloofsgemeenschap hebt, en dat aspect ligt verborgen in het woord gemeenschap. Het is een verademing voor mensen om tot een groep gelijkstemden te kunnen behoren. Dat werkt op zich al als een steeds weer opborrelende bron van inspiratie, het bij elkaar zijn, het met elkaar spreken over de dingen die je bezighouden.
Het is helemaal niet nodig dat je het over hoogverheven en wonderbare opvattingen en wijsheden met elkaar eens bent. Maar als je je geborgen voelt in de nabijheid van je mede gemeenschapsleden, is dat meer dan voldoende om je een gevoel van warmte, aanvaarding en veiligheid te geven.
Overdenking Zeist 17 oktober 2021 (twijfels)
Als je kennisneemt van de studies op dit terrein, kom je vaak tegen dat het met het verenigingsleven in Nederland niet zo goed gaat omdat steeds minder mensen bereid zijn om het algemeen belang te dienen. Ze hebben er geen zin meer in om in het bestuur van een vereniging te gaan zitten. Het kost veel tijd en energie en het levert alleen maar kritiek op in plaats van verdiensten. Waarom zou je jezelf daarmee kwellen?
Als dat allemaal zo is, dan moet je je toch verbazen over de hoeveelheid verenigingen die Nederland nog kent. Op het gebied van de sport tref je een heel scala aan: tennis, hockey, voetbal, athletiek, het is een onnoemelijk lange lijst. Op het gebied van de kunst is het net zo, vooral als het om muziek gaat: heel veel koren, muziekgezelschappen rondom oude en moderne componisten, aquarellenclubjes, amateurbeeldhouwers, ook te veel om op te noemen. En dan vergeet ik nog de clubjes en gezelschappen die ontstaan zijn via internet. Clubs van gamers, pokeren via internet, gezelschappen die de nieuwste snufjes in een voor de buitenstaander onbegrijpelijke geheimtaal uitwisselen, het is er allemaal en het weerspreekt toch de conclusies die je hier en daar aantreft dat het zo slecht gesteld is met het Nederlandse verenigingswezen.
Intussen zijn er wel gemeenschappen waar het minder goed mee gaat en dat zijn de religieuze gemeenschappen. De niet-orthodoxe kerken lopen leeg en kerkbestuurders breken zich het hoofd over de vraag hoe zij het aflopend tij kunnen keren.
In de vrijzinnigheid lijkt het ook niet zo florissant te gaan. De jongeren komen niet en de ouderen verminderen uiteraard in aantal door natuurlijke oorzaken als ziekte en overlijden. Als je hierover praat, krijg je nog wel eens te horen dat Evangelische groepen en Pinkstergemeenten juist wel veel jongeren aantrekken. Dat zij niet naar de vrijzinnigheid komen, zou dan juist liggen aan onze onduidelijke en vrijblijvende uitgangspunten over God en het juiste geloof. En onze positie op de sociale ladder is ook niet echt wervend. Vrijzinnigen komen over het algemeen uit de hoger opgeleide klassen van de maatschappij. Menig maal zijn ze werkzaam of werkzaam geweest in instellingen die vaak het onderwerp van kritiek waren als het gaat om sociale rechtvaardigheid. Vrijzinnigen zijn voor sociale hervormingen, maar te radicale hervormingen gaan ze vaak uit de weg. Het zit niet in hun DNA om ongenuanceerd de revolutie te preken en ze gaan ook niet snel op de barricades voor de minder bedeelden. Ze zijn vaak wit en bevoorrecht en dat maakt ze niet zo strijdbaar als het gaat om de sociale kwestie.
Wij zijn ondanks alles toch religieus. Maar wij willen ons geloof niet los zien van de moderne wetenschap en de cultuur waarin we leven. Die richting heeft de vrijzinnigheid ruim twee eeuwen geleden ingeslagen en in de geschiedenis van het christendom is dat niet lang. Met een gevoel voor betrekkelijkheid zou je kunnen zeggen: het christendom heeft er twintig eeuwen over gedaan om een eigen theologie te ontwikkelen. Mogen wij dan alsjeblieft ook wat tijd te krijgen om uit te zoeken hoe we met ons geloven moeten omgaan?
Als je een vrijzinnige vraagt wat ie nou eigenlijk gelooft, dan zegt hij vaak dat zijn geloof is gebaseerd op de verwondering over het bestaan. Dat is een antwoord, maar het is wel een erg kort antwoord. Bovendien; wat is dan dat bestaan waarover je je verwondert? Het leven, de manier waarop wij met elkaar omgaan of de natuur om ons heen? Ik zelf bijvoorbeeld verwonder me vaak over de traagheid waarmee mensen van inzichten veranderen en de rechtlijnigheid waarmee ze vasthouden aan overtuigingen en principes, maar dat is niet de basis van mijn geloven. Nee, verwondering over het bestaan, het is een uitspraak die je van heel veel kanttekingen kunt voorzien. En die kanttekingen hebben betrekking op je wereldbeeld, hoe je tegen de wereld aankijkt.
Stel dat het je overtuiging is dat de wereld is geschapen door een liefhebbende God. Dan zou je kunnen denken dat het met de wereld op het laatst toch wel goed komt.
Jij bent als mens in zo’n wereldbeeld een instrument van God dat ervoor zorgt dat een vollkomen rechtvaardige en vredige wereld ontstaat. De natuurrampen die af en toe optreden en tragische gebeurtenissen in het leven zoals een verlammende ziekte of de zelfmoord van een kind kunnen je aan het twijfelen brengen, maar je diepe geloof in Gods plan geeft je een fundament waardoor je dit kunt aanvaarden als onvermijdelijke bedrijfsongelukken in de uitvoering van het overigens grootse plan van God.
Een ander voorbeeld. Je gaat ervan uit dat je niets anders bent dan een onderdeel van een steeds voortschrijdend proces van het universum en de planeet waarop je je bevindt. In het aardse leven kan je geen hoger doel ontdekken, maar uiteindelijk bewegen deze processen zich naar een wereld waarin het goed toeven is. De voordurende vernieuwing en ontwikkeling in het proces geven je de hoop dat alles toch een verborgen betekenis in zich draagt, al is het dan ook een ander soort betekenis dan de uitkomst van het grote plan Gods.
Een heel andere denkwijze is die van de evolutie zonder doel. Zo’n evolutie is dan een proces dat niet leidt tot vernieuwing of verrijking van het leven, maar gaat de kant van wanorde en aftakeling op. De menselijke geschiedenis is in dat wereldbeeld een beweging in de richting van chaos en wanklank, maar ook deze overtuiging is een raamwerk waarbinnen je je eigen betekenis aan de dingen en hun verschijning kunt invullen.
Ten slotte is er ook nog een mensbeeld dat zich beperkt tot de gedachte dat het leven een toevallige samenloop van omstandigheden is, die geen bijzondere bedoeling heeft. De wereld heeft geen hoger doel. De grote kosmische krachten blijven aan het werk, maar het leidt niet naar een bepaalde uitkomst of vervulling. Je zou kunnen denken dat de mens in dit geheel niets meer is dan een willekeurige verschijningsvorm en zijn leven welbeschouwd zinloos is. Dat lijkt misschien erg defaitistisch, maar ook zo’n wereldbeeld geeft je een manier om betekenis te kunnen geven aan de dingen die je in je leven tegenkomt.
We leven allemaal in deze beelden of een combinatie daarvan. Zeker in de vrijzinnigheid is dat zo. We hoeven er niet altijd over na te denken of de tijd te nemen om ze naar boven te halen en te onderzoeken, maar die beelden zijn er wel degelijk en ze beïnvloeden ons. We nemen ze over uit de cultuur waarin we leven en we nemen ze al dan niet bewust of onbewust over. En op die manier ontwikkelen we een houding tegenover de verwondering over het bestaan.
En we ontwikkelen ideeën over wat echt belangrijk is en over wat van blijvende waarde is. We houden er gedachten over onszelf op na als individu en als lid van de mensengemeenschap op aarde. En over de menselijke natuur: zijn de mensen in wezen goed maar doen ze soms slechte dingen, of zijn ze van nature slecht maar doen ze soms goede dingen? Zijn mensen gewoon biologische organismen die er alleen maar op uit zijn om hun aardse behoeften te bevredigen? Zijn ze liefhebbend? Zijn ze zelfzuchtig? Het zijn dit soort vragen waarmee religie zich bezighoudt.
Een religieus mens houdt zich bezig met vragen naar het menselijk leven die andere wetenschappen liever vermijden of voor lief nemen. Natuurlijk hebben religieuze mensen geen streepje voor op niet- religieuze mensen omdat zij zichzelf vragen stellen waar de niet- religieuze mens zich niet om bekommert. Maar als iemand uitgesproken niet- religieus is, kan hij er tegenaan lopen dat hij zozeer alleen op het menszijn is gericht dat hij er niet in slaagt om verbinding te maken met iets groters of doordat hij een zo beperkt beeld van de kosmische orde heeft dat het hem geen enkel houvast biedt. Want een religieus perspectief stuwt ons naar diepere betekenislagen.
Ons geloven is op die betekenislagen gericht. Daarvoor was nodig dat we afscheid namen van een christelijke theologie die de wonderverhalen in de bijbel als echt gebeurd bestempelde en ze daarmee beroofde van de symbolische zeggingskracht die onder die verhalen zat.
Die een God ten tonele voerde die een gevangene van zichzelf was.
Het was een God die een gerechtigdheid eist die alleen door het bloed van zijn zoon kan worden gerealiseerd. En een theologie die belijdenissen en dogma’s heeft geformuleerd waarin wij ons als vrijzinnigen niet meer konden vinden.
Het is een lastige opgave om in korte tijd afscheid te nemen van eeuwenoude geloofsvoorstellingen en het is niet aan ons om hen die nog steeds troost en bemoediging uit die geloofsvoorstellingen putten, op andere gedachten te brengen. Ze werken echter voor ons niet meer en daarom gaan wij te rade bij de mens die Jezus was. En halen wij onze inspiratie uit die bijbelgedeelten waarin door middel van verhalen de noden en conflicten van ons eigen leven worden herontdekt. Jezus sprak vrijwel uitsluitend in gelijkenissen en in die gelijkenissen herkenden we de bestaansvragen die ons allen bezighouden. Hij weigerde om de taal van priesters en wetgeleerden te gebruiken. In plaats daarvan spreekt hij de taal van de dichters. Hij formuleert scherpe, innerlijk tegenstrijdige voorstellingen en betekenisvolle raadselspreuken. Hij vertaalt God in taferelen uit het gewone leven.
Liefde en vergevingsgezindheid zijn de pijlers van de brug die Jezus bouwt tussen God en mensen. In Johannes 12 valt te lezen dat hij tegen zijn discipelen zegt: wie mijn geboden kent en zich er aan houdt, heeft mij lief. Wie mij liefheeft zal de liefde van mijn Vader en mij ontvangen en ik zal mij aan hem bekendmaken.
Met andere woorden: het bestuderen van de wet van de liefde betekent dat de bron van het leven je zal liefhebben. Het leven zelf zal je liefhebben als je volgens de regels van de liefde leeft. Het gaat hier niet om een sentimenteel soort liefde. De kern van deze woorden ligt in het gegeven dat je je geaccepteerd voelt zoals je bent. Je zult jezelf niet veroordelen vanwege de fouten die je maakt; je voelt je ten diepste omarmd en geëerd.
In het Evangelie komen we hem herhaaldelijk tegen als genezer. Zijn geneeswijze is niet de mechanische of chemische geneeswijze van onze tijd. Jezus richt zich op de hele mens, waarin lichaam, ziel en geest onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Vandaag de dag begrijpen wij dat het voedsel dat wij tot ons nemen, invloed heeft op ons lichaam en op onze gezondheid. Maar wat we nog niet zo goed begrijpen, is dat ook de ziel en de geest goed voedsel nodig hebben. Slechte ideeëen en onmenselijke gedachten maken de ziel en de geest ziek. Die ziekte doortrekt ons persoonlijke leven en de maatschappij als geheel.
Via zijn gelijkenissen kunnen we komen tot een beter begrip van wat zich in ons roert en leert het ons herkennen waar wij verkeerde afslagen namen in onze levensweg.
Er is nog één aspect van vrijzinnigheid dat niet onvermeld mag blijven als je het over een vrijzinnige geloofsgemeenschap hebt, en dat aspect ligt verborgen in het woord gemeenschap. Het is een verademing voor mensen om tot een groep gelijkstemden te kunnen behoren. Dat werkt op zich al als een steeds weer opborrelende bron van inspiratie, het bij elkaar zijn, het met elkaar spreken over de dingen die je bezighouden. Het is helemaal niet nodig dat je het over hoogverheven en wonderbare opvattingen en wijsheden met elkaar eens bent. Maar als je je geborgen voelt in de nabijheid van je mede gemeenschapsleden, is dat meer dan voldoende om je een gevoel van warmte, aanvaarding en veiligheid te geven. Kostbare gevoelens, die alleen door het lidmaatschap van zo’n gemeenschap worden opgeroepen en onderhouden.
In het verleden hebben wij een aantal filmpjes gemaakt voor de website onder de titel "wat leden zeggen“. Op een van die filmpjes drukte Chimène van Lunterenraak uit waarom zij tot onze gemeenschap hoorde en wilde horen. Zij zei: waar anders kun je samen met anderen zijn in zo’n goede sfeer en ook nog iedere veertien dagen een goed verhaal horen?
Beter en bondiger had ik het zelf niet kunnen uitdrukken. Er zit in het lid zijn van een gemeenschap iets dat zich moeilijk onder woorden laat brengen, maar van grote waarde is. Laten we dat behouden zolang het nog kan.