Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern van de overdenking
“Wat gij voor de minste van u hebt gedaan hebt gij voor mij gedaan”. In al zijn eenvoud is dit een spectaculaire en revolutionaire uitspraak van Jezus, want het zet onze wereld, zoals wij die in elkaar hebben gezet, op zijn kop. Niet de macht van het getal, maar de zeggingskracht van het geval is daarin leidend. Als wij zo’n geval tegenkomen, als wij in aanraking komen met mensen die misdeeld zijn, dan is het aan ons om dat recht te trekken en een ieder het dagelijks brood te geven wat hij nodig heeft.
Overdenking (vergankelijkheid))
In een brochure van de Raad van Kerken staat het relaas van David, een postbode die als ZZP ’er een jaarcontract heeft voor een deeltijdbaan bij PostNL. David verdient erg weinig, maar klaagt niet. Ik red me nog altijd zelf. Al is het op een gekke manier.
Maar David vergist zich. Zijn inkomen ligt ver beneden de armoedegrens, want hij verdient minder dan 900 euro netto per maand, de armoedegrens voor een alleenstaande. Hij kan zich tot nu toe redden omdat zijn ouders bijspringen. Dat is die gekke manier waarop hij zich redt. Maar zijn ouders kunnen dat ook niet langer volhouden en David is via internet bezig om ander werk te vinden. Hij hoopt op een plek waar hij langer kan blijven werken, want hij heeft werk nodig om niet in een isolement te raken. Hij wil geen bijstandsuitkering aanvragen, want daar schaamt hij zich voor. David is een van de vele mensen die het niet redden, ook al hebben ze werk. Hij ziet het elke dag als hij als postbesteller rondloopt. Zoveel brieven van schuldeisers gaan er door zijn handen. Blauwe brieven van de belasting. Melkwitte brieven met een paarse band van het Centraal justitieel Incassobureau.
Hoe zouden zij rondkomen, vraagt David zich af. Zijn zij ook hun baan kwijtgeraakt?
In de welvaartstaat Nederland zijn er meer dan 400.000 huishoudens die moeten rondkomen van minder dan het wettelijk minimumloon. En de helft van die huishoudens bestaat uit mensen die werken. Zij hebben weliswaar werk, maar ze zijn voor een deel van hun levensonderhoud afhankelijk van noodhulp of voedselbank. We kunnen er niet omheen: in onze welvaartstaat is sprake van “werkende armen”. We dachten tot voor kort dat de werkende arme een typisch fenomeen was van liberale staten zoals de Verenigde Staten, maar volgens recente cijfers bedraagt het aantal werkende armen in ons land meer twee honderdduizend mensen. Elders in Europa treffen we hetzelfde aan.
Er is een aantal oorzaken aan te wijzen voor deze ontwikkeling. Ten eerste hangt de toegenomen armoede onder werkenden samen met de overgang van een overwegend industriële economie naar een postindustriële economie. In de industriële sector hadden veel werknemers vast en redelijk betaald werk. In het huidige postindustriële tijdperk is het aanbod van diensten groter dan dat van producten en die dienstverlening kenmerkt zich door flexibele, laagbetaalde, onzekere en laagbetaalde banen, met veel deeltijd banen.
In de tweede plaats heeft de globalisering een rol gespeeld. Hierdoor moet de laaggeschoolde arbeid in westerse landen concurreren met laaggeschoolde arbeid in andere landen.
Ten derde heeft de arbeidsmigratie uit midden- en Oost-Europa een drukkend effect op de lonen in Nederland gehad.
Daarnaast, en dat is misschien wel de belangrijkste oorzaak, is het sociaal beleid ingrijpend veranderd. Vanwege bezuinigingen en ook om ideologische redenen richt de politiek zich op een beperking van uitkeringen, een moeizame toegang tot sociale zekerheid en maatregelen om de uitstroom van uitkering naar werk te bevorderen. De verzorgingsstaat van weleer verandert in een samenleving die alles concentreert op betaalde arbeid. Als je niet werkt, hoor je er niet bij. Maar het werk dat voorhanden is, is geen vast werk met een goed toekomstperspectief
Voor kinderen heeft dit grote gevolgen. Een op de negen kinderen in Nederland groeit op in armoede. Dit betekent dat ze zonder ontbijt naar school gaan, in de winter in zomerkleding rondlopen en vaker ziek zijn. Kinderen in armoede ervaren vaak pesterijen, en stress door ruzies thuis over geld of angst om uit huis gezet te worden. Het betekent ook niet mee kunnen doen: niet mee op schoolreisjes, geen verjaardagsfeestjes en geen lid van sportverenigingen. Geen muzieklessen en al helemaal geen uitstapjes naar evenementen.
Deze kinderen zien hun ouders hard werken. Zij zien dat hun ouders zich inzetten, hun verantwoordelijkheden nakomen. En toch levert het geen bevredigend resultaat op, zodat het er thuis zo ontspannen mogelijk aan toe gaat. Wat doet dit met het vertrouwen van deze kinderen in de maatschappij waarin zij opgroeien? Wat doet dit met hun motivatie op school, hun geloof dat het voor hen anders zal zijn als zij eenmaal gaan werken? Het beeld dat ze altijd voorgeschoteld krijgen, is dat werk altijd kansen en mogelijkheden biedt als je maar genoeg je best doet op school en je opleiding, maar wat ze ervan zien in de praktijk is heel iets anders.
We hebben het hier over de vergankelijkheid en het verval van de verzorgingsstaat. In de jaren tachtig bestond die staat nog. Uitkeringen aan mensen die niet rond konden komen, steun voor kunstenaars die hun werk niet verkocht kregen, wij vonden het toen allemaal heel gewoon. Studenten betaalden symbolische lage college gelden en met beurzen konden ook kinderen van onbemiddelde ouders studeren aan de universiteit. Oudere werknemers werden via een arbeidsongeschiktheidsuitkering aan bestaansmiddelen geholpen als de bedrijven waar ze werkten van ze af wilden.
Die verzorgingsstaat bestaat niet meer. Het neoliberalisme werd in de negentiger jaren de leidende ideologie. De vrije markt moest iedereen gelukkig en welvarend maken. Maar met iedereen werd bedoeld diegenen die konden werken en zelf in hun bestaan konden voorzien. Een meritocratie, een samenleving op weg naar de situatie van wie niet werkt zal niet eten. Dat heet nu de participatiemaatschappij. Maar ook de ideologie van de vrije markt lijkt in verval te zijn, ook die religie lijkt haar beste tijd te hebben gehad.
Ik las uit 2 kronieken 1. Salomo richt zich in die tekst niet met een gebed tot de Heer, maar de Heer verschijnt ’s nachts aan Salomo en vraagt hem Wat wil je dat ik je geef? En Salomo geeft het antwoord waarvan we zouden willen dat iedere leider, iedere verantwoordelijk gestelde dat zou geven: geef mij wijsheid en inzicht om het volk te besturen. De wens van Salomo is wezenlijk een vraag om altijd dat te doen wat goed is en zegenrijk zal zijn voor iedereen.
Niemand zal willen beweren dat onze leiders en vertegenwoordigers niet precies hetzelfde wensen. Diegenen die de publieke zaak dienen, doen dat vanuit de overtuiging dat zij hun steentje moeten bijdragen aan de totstandkoming van een betere wereld. Zij hebben die betere wereld voor ogen en zij menen dat hun inspanningen daaraan bijdragen. Maar waarom ziet die wereld er nog steeds niet uit als een plek waar recht en vrede is en niemand tekort wordt gedaan?
Wij hebben het voor het zeggen. Onze denkkracht is in staat om voor vrijwel ieder probleem een oplossing te vinden. Waarom is die wereld dan nog steeds zo onvolmaakt? Waarom zijn zoveel idealen over recht en vrede verbleekt en als vergane glorie bijgezet in het museum van de mislukte gelijkheidsidealen?
Het is pijnlijk dat er werkende armen zijn en dat er kinderen zijn die in armoede moeten opgroeien. Pijnlijk omdat het te maken heeft met wat wij belangrijk vonden en vinden. Omdat het te maken heeft met de dromen waaraan we het meeste aan hechtten. Maar op de een of andere manier hebben die dromen en die aspiraties niet kunnen verhinderen dat wij vorm hebben gegeven aan een samenleving waarin de meest kwetsbaren niet goed kunnen meekomen.
Aan ons en waarschijnlijk al helemaal niet aan degenen die boven ons gesteld zijn, verschijnt de Heer niet ’s nachts met de vraag: “wat wil je dat ik je geef”. Wij moeten zelf bedenken wat wijs is en op grond daarvan hebben wij gemeend dat het wijs is om te doen wat de meerderheid van het volk wil. In een democratie gelden de meeste stemmen en wij gedragen ons naar wat die meerderheid beslist. Maar werkende armen, kwetsbare mensen en kinderen van arme ouders, zijn een minderheid en niet in staat om hun stem te laten horen. Zij zijn een relatief kleine groep die niet met succes voor zijn belangen kan opkomen. Wij hebben dit niet zo gewild, maar het is de consequentie van de afspraken die wij hebben gemaakt toen we onze dromen waar wilden maken.
In het Evangelie wordt dit doorbroken. Waar Jezus aan het woord komt richt hij zich op de verdrukten, de wanhopigen en de mensen die geen stem hebben omdat ze niet meetellen. Hij wil dat juist die mensen worden beschouwd als medemensen die onze achting en ons mededogen verdienen. Niet de meeste stemmen gelden , maar de roep om rechtvaardigheid en erkenning van de onderdrukte, de kansarme, klinkt door de stem van de man uit Nazareth als een dwingend appèl op ons geweten om recht te doen aan de minste. “Wat gij voor de minste van u hebt gedaan hebt gij voor mij gedaan”. In al zijn eenvoud is dit een spectaculaire en revolutionaire uitspraak, want het zet onze wereld, zoals wij die in elkaar hebben gezet, op zijn kop. Niet de macht van het getal, maar de zeggingskracht van het geval is daarin leidend. Als wij zo’n geval tegenkomen, als wij in aanraking komen met mensen die misdeeld zijn, dan is het aan ons om dat recht te trekken en een ieder het dagelijks brood te geven wat hij nodig heeft.
Gaat dat op korte termijn gebeuren? De tekenen wijzen er niet op. Gigantische ondernemingen met vermogende aandeelhouders bepalen het klimaat waarin zij kunnen groeien en de bestuurders hebben geen antwoord op de invloed van deze grootmachten. Eens zal de wal het schip wel keren, want alles is vergankelijk, ook het leven van de puisssant rijke multinationals.
Dat klinkt echter somberder dan het lijkt. Want het Evangelie richt zich niet tot hele volken of grote belangenorganisaties, maar tot de mens als individu. Wij zijn zo’n individu en dat is de boodschap: ga bij je zelf te rade en stel je persoonlijke inzichten bij op de voet van wat het Evangelie je daarover vertelt. Op den duur zullen miljarden mensen dat doen en komen wij in het rijk van recht en vrede. Noem het het Koninkrijk van God, het doet er niet toe zolang het de geestelijke wereld is die de mensenzoon voor ogen had toen hij het had over de minste onder ons die wij recht moeten doen.