Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Het is al weer een tijdje geleden (april 2005) dat ik het Vrijzinnig Manifest presenteerde aan de besturen en leden van de NPB op een inspiratiedag in Baarn. Ik vertelde daar hoe het manifest tot stand was gekomen en wat de bedoeling was geweest van het schrijven daarvan. Zelf noem ik het hele proces wel eens het “opschudden van de vrijzinnigheid”.
U heeft allemaal kennis kunnen nemen van het manifest in ons blad. Ik vroeg om reacties en die heb ik ook gekregen. Ook uit het land buiten onze gemeenschao zijn reacties binnengekomen. Ik wil vandaag een poging doen om aan de hand van die reacties wat nader in te gaan op wat er in het manifest over geloven en geloofsbeleving wordt gezegd.
De eerste stelling zegt: geloof is de verbinding met de onderstroom van alle leven; die verbinding is de bron van alles wat zich in de ziel voltrekt. Daarmee komt tot uitdrukking dat in mensen die geloven een intuïtie is, dat achter de dingen die zij kunnen zien of horen met hun zintuigen, krachten schuilgaan die zij niet kunnen verklaren of omschrijven, maar die wel iets in hun ziel doen trillen.
Wat wordt hier nu eigenlijk mee gezegd? Er wordt niet mee gezegd dat geloven zich richt op een geestelijk en ongrijpbaar wezen dat ergens ver weg boven ons zweeft. Dat is de manier waarop de traditionele protestanten hebben geloofd. God stond buiten de mens en had zich alleen geopenbaard via de bijbel. Maar wat staat er dan wel?
Er staat, dat geloven een proces is dat zich in de menselijke geest voltrekt. Dat een gelovig mens verbinding heeft met de onderstroom van het leven en dat uit die verbinding dingen in je ziel gebeuren. Daar is kritiek op gekomen. Er waren mensen die zich niet konden vinden in het begrip “onderstroom”. Onderstroom, dat wekte bij hen associaties aan iets duisters, een soort onderbuikgevoel dat je moet vermijden. Daar heb ik niet bij stilgestaan toen ik het begrip onderstroom introduceerde. Ik bedoelde ermee, dat onderstroom staat voor die krachten die werken onder wat je met je zintuigen kunt zien, horen en voelen. Misschien kan een voorbeeld dit verduidelijken.
Soms kan het je overkomen dat je, zomaar ineens, een heel goed en warm gesprek met iemand voert, die je tot dan toe onbekend was. Het gesprek geeft je een weldadig gevoel, terwijl er eigenlijk niet eens zo heel veel bijzonders wordt gezegd. Maar tussen jou en je tot dan toe onbekende gesprekspartner speelt zich iets af dat je niet kunt benoemen, maar er wel is. Het komt tot stand vanuit iets gemeenschappelijks dat je met die ander deelt, maar niet kunt beschrijven. Dat gemeenschappelijke is de onderstroom tussen jou en die ander en is de oorzaak van wat zich in je ziel voltrekt. Later zeggen we dan vaak dat het meteen “klikte”, dat je allebei helemaal thuis was. Het zijn maar woorden en ze geven natuurlijk niet precies weer wat er gebeurde, maar dat het iets bijzonders was, iets verrassends dat er eerst niet was, dat begrijpt iedereen.
Uit een behoudender hoek was er de reactie dat het begrip “ziel” te vaag is. Omdat niemand weet wat je daarmee bedoelt, zou je dat begrip niet moeten gebruiken, zo ongeveer luidde de kritiek.
Ja, als je het begrip ziel letterlijk gaat nemen wordt het moeilijk. Je hebt heel veel uitdrukkingen met het woord ziel erin. We hebben het over een bezield mens, over iemand die zielsbedroefd was of zielsgelukkig. Soms is iemand zielig, maar er zijn ook mensen die iets met hart en ziel nastreven. Sommige mensen verkopen hun ziel en zaligheid voor een snel te behalen voordeeltje en weer andere mensen snijdt het door de ziel dat zulke mensen bestaan. De ziel is ongrijpbaar, net zoals de hurken of de lurven. Als iemand bij zijn lurven wordt gepakt, weten we allemaal wat er aan de hand is en we weten ook wanneer iemand op zijn hurken zit. maar waar die hurken en de lurven zich bevinden, dat kan niemand je vertellen.
Zo is het ook met de ziel. Als je het over de ziel hebt, dan heb je het over een beeld. Een beeld waarmee je iets, dat zich afspeelt in je geest en in je lichaam, tot uitdrukking brengt.
Medici geloven niet in de menselijke ziel, want ze kunnen haar niet vinden. Vooral in de zeventiende en de achttiende eeuw zijn anatomen bezig geweest om lijken te onderzoeken naar de plek waar de ziel zou kunnen zitten. Er is geprobeerd om het gewicht van de ziel te meten. Ze wogen het gewicht van iemand die op sterven lag en direct daarna, toen hij was overleden. Want als de ziel was ontsnapt, dan zou dat te berekenen zijn geweest door het verminderde gewicht. Ze hebben de ziel niet kunnen vinden, want zo'n orgaan bestaat niet.
En toch is de ziel van een mens misschien wel het meest wezenlijke wat hij heeft. Maar wanneer hij hem heeft, de ziel, dat is onduidelijk. De dichteres Wislawa Szymborska, nobelprijswinnares, zegt het in een gedicht op luchtige toon.
Een ziel heb je nu en dan
niemand heeft haar onderbroken
en voor altijd.
En Szymborska noemt dan wat momenten dat ze er misschien is, die ziel en momenten wanneer die er niet is. De ziel is er bij voorbeeld in het vuur en vrees van de kinderjaren, in de verbazing dat we oud zijn. Maar er zijn ook veel momenten dat ze er niet is, bij voorbeeld als we in huis de meubels aan het verslepen zijn of als de aardappelen aanbranden. Het begrip ziel hoort dus wel bij vreugde en verdriet en als die twee met elkaar verbonden zijn, maar niet bij vervelende karweitjes of hinderlijke lichamelijke inspanningen. Het begrip hoort volgens Szymborska ook niet bij survival weekends, maar dat had ik altijd al wel gedacht. Wel vind ik dat de deelnemers aan zo'n weekend vaak iets zieligs hebben, maar dat is weer een heel andere zaak.
Het heeft dus niet zo erg veel zin om te willen definiëren wat het woord ziel betekent. Zo'n definitie is er niet, maar iedereen weet wat er wordt bedoeld als we het hebben over onze ziel. Iemand die geen ziel heeft, we begrijpen meteen wat dat voor iemand is. En als we zeggen dat hij of zij zo'n goede ziel is, dan weten we dat ook direct.
In het manifest is geloven een toestand van de ziel. Verbinding met de onderstroom, de onzichtbare krachten die onder alle aspecten van het leven schuilgaan, dat doet iets met de ziel en dat wil dan zoveel zeggen als: iets of iemand, het kan een mooi lied zijn of de blik waarmee iemand je aankijkt, doet iets met dat je raakt.
En je voelt dat dan in je ziel. Het doet het wezen in je trillen en je dankt verwonderd God dat je dit mag meemaken.
Met wat ik hiervoor allemaal heb gezegd, zeg ik dus eigenlijk dat God in onze geest woont. Ik ben niet de eerste die dat zegt. In het gesprek met Nicodemus zegt Jezus: God is geest. God is de liefhebbende kracht in je geest waar je altijd een beroep op kunt doen. Die God van je geest vraagt je ook om met je medemensen om te gaan op de manier waarop ze jou volgens jou zouden moeten behandelen. In wezen doet Jezus, als hij het over God heeft, steeds uitspraken waarin het aankomt op de verbinding van de mens met het goddelijke in zijn geest.
Rechtzinnigen in de leer gaat dit veel te ver. Ze roepen dan: wat je zegt, dat komt erop neer dat God alleen maar een product van de menselijke geest is. Dat kan niet waar zijn, wat blijft er dan nog over? Want een beetje zoals kinderen dat willen, willen ze dat God iemand of iets is dat we met ons verstand kunnen bevatten, En daarom maken ze van God een uitvergroot mens, dat net zoals een gewoon mens kan denken en kan voelen en bovendien altijd met ons bezig is. God moet voor hen net zo werkelijk zijn als de werkelijkheid die we kunnen zien, horen en ruiken. Een God die leeft bij de gratie van onze verbeeldings-kracht, dat is voor hen niet acceptabel want zo'n God is niet “echt”.
Wat ze over het hoofd zien, dat is dat alles wat wij zien of horen in onze geest, ogenblikkelijk steeds wordt omgevormd tot iets anders. Daardoor is de werkelijkheid van de ene mens nooit dezelfde als de werkelijkheid van de andere. Dat proces van vormen en vervormen speelt zich onophoudelijk af in onze geest. En wat wij dan als ‘waar” en “echt” ervaren is het resultaat van dat proces.
In ons vrijzinnig geloof bestaat geen dwang. Niemand van ons hoeft te geloven in een systeem waarin God een vaste plaats heeft of over bijzondere eigenschappen beschikt. Iedere vrijzinnige weet dat en hij weet ook dat iedere poging om God tot menselijke en begrijpelijke proporties terug te brengen nooit meer dan een poging blijven kan. Ons begrip schiet nu eenmaal tekort voor het beschrijven van wat God zou kunnen zijn.
De bijbel beschrijft ook niet wat God wel is en wat hij niet is. Ook in de bijbel gaat God het menselijk voorstellingsvermogen te boven. In de bijbel wordt geschreven over de verbinding tussen God en mens. Omdat God zich beweegt op het terrein van de menselijke geest en diezelfde geest de mens prikklelt tot het nadenken over God en mens, over mens en God. Uit dit nadenken ontstaat geloof. Geloof in krachten buiten ons gezichtsveld en buiten ons voorstellingsvermogen. Geloof dat die krachten aan de oorsprong staan van ons en onze schepping, maar ons altijd zullen overstijgen.
Die combinatie van denken en geloven, dat is de vrijzinnige geloofsbeleving. Voor de vrijzinnige zijn denken en geloven niet elkaars tegengestelde, maar de onimisbare voorwaarden voor elkaars bestaan. Het is als met de elementen waterstof en zuurstof. Waterstof en zuurstof apart zijn gevaarlijke en levensbedreigende stoffen, maar samen vormen ze de scheikundige verbinding die de bron van alle leven is: water.
Wie alleen maar in het denken gelooft, kan zich het geloof niet denken.
Maar wie zijn geloof in dankbare verwondering kan zien als de vrucht van zijn geest, smeedt denken en geloven samen tot een fundament dat zijn leven draagt en zinvol maakt. Een fundament dat Jezus ons getoond heeft toen hij zei: wat geboren is uit een mens is menselijk en wat geboren is uit de Geest is geestelijk.
Wees niet verbaasd dat ik zei dat jullie allemaal opnieuw geboren moeten worden. Het is met de Geest als met de wind; je hoort zijn geluid maar je weet niet waar hij vandan komt en waar hij heen gaat. Zo is het ook met iedereen die uit de Geest geboren is.
Het zijn woorden die ons er op attent maken dat de woonplaats van God in onze menselijke geest is gevestigd. En dat het de blijvende opdracht van de mens is om zich toegang tot die woonplaats te verschaffen. Zijn geest verstrekt hem daarvoor de sleutel en het is diezelfde geest die hem God als de ultieme werkelijkheid kan doen ervaren.
verkorte versie
Samenvatting
Soms kan het je overkomen dat je, zomaar ineens, een heel goed en warm gesprek met iemand voert, die je tot dan toe onbekend was. Het gesprek geeft je een weldadig gevoel, terwijl er eigenlijk niet eens zo heel veel bijzonders wordt gezegd. Maar tussen jou en je tot dan toe onbekende gesprekspartner speelt zich iets af dat je niet kunt benoemen, maar er wel is. Het komt tot stand vanuit iets gemeenschappelijks dat je met die ander deelt, maar niet kunt beschrijven. Dat gemeenschappelijke is de onderstroom tussen jou en die ander en is de oorzaak van wat zich in je ziel voltrekt.
Wat is dat dan, die ziel? Het heeft niet zo erg veel zin om te willen definiëren wat het woord ziel betekent, want zo'n orgaan bestaat niet. Een definitie is er ook niet, maar iedereen weet wat er wordt bedoeld als we het hebben over onze ziel. Iemand die geen ziel heeft, we begrijpen meteen wat dat voor iemand is. En als we zeggen dat hij of zij zo'n goede ziel is, dan weten we dat ook direct.
Geloven is een toestand van de ziel, die zich voltrekt via de menselijke geest. Je zou ook kunnen zeggen dat God zijn woonplaats kiest in onze geest. Ik ben niet de eerste die dat zegt. In het gesprek met Nicodemus en ook in zijn ontmoeting met de Samaritaanse vrouw zegt Jezus: God is geest. God is de liefhebbende kracht in je geest waar je altijd een beroep op kunt doen
In ons vrijzinnig geloof bestaat geen dwang. Niemand van ons hoeft te geloven in een systeem waarin God een vaste plaats heeft of over bijzondere eigenschappen beschikt. Iedere vrijzinnige weet dat en hij weet ook dat iedere poging om God tot menselijke en begrijpelijke proporties terug te brengen nooit meer dan een poging blijven kan. Ons begrip schiet nu eenmaal tekort voor het beschrijven van wat God zou kunnen zijn.
In de bijbel wordt geschreven over de verbinding tussen God en mens. Omdat God zich beweegt op het terrein van de menselijke geest en diezelfde geest de mens prikkelt tot het nadenken over God en mens, over mens en God. Uit dit nadenken ontstaat geloof. Geloof in krachten buiten ons gezichtsveld en buiten ons voorstellingsvermogen. Geloof dat die krachten aan de oorsprong staan van ons en onze schepping, maar ons altijd zullen overstijgen.
Die combinatie van denken en geloven, dat is de vrijzinnige geloofsbeleving. Voor de vrijzinnige zijn denken en geloven niet elkaars tegengestelde, maar de onmisbare voorwaarden voor elkaars bestaan. Het is als met de elementen waterstof en zuurstof. Waterstof en zuurstof apart zijn gevaarlijke en levensbedreigende stoffen, maar samen vormen ze de scheikundige verbinding die de bron van alle leven is: water.
Wie alleen maar in het denken gelooft, kan zich het geloof niet denken.
Maar wie zijn geloof in dankbare verwondering kan zien als de vrucht van zijn geest, smeedt denken en geloven samen tot een fundament dat zijn leven draagt en zinvol maakt.