Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern van de overdenking (zorgen voor de dag van morgen)
De uitspraak van Jezus over de zorgen voor de dag van morgen met zijn verwijzing naar de natuur als de leliëen des velds en de vogels bekleed met veren, blinkt uit in eenvoud. Hoewel zijn uitspraken daarover niet meer naadloos passen in onze tijd, is de draagwijdte daarvan nog altijd: laat de dingen die goed lopen zoals ze zijn en onthoud je van het voortdurend gesleutel aan alle facetten van het maatschappelijk leven.
Overdenking
Het is moeilijk om de passage die ik las, serieus te nemen. Je geen zorgen maken voor de dag van morgen, het lijkt veel op een overdreven pep-talk, te vergelijken met het toeroepen van een drenkeling dat hij moet zwemmen. Maar zwemmen kon hij juist niet, daarom verdrinkt hij.
Nee, de letterlijke lezing van dit fragment helpt ons niet verder. Het is daarom vruchtbaarder om deze uitspraak van Jezus te zien als een vingerwijzing naar de toestand van de ziel die je zou moeten nastreven. Die toestand is er niet een van 'mij kan niets gebeuren, want ik hoef me geen zorgen te maken om de dag van morgen'. Dat is al te simpel. Maar je kunt wel afstand nemen van wat er om je heen gebeurt en daar met een zekere kalmte en bezonkenheid op reageren.
Afstand nemen van wat er om je heen gebeurt, dat doe je door je bewust te worden van wat de betekenis nu eigenlijk is van wat je aantreft en hoe je daar tegen aan kunt kijken. Wat we in onze leefomgeving aan treffen is vooral de menselijke neiging om met veel ijver te blijven sleutelen aan het menselijk bestaan en de behoeften die daar misschien bij horen. Met veel vlijt en arbeid proberen we in al die behoeften te voorzien en als het resultaat niet helemaal uitpakt als gedacht, gaan we verder sleutelen.
De socioloog Max Weber maakte ons er in het begin van de vorige eeuw op attent dat wij allemaal zo ijverig waren geworden en wij daardoor kapitalisten waren geworden omdat we helemaal doordrongen waren van de protestantse ethiek. Ora et labore, bid en werk, je ziet het wel eens op een huis staan en in voorbije tijden was het vaak de boeg van een binnenschip waarop deze woorden te lezen waren.
IJver wordt in onze cultuur als iets positiefs gezien, het is een deugd bij uitstek. Luiheid wordt niet als positief ervaren, het is zelfs de zevende van de zeven hoofdzonden uit de katholieke kerk. Maar luiheid is soms heel gewenst als er sprake is van uitwassen van ijver. Ik moet verduidelijken wat ik daarmee bedoel.
We zijn al meer dan dertig jaar vertrouwd met het het begrip vrije markt. De vrije marktwerking werd in de jaren zeventig en tachtig de leidende trend en bijna alles wat tot de taken van de overheid behoorde, werd uitbesteed aan private ondernemingen. Privatisering van overheidstaken werd gezien als dé oplossing voor alle problemen. We weten dat het met die oplossingen niet zo is gelopen als men had verwacht, maar het werd met veel ijver bepleit en en uitgevoerd. Een eigenaardigheid van al die ijver en al die marktwerking is, dat het steeds gaat om het resultaat op de korte termijn. Onze ijver is gericht op snelle resultaten, er is geen geduld, het moet nu.
In het bedrijfsleven is dat een heel dominante factor: daar is sinds de negentiger jaren van de vorige eeuw sprake van een aandeelhouderskapitalisme. Hoofden van bedrijven praten over hoeveel meer winst ze dit jaar weer gemaakt hebben ten opzichte van het jaar daarvoor, hoeveel hun resultaten verbeteren. Ze vertellen dat meer dan eens per jaar, het is de hang naar het resultaat van hun ijver. De continuïteit van de onderneming, in vroeger tijden zeer belangrijk, lijkt nu nog maar zijdelings van belang.
Universiteiten hebben een soortgelijke ontwikkeling doorgemaakt. Een universiteit is van oudsher een combinatie van veel dingen tegelijk: onderwijs, onderzoek, maatschappelijke verantwoordelijkheid, dienstbaarheid aan de samenleving, opleiding van volgende generaties, het doorgeven en bewaren van het culturele erfgoed, het is een heel palet van taken. Maar gaandeweg ontstond een beweging die de vraag stelde waar dat nou allemaal goed voor was. Moest daar nou zoveel belastinggeld voor worden betaald? En wat komt er dan eigenlijk uit? De druk op universiteiten om commerciëler te worden nam toe.
Het gevolg was dat vergeten werd wat een universiteit eigenlijk moet zijn: een verzamelplaats van kennis die diensten verleent aan de samenleving die haar daarvoor betaalt zonder daar een prijskaartje aan te hangen.
In het openbaar bestuur tref je de zucht om te sleutelen aan wat redelijk functioneerde ook aan. In 2015 besloot de regering dat taken van het rijk gedelegeerd moesten worden aan gemeenten. Jeugdzorg, geestelijke gezondheidszorg en andere zorgtaken, het moest door gemeenten gebeuren. Het resultaat is dat het bij gemeenten gedeponeerde zorgstelsel alleen nog met elastiek en touwtjes bij elkaar gehouden wordt om er nog iets van te maken. De verandering bleek een verslechtering en zal met nieuwe maatregelen waarschijnlijk nog slechter worden. En met grote ijver zullen ook deze verslechteringen weer worden bedacht en doorgevoerd.
De protestantse ethiek van Max Weber en de nadruk op een leven dat vooral arbeidzaam moet zijn leidt de moderne mens van onze tijd ertoe om voortdurend zenuwachtig om zich heen te kijken en zichzelf de vraag te stellen: waar kan ik nog wat doen? En om 's avonds thuis na te denken over de vraag: wat heb ik vandaag gedaan? Het enige logische antwoord daarop is dat er weer een dag aan je geschiedenis is toegevoegd, maar dat bevredigt de ijveraars natuurlijk niet.
Die nadruk op ijver is verantwoordelijk voor zaken als bureaucratie, marktwerking en ingewikkeldheid van de samenleving. Luiheid zou niet een hoofdzonde moeten zijn, maar een correctie op de kwalijke gevolgen van de zaken die ik noemde. Onze wereld is te ingewikkeld geworden en daardoor zijn de processen die daarin plaatsvinden onbeheersbaar. De heersende overtuiging bij openbare bestuurders en leiders in het grote bedrijfsleven is dat dat niet zo kan zijn.
Dat kan niet, zeggen ze; niets kan ooit te ingewikkeld zijn, dat is alleen maar een tekort van mensen, dan moet iedereen beter zijn best doen en nog ijveriger zijn dan ze al waren. Dat is misschien een beetje waar, maar het lijkt toch veel op het aan de gang houden van een versleten stoommachine die voortdurend met een oliespuit en honderden liters water tonnen steenkool aan de gang moet worden gehouden. In plaats daarvan zou het gewenst zijn als er meer ruimte is voor de gedachte dat het soms ook goed kan zijn om een beetje luiheid te betrachten en het de hoogste wijsheid kan zijn om de dingen even te laten gaan. De zucht tot verandering om het veranderen zelf die je in allerlei instituten en instellingen aantreft, maakt de situatie vaak slechter dan ze was, waardoor er naderhand weer veranderingen bedacht worden enzovoorts.
Luiheid als deugd? Je zou het bijna denken als je de woorden van Jezus letterlijk neemt. Maar die woorden hebben niet veel te maken met onze tijd. De wereld waarin Jezus leefde, telde misschien vierhonderd miljoen mensen, waarvan misschien nog geen miljoen in het joodse land. Er was geen techniek, en geen industrie. Steden van enige omvang waren er wel in het Romeinse rijk, maar die kon je op de vingers van een hand tellen. Jezus sprak in beelden die rechtstreeks aan de natuur waren ontleend, het was zijn wereld. Onze wereld is heel anders.
Wij stonden tot voor kort onverschillig tegenover de natuur. Wij bouwden elektriciteitscentrales op het land en dachten dat we daar alleen maar een paar bomen en akkers voor moesten opofferen. Maar alle techniek waartoe we in staat zijn berooft ons van onze oerervaringen.
Een stad verandert overdag en 's nachts nauwelijks van voorkomen.
Elektrisch licht, auto 's, huizen, de aanblik daarvan blijft hetzelfde. Daardoor missen we de adembenemende blik op de werkelijkheid - de gevoelsindrukken van een donkere regenachtige nacht, of de schoonheid van een landschap bij maanlicht - de eeuwig wisselende aanblik van de natuur in haar eigen ongerepte staat.
Hierdoor hebben wij geen deel meer aan de emotionele ervaringen van onze voorouders waaraan de mens sinds zijn ontstaan heeft deelgehad. De volle maan, de wind die giert in de bomen, verbinden ons met de wereld van het instinct en het voortleven van het verleden in het onbewuste.
Een brede band van gevoelens vanuit het contact met de wereld van onze voorouders verrijkt ons bestaan. Techniek en industrie beroven ons van deze rijkdom. Onze betrokkenheid op de levende natuur is hierdoor verschraald.
Dat zal niet meer veranderen. Alles wat wij hebben gebouwd en verzonnen, de wereld die eruit voortgekomen is, is onoverzichtelijk en bepaald niet eenvoudig. De eenvoud die er ooit was, is voorgoed voorbij. Ik weet niet hoe het u vergaat, maar ik betrap mezelf soms op het verlangen naar een maatschappij waarin het leven eenvoudig was. In Nederland hebben we die tijd nog niet zolang geleden wel gehad. Het Nederland van de jaren vijftig is een land dat in de literatuur steevast wordt geassocieerd met geborgenheid, huiselijkheid, een land dichtgeplakt met krantenpapier misschien en spreekwoordelijk saai, maar intussen wel gezellig, waar geluk heel gewoon was, de kolenkachel altijd snorde, de spruitjesgeur nog niet werd afgezogen, het touwtje nog uit de brievenbus hing, en waar het hele gezin wekelijks om de radio kroop om te luisteren naar het nationale huisgezin, de familie Doorsnee. De hele natie fietste, het liefst tegen de wind in. En wie nog niet kon fietsen zat achterop: de babyboomers, voor altijd beschut tegen de elementen.
Natuurlijk is dit beeld van de jaren vijftig niet zoals het werkelijk was. Maar het is een clichébeeld dat als mythe over die zogenaamd gelukkige tijd in tal van liedjes en geschriften hardnekkig in stand wordt gehouden. Vergeten wordt dan dat de wilde jaren zestig tijdens die spreekwoordelijke saaie jaren vijftig al volop in opmars waren. Maar als mythe blijven de jaren vijftig heel interessant, ook omdat die jaren gekenmerkt werden door eenvoud en soberheid. Beroemd is de anekdote over vadertje Drees, die een Amerikaanse delegatie die over de Marshallhulp kwam praten, in zijn bescheiden woning aan de Haagse Beeklaan een mariakaakje aanbood. Dat maakte zoveel indruk dat Nederland buitengewoon veel geld van de Marshallhulp in de wacht sleepte.
Koot en Bie werden de clichémannetjes van de jaren zestig. Zij zijn legendarisch geworden met hun Simplistisch Verbond met als logo de mattenklopper. Een rechtstreekse en ondubbelzinnige verwijzing naar de korte metten en de blote billen van de jaren vijftig. Achter de leuke, wilde jaren zestig en de jaren zeventig, waarin alles mocht, gloorde zo nog altijd de echtheid en de eenvoud van de jaren vijftig als een nostalgisch verlangen naar vroeger.
Er is haast geen groter contrast denkbaar dan met het huidige tijdsgewricht, maar juist dat maakt de jaren vijftig als tegenbeeld onweerstaanbaar. Ook toen had Nederland het druk, maar anders dan nu resulteerde die drukte in een kennelijk welbevinden. De gestresste jaren negentig daarentegen ontlokten een minister (Margreeth de Boer van VROM) een pleidooi voor onthaasten, een mooi woord dat het woordenboek van de Van Dale heeft gehaald.
Het begrip onthaasting kom je nu op allerlei sites van psychologen en vakantieparken tegen. Onthaasten heeft te maken met even lui zijn, de tijd even stilzetten en vertragen. Het is een teken van tegelijkertijd een groot onbehagen en van een groot verlangen: het verlangen naar eenvoud.
De uitspraak van Jezus over de zorgen voor de dag van morgen met zijn verwijzing naar de natuur als de leliëen des velds en de vogels bekleed met veren, blinkt uit in die eenvoud.
Hoewel zijn uitspraken daarover niet meer naadloos passen in onze tijd, is de draagwijdte daarvan nog altijd: laat de dingen die goed lopen zoals ze zijn en onthoud je van het voortdurend gesleutel aan alle facetten van het maatschappelijk leven.
Laat dit leven met rust waar dat mogelijk is en houd de natuur in ere, want die is een godsgeschenk.