27 juni 2021

Preek van de leek, Rogier vd Wal

Goedemorgen,

Hartelijk dank voor de uitnodiging om hier te mogen staan en de Preek van de Leek te houden. Vanochtend wil ik graag met u nadenken over het begrip maakbaarheid. Een typisch Nederlands begrip dat zich maar matig laat vertalen. In het Engels wordt het ‘social engineering’ genoemd, maar dat is toch weer nét wat anders. Maakbaarheid kan zowel op individueel als op collectief vlak spelen, maar wordt meestal gebruikt in relatie tot beleid van overheden: in hoeverre kunnen die ontwikkelingen afdwingen of beheersen. Ik kwam op dit thema omdat ik onlangs meedeed aan een leesclub bij de Haagse Hogeschool, waar we in drie ochtenden het proefschrift bespraken van een jonge bestuurskundige, Robert van Putten, die daar vorig jaar cum laude op promoveerde aan de VU. In zijn proefschrift probeert Van Putten een beeld te geven van hoe springlevend het idee van maakbaarheid in de praktijk van bestuur, beleid en politiek nog is (terwijl dat met enige regelmaat nadrukkelijk wordt ontkend of weggewoven), maar laat hij ook zien wat daar de nadelen van zijn en wat voor mogelijke alternatieven ons open staan.

Ik ga daar aanstonds wat dieper op in, maar wil met u eerst drie korte tekstfragmenten lezen die elk een ander aspect van maakbaarheid belichten.

[1] Om te beginnen Herodotus, de Griekse geschiedschrijver die leefde in de vijfde eeuw voor Christus. Die vertelt in zijn Historiën het verhaal van de Lydische koning Croesus, die gezanten op pad stuurde naar het beroemde orakel van Delphi om goddelijke instemming te vragen voor zijn plannen:

“Nadat de Lydiërs bij aankomst de geschenken aan de god hadden gegeven raadpleegden ze het orakel als volgt: ‘Croesus, koning van Lydië en andere landen, is van mening dat dit het enige orakel op de wereld is dat de toekomst ziet. Daarom heeft hij u de geschenken gegeven die uw ontdekkingen verdienen en stelt hij u nu de vraag of hij Perzië moet aanvallen en of hij zich ergens een bepaald leger moest zien te verwerven als bondgenoot.’

Die vraag legden zij voor. Het orakel voorspelde Croesus dat hij door Perzië aan te vallen een eind zou maken aan een groot rijk, en het gaf hem de raad te achterhalen wie de machtigste Grieken waren en met hen een bondgenootschap te sluiten.

Toen Croesus het verslag van de goddelijke uitspraak vernam was hij opgetogen. In de stellige verwachting dat hij een eind zou maken aan Cyrus’ koninkrijk stuurde hij opnieuw gezanten naar Delphi en raadpleegde het orakel voor de derde maal. Want nu hij eenmaal van het orakel de waarheid had vernomen, kon hij er geen genoeg van krijgen. Hij legde ook nog de vraag voor of zijn heerschappij lang zou duren.

De Pythia gaf hem dit ten antwoord:

 Pas als een muilezel koning wordt over de Mediërs moet u,

Lydische vorst met tedere voet, langs de Hermos vol kiezels

Vluchten, niet wachten en u ook niet schamen om lafheid te tonen.

Toen die woorden hem bereikten kende Croesus’ vreugde helemaal geen grenzen meer, want hij ging ervan uit dat een muilezel onmogelijk in plaats van een man koning van Medië kon worden en dat dus aan de heerschappij van hemzelf en zijn nageslacht nooit een einde zou komen.”

 

 

[2] Dan de stoïcijnse filosoof Epictetus, die leefde in de eerste eeuw van onze jaartelling en die ons als richtsnoer het volgende meegeeft:

“Al wat bestaat is in twee categorieën te verdelen: wat wel in onze macht ligt en wat niet in onze macht ligt. Wel in onze macht liggen onze overtuigingen, impulsen, ons streven, ons vermijden, in één woord alles waarin wij een actieve rol hebben; niet in onze macht liggen ons lichaam, bezit, reputatie, ambten, dus alles wat niet ons eigen werk is. Wat in onze macht ligt, is van nature vrij, en wordt door niets of niemand gehinderd of aan banden gelegd; wat niet in onze macht ligt, is zwak, onderworpen, belemmerd, en steeds van anderen afhankelijk.”

En even verderop:

“Niet de dingen zelf maken de mensen van streek, maar hun denkbeelden erover. Zo is de dood op zich helemaal niet verschrikkelijk – anders had Socrates dat vast ook gevonden – maar het is onze voorstelling van de dood die ons bang maakt: we verwachten iets ergs en dus ís het erg. Daarom moeten we telkens wanneer we gedwarsboomd, verontrust of gekwetst worden, nooit anderen daarvan de schuld geven maar alleen onszelf, dat wil zeggen: onze opvattingen erover.

Een man zonder enige ervaring met de filosofie zal altijd anderen aansprakelijk stellen voor zijn tegenslagen, een beginnend filosoof zichzelf, maar een volleerd wijsgeer doet geen van beide.

Verlang niet dat alles wat er gebeurt, precies zo gaat zoals jij wilt dat het gebeurt, maar wens slechts dat alles gebeurt zoals het nu eenmaal moet gebeuren, dan zal je levensweg gelukkig zijn.”

 

[3] En tenslotte een korte passage uit de Bijbel, en wel uit de beroemde Bergrede van Jezus, Mattheus 6 vers 25-34:

“Daarom zeg ik jullie: maak je geen zorgen over jezelf en over wat je zult eten of drinken, noch over je lichaam en wat je zult aantrekken. Is het leven niet meer dan voedsel en het lichaam niet meer dan kleding? Kijk naar de vogels in de lucht: ze zaaien niet en oogsten niet en vullen geen voorraadschuren, het is jullie hemelse Vader die hen voedt. Zijn jullie niet meer waard dan zij? Wie van jullie kan door zich zorgen te maken ook maar één el aan zijn levensduur toevoegen? En wat maken jullie je zorgen over kleding? Kijk eens naar de lelies, kijk hoe ze groeien in het veld. Ze werken niet en weven niet. Ik zeg jullie: zelfs Salomo ging in al zijn luister niet gekleed als een van hen. Als God het groen dat vandaag nog op het veld staat en morgen in de oven gegooid wordt al met zoveel zorg kleedt, met hoeveel meer zorg zal hij jullie dan niet kleden, kleingelovigen? Vraag je dus niet bezorgd af ‘Wat zullen we eten?’ of ‘Wat zullen we drinken?’ of ‘Waarmee zullen we ons kleden?’ – dat zijn allemaal dingen die de heidenen najagen. Zoek liever eerst het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, dan zullen al die andere dingen je erbij gegeven worden. Maak je dus geen zorgen voor de dag van morgen, want de dag van morgen zorgt wel voor zichzelf. Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen last.”

 

 

 

Preek van de leek

Sturen op geluk, is dat iets wat je van de overheid mag verwachten? Van Mark Rutte wordt vaak de uitspraak geciteerd dat de overheid geen geluksmachine is, maar naar verluidt is hij daar inmiddels wat genuanceerder over gaan denken. Het Sociaal Cultureel Planbureau doet daar al een tijdlang onderzoek na, dat nog is begonnen in de tijd dat Paul Schnabel daar de voorman was. Gelukkige burgers schelen ook in de kosten, zo blijkt. Daarom is het wel degelijk relevant voor de overheid om zich op geluk en op levensvaardigheden te richten, en dat doet de overheid ook. Deels zijn mensen zelf verantwoordelijk voor hun eigen geluk, maar er zijn daarnaast ook dimensies waar de overheid aantoonbaar invloed op heeft. Dat betreft enerzijds economische aspecten zoals werk (baanzekerheid) en inkomen, maar ook sociale en politieke factoren hebben invloed. Zo kunnen bijvoorbeeld democratische waarborgen en niet-corrupt, betrouwbaar bestuur aanzienlijk toevoegen of afdoen aan uw en mijn geluk, zoals de toeslagenaffaire recent nog maar eens heeft bewezen. Maar ook aandacht voor positieve gezondheid en psychisch welbevinden is in dit opzicht relevant.

Grappig genoeg heeft het SCP zich hier in 2011 al eens over gebogen, en deed men dat afgelopen donderdag tijdens een webinar nogmaals, deels zelfs met dezelfde sprekers. En net als tien jaar geleden werd ook nu weer gepleit voor gelukstrainingen en life coaches, die mensen kunnen helpen hun geluk te vinden en te realiseren. Ook Ap Dijksterhuis, gevierd hoogleraar Psychologie in Nijmegen, suggereerde enkele jaren geleden al lessen in gelukskunde op school in zijn boeiende boek Op naar geluk. Eigenlijk helemaal geen gek idee, want wie garandeert dat mensen vanzelf op het spoor komen waar ze hun geluk zouden moeten zoeken. Als je de enorme hoeveelheid mensen die met depressie en burn-out kampen in ogenschouw neemt, lijkt me de conclusie gerechtvaardigd dat hier dringend iets aan gedaan zou moeten worden.

Als we even naar het individuele niveau doorsteken, dringt de vraag zich op in hoeverre we zelf verantwoordelijk zijn voor ons eigen geluk. Daar is al veel onderzoek naar gedaan, met de vrij verrassende uitkomst dat geluk maar voor 10% afhangt van de omstandigheden. De helft van ons geluk blijkt in de genen te zitten, en de resterende 40% kunnen we zelf met gerichte acties beïnvloeden. Waar u dan aan moet denken? Daar is door de Russisch-Amerikaanse Sonia Lyubomirsky een interessant boek over geschreven onder de in dit verband opmerkelijke titel De maakbaarheid van het geluk. Zij benoemt twaalf bewuste acties waarmee we ons geluk kunnen vergroten, zoals dankbaarheid tonen, relaties koesteren, copingstrategieën ontwikkelen tegen stress en tegenslag, leren vergeven, meer flow in je leven, religie en spiritualiteit en zorg voor je lichaam. In de bijna 400 pagina’s die haar boek telt geeft ze daar uitvoerig aanwijzingen bij, dus we kunnen gelijk aan de slag.

Maar laten we ervoor waken een te grote broek aan te trekken. Bij de oude Grieken hadden ze daar een mooie term voor, ze noemden dat hybris, ‘overmoed’. Een klassiek verhaal dat uitlegt wat daarmee bedoeld wordt vinden we bij Herodotus, de vader van de geschiedschrijving. De Lydische koning Croesus had het erg met zichzelf getroffen en was daarom pijnlijk getroffen toen hij de Atheense wetgever Solon op bezoek kreeg en hem vroeg wie hij als de gelukkigste man op aarde beschouwde. Croesus had voetstoots aangenomen dat Solon hem zou noemen, maar in plaats daarvan noemde Solon een hem volkomen onbekende Athener. Croesus begreep daar niets van en vroeg om uitleg. De Athener in kwestie kon niet alleen bogen op een groot nageslacht, maar was ook een heldhaftige dood gestorven en had een staatsbegrafenis gekregen, zo lichtte Solon zijn opmerkelijke keuze toe.

Croesus vroeg het daarop nogmaals en weer noemde Solon anderen, ditmaal de broers Kleobis en Biton. Prijswinnende atleten die zich opofferden om hun moeder op tijd naar een ceremonie te brengen, en die dus ook een eervol levenseinde kregen.

Croesus begreep er niets van, raakte geïrriteerd en vroeg Solon wat hem bezielde. Maar die legde rustig uit dat Croesus weliswaar heel rijk en machtig was, maar dat hij pas echt gelukkig genoemd kon worden als ook zijn levenseinde goed was. Dat zinde Croesus niet, en we hoorden net al dat hij snode plannen beraamde tegen het Perzische rijk. Om zich van de steun van de goden te verzekeren stuurde hij een delegatie naar het beroemde orakel in Delphi, dat bekend stond om z’n even raadselachtige als dubbelzinnige orakelspreuken. Ook ditmaal hoorde Croesus vooral wat hij wilde horen, maar hij kwam daarmee lelijk op de koffie. Het orakel had weliswaar gezegd dat er een groot rijk ten onder zou gaan, maar niet welk rijk. U voelt al iets aankomen…En dat van die muilezel zat ook anders dan Croesus dacht, zoals Herodotus iets verderop behulpzaam uitlegt: Cyrus was de zoon van een moeder van hoge en een vader van lage afkomst.

Uit diezelfde Oudheid, maar dan iets later, komen de gedachten van de filosofen die we stoïcijnen noemen en die zich nog altijd in een grote populariteit mogen verheugen. Vorig jaar juli verscheen midden in de crisis, meesterlijk getimed, een bloemlezing van de hand van de jonge Nederlandse filosoof Lammert Kamphuis, de man die eerder furore maakte met zijn eerste boek ‘Filosofie voor een weergaloos leven’. Kamphuis gaf zijn bloemlezing de titel mee Op weg naar vrijheid, met als ondertitel ‘Stoïcijnse teksten voor tijden van crisis’.

Het heeft dus geen zin om je druk te maken over zaken waar je toch geen invloed op hebt, geeft Epictetus ons mee. Dat klinkt best plausibel, en ook geruststellend. Hou vooral voor ogen dat je goed moet proberen te leven in het hier en nu, dat geeft je vrijheid en innerlijke rust. Er is zelfs een heus Handboek voor de moderne stoïcijn, opgezet als een werkboek vol eeuwenoude lessen en oefeningen voor een evenwichtig leven.

Maar dit weekend las ik in Trouw een reflectie van filosofe en re-integratiespecialist Betsy van Oortmarssen, die zich heeft verbaasd over de populariteit waarin het stoïcijnse denken zich tijdens de lockdowns mocht verheugen. Want, zo zegt zij: “Het is mooi dat mensen, nadat ze zich over de kop hadden gewerkt, even zijn gaan reflecteren en wat gelijkmatigheid gingen oefenen. Bezinning kan geen kwaad. Er zit echter ook een gelatenheid in, dat je accepteert wat je overkomt. Ik zie liever dat we met elkaar het gesprek aangaan over wat we aan verbondenheid en gemeenschapszin hebben geleerd.” Daarom adviseert ze een geleidelijke overgang en waarschuwt ze om niet te snel en automatisch naar het oude normaal terug te gaan, omdat er daarvoor te veel is gebeurd en is veranderd.

En dan is er nog de Bijbel, last but not least. Het Bijbelverhaal dat altijd wordt aangehaald als het over menselijke hoogmoed gaat is dat uit het Eerste (Oude) Testament, over de toren van Babel. Ik heb vanochtend voor een ander verhaal gekozen uit het Tweede (Nieuwe) Testament, uit wat de Bergrede van Jezus heet. Het verhaal zoomt in op waar je je zorgen over kunt maken, en moet vooral niet verkeerd begrepen worden. Het roept ons niet op tot zorgeloosheid, is geen vrolijk en blij vogeltjes- en bloemetjesgeloof zoals Wim van der Zee het zo mooi getypeerd heeft. Even vóór deze passage gaat het over de onmogelijkheid om twee heren te dienen, God of de mammon. We hebben de keuze: druk-druk-druk, altijd presteren en de slaaf zijn van maatschappelijk succes, ons aftobben en verkrampen. Of uit een ander vaatje tappen: doen wat er van je verwacht wordt, zijn wie je bent, functioneren naar je bedoeling en gerechtigheid vooropstellen. Vogels en bloemen hoeven zich niet mooier voor te doen dan ze zijn. Niet boven hun stand te leven. Maar ze zijn juist mooi zoals ze zijn, komen dan optimaal tot hun recht en houden ons een spiegel voor.

Van der Zee legt het verschil prachtig uit: zo voelen we ten diepste weer dat we mens zijn. Met ogen die niet alleen kunnen zien, maar aankijken. Met oren die niet alleen kunnen horen, maar ook luisteren. Met een mond die niet alleen kan praten maar die kan aanspreken. Met een verstand dat niet alleen begrijpt, maar dat kan verstaan. Met een hart dat niet alleen kan kloppen, maar dat bewogen kan zijn. Met handen die niet alleen kunnen grijpen en vastpakken, maar die zich kunnen openen, om te geven of om iemand te strelen. En met voeten die niet alleen kunnen lopen of hollen, maar die je naar iemand toe kunnen brengen.

Tsja, en toen was er Corona en was alles anders dan gewoon. Ineens moesten we afstand houden, verloren we onze reguliere dagritmes en gewoonten en gingen we voor langere tijd op slot. Noodgedwongen werden er door politici zeer drastische, ongewone maatregelen genomen die zeker in het begin ook op breed draagvlak konden rekenen. En zo was de maakbaarheid verrassenderwijs weer even terug, met de nog open vraag waar dat ons blijvend brengt. Wat houden we ook na de crisis vast, wat laten we weer los. Er stond vorige week een mooi stuk van Joost Röselaars in het Financiële Dagblad waarin hij aangaf bepaalde zaken graag te willen vasthouden, eigenlijk wel een lichte lockdown te willen houden, met minder jachtigheid en meer aandacht voor wezenlijke zaken, voor bezinning, voor je naasten en het goede gesprek. Ondertussen staat er dit weekend een indringend stuk van Marike Stellinga in de NRC waarin ze zich hardop afvraagt of de ongelijkheid in Nederland nou toeneemt of niet. De meningen daarover zijn verdeeld, maar haar slotsom is dat er alle reden is om buitengewoon ongerust te zijn. Ze concludeert: “We worden in Nederland slechter in het optillen van degene die met een achterstand beginnen, zodat het meer en meer uitmaakt waar je wieg staat. Wie kansrijk is, krijgt bijna automatisch nog wat opkontjes. Wie kansarm is, krijgt wat extra hindernissen toegeworpen. Zo blijven dubbeltjes vaker dubbeltjes en worden kwartjes vaker guldens. Dus ja, als we niet oppassen groeit er van alles verder scheef.” Dat sluit aan bij eerdere waarschuwingen van onder andere Michael Sandel tegen het meritocratische denken: succes is lang niet altijd eigen verdienste, falen niet per se eigen schuld en we mogen er niet van uitgaan dat geluk en pech automatisch eerlijk verdeeld worden. Sociale rechtvaardigheid komt niet vanzelf tot stand, hier ligt een schone taak!

Dus toch maar maakbaarheid? Robert van Putten komt met een ander idee, voorbij al te instrumenteel of mechanistisch (neoliberaal) denken: hij stelt deugden als nederigheid, bescheidenheid en gematigdheid voor. En aandacht voor zin, voor streven naar geluk en een betekenisvol leven. Dus onze hybris temmen, maar tegelijk wel ruimte houden om te handelen, om goed te doen. Ik zou daar tot slot zelf nog iets aan toe willen voegen. Dat ontleen ik aan een klein maar fijn boekje van de Vlaamse Evelien van Beeck met de sprekende titel Als je de muziek niet hoort. Ooit was onze wereld bezield, maar met de Verlichting, de dood van God en het toenemende beheersingsdenken verloren we dat en kregen we onttovering. Daar kwam eind vorige eeuw het postmodernisme met het einde aan de grote verhalen dan nog weer overheen. Van Beeck acht het nu hoog tijd voor herbetovering, zoals ze zo mooi zegt voor de terugkeer van de ‘tover’, wat wij denk ik magie zouden noemen. Ieder mens is in principe in staat om tover te ervaren, en wetenschappelijke kennis hoeft niet per se tot onttovering te leiden. Als we het in onze kindertijd allemaal gekund hebben, zouden we nu ook in staat moeten zijn tot een ‘tweede naïviteit’, een ervaring van schoonheid, verwondering en zin. Kortom: tijd voor ‘tover’. Waarbij het belang van verhalen vertellen (‘storytelling’) in woord, beeld en muziek voorop staat. En zo zijn we weer terug bij Herodotus, want als er één ding was wat die goed kon was het verhalen vertellen. Waar we onze lessen uit kunnen halen, en die ons zowel inspireren als laten relativeren. Wijlen Denker des Vaderlands René Gude wees ons al op het belang van religie, sport, kunst en filosofie als vier essentiële trainingsprogramma’s waar we onze handen vol aan hebben, en op het belang van wat hij humeurmanagement of stemmingmakerij noemde, en van zingeving. En als je geen zin hebt, zo waren zijn gevleugelde woorden, met gepaste nadruk uitgesproken, dan maak je maar zin.