Prof.dr. L. Laeyendecker


Bijbels mensbeeld in deze tijd

De passage uit de brief aan de Efeziërs (4,22-5,10) laat aan duidelijkheid weinig te wensen over. Het gaat onmiskenbaar om de mogelijkheid van, en de oproep tot een christelijke levenswijze, ook wel ‘bekering’ of ‘wedergeboorte’ genoemd. Bij die “nieuwe mens” wordt een expliciete moraal verkondigd die sommigen wellicht doet denken aan een klassieke moralistische preek. Misschien niet voor iedereen even welkom, maar het valt moeilijk te ontkennen dat als iedereen zich zo zou gedragen, de wereld er beter uitzag. In Christus is die nieuwe mens voor het eerst volledig zichtbaar geworden; hij is de nieuwe Adam (Paulus). Voor de mensen is het een belofte en opdracht die nog op voltooiing wacht en waaraan door mensen zelf gewerkt moet worden.

 

Dit morele kader is door het christendom een elementair bestanddeel van onze samenleving geworden en belichaamd in onze morele tradities. Maar die klinken steeds minder als vanzelfsprekend, ze staan van vele kanten onder druk. Dat heeft te maken met langdurige ontwikkelingen in de samenleving die er dwars tegen in lijken te gaan. Natuurlijk doen nog zeer vele mensen hun best ze in praktijk te brengen maar de maatschappelijke context werkt niet er mee. In feite zijn daarin andere mensbeelden werkzaam.

 

De uitdrukking ‘nieuwe mens’ is ook al lang niet meer beperkt tot de Bijbel. In niet-Bij­belse zin lijkt hij zelfs pasmunt geworden te zijn voor ideologische stromingen die een nieuwe wereld verkondigden, in ieder geval na de Middeleeuwen toen de christelijke opvattingen concurrentie kregen van andere levensbeschouwingen, juist met ideeën over de nieuwe mens. Twee daarvan liggen velen nog in het geheugen: het communisme en het fascisme. Beide hebben desastreuze gevolgen gehad maar hebben gelukkig relatief kort geduurd al weten we niet zeker of en in hoever we er van af zijn. Maar daarop ga ik niet verder in.

 

Hier gaat het over een andere opvatting van de nieuwe mens die geleidelijk maar onstuitbaar heeft geleid tot een diepgaande verandering van onze mensvisie en in brede kring ook een zekere vanzelfsprekendheid heeft gekregen. Dat roept de vraag op hoe christenen die uit willen gaan van het Bijbelse mensbeeld daar tegenover moeten staan. Een helder antwoord op die vraag is beslist niet gemakkelijk maar daar kunnen wel overwegingen worden aangedragen.

 

Die ontwikkeling begonnen in de Renaissance. Daarin gingen velen het leven zien als een wedstrijd om eer en roem, waarbij het vernuft en alle krachten waarover men beschikte, moesten worden ingeschakeld. Wedijver, roem, afgunst, eer en moed werden leidende idealen. Die assertiviteit werd gecombineerd met ideeën over de waardigheid van mensen en het geloof in hun scheppende vermogens. Dat leidde zelfs tot hun vergoddelijking. Zo schreef een filosoof in de 15e eeuw: “wie kan ontkennen dat de mens als het ware hetzelfde genie bezit als de schepper van de hemelen. En wie kan ontkennen dat mensen op een of andere manier de hemelen kunnen maken, als zij konden beschikken over de instrumenten en het hemelse materiaal, aangezien zij dat nu al doen, weliswaar van ander materiaal maar wel met een sterk gelijkende structuur”. Zij konden ook zichzelf ‘maken’ en werden onbegrensd vervolmaakbaar”. Zij moesten als ‘berekenende, voorzichtige dieren’, planmatig en ordelijk een ideaal leven opbouwen. Later tijd zou de idee van altijddurende vooruitgang steeds breder draagvlak zou vinden. Althans onder de elites, want de ‘gewone man’ merkte dat in die eeuwen nog niet zo.

 

Wetenschap en techniek werden gezien als de drijvende krachten achter die ontwikkeling Dank zij hen kon men de ‘duistere Middeleeuwen’ achter zich laten – die term werd gemunt door Petrarca (14e eeuw). De vooruitgang werd later inderdaad zichtbaar. Maar de grote vraag daarbij was en is het nog steeds of mensen ook moreel betere mensen werden. In de Verlichting dacht men van wel, mits men zich hield aan de wetenschappelijke richtlijnen voor opvoeding en scholing. Het klonk verleidelijk. In de 18e eeuw zag de grootste visionair van de vooruitgang dat in de toekomst er gelijkheid zou bestaan tussen alle volkeren én binnen elk volk en dat de zon alleen nog over vrije mensen zou schijnen, die niets boven zich erkennen dan hun verstand”. Natuur, waarheid, geluk en deugd zouden volgens hem onverbrekelijk verbonden zijn.

 

De pretenties m.b.t. wetenschap en daarmee vast verbonden techniek, waren dus toen al niet gering. Het werd nog zelfverzekerder. In de 19e eeuw koesterden beroemde wetenschappers wel heel veel pretenties. Wetenschap vormde voor hen de basis van een nieuwe moraliteit; zij maakte de mensen steeds vrijer, waarachtiger en moreler. Ooit zou de wetenschap zelfs vrede op aarde verwerkelijken. En de wetenschappers zagen zichzelf als boden van de openbaring en als pelgrims op weg naar het beloofde land; zij verkondigden het evangelie van de wetenschap in vurige tongen aan de mensheid. Zij stonden, kortom, voor niets.

 

Nu zijn de prestaties van de wetenschap inderdaad indrukwekkend en haast onvoorstelbaar. De uithoeken van het heelal worden verkend en de kleinste eenheden van de materie onderzocht. Men kan een hartklep van een kind in de baarmoeder vervangen en er komt nog veel meer. Maar dat er een keerzijde is werd in de 20e eeuw wel heel erg tastbaar toen moderne mensen met steeds effectiever en dodelijker wapens het grootste bloedbad van de geschiedenis hebben aangericht. Momenteel zijn er de drones waarbij een druk op de knop door iemand op de grond volstaat en er wordt gewerkt aan robotdrones die zelf bepalen wanneer gedood moet worden, om maar enkele voorbeelden te noemen. Wetenschap is door dit alles ambivalent geworden; zij oogst zowel bewondering als vrees.

 

Sinds enige tijd zijn er nieuwe ontwikkelingen die ons direct en ook persoonlijk kunnen aangaan. Laatst kreeg ik een boekje toegestuurd: ‘Intieme technologie” Rathenau Instituut. Het heeft betrekking op het feite dat de wetenschap in de intimiteit van de persoonlijkheid doordringt.

 

De allereerste vormen van techniek waren een hulpmiddel voor mensen om met name arbeid gemakkelijker te maken, van een steenbijl tot grote machines. Heel vaak is daartegen, om nu onbegrijpelijke redenen geprotesteerd – bijvoorbeeld de trein als werktuig van de Satan. Ook was er een ontwikkeling in de communicatie: van tamtam en rooksignalen tot email. Maar die bleven alle uitwendig aan de mens. De nieuwe fase is de techniek in het lichaam en de geest van de mens. In een aantal opzichten is die er al. We profiteren in hoge mate van kunstledematen, ooglenzen, gehoorapparaten, ingewikkelde lichamelijke operaties; andere zijn relatief nieuw, zoals breinstimulatie, een pacemaker voor de hersenen om stoornissen als Parkinson onder de duim te krijgen of depressies tegen te gaan. Wie kan daartegen zijn? Maar er wordt nu ook gewerkt aan de kunstmatige verbetering van de hersenactiviteit, ook als er geen ziektes zijn. Een soort upgrading voor beter functioneren. Als de mens zijn brein zou zijn, zoals sommigen zeggen, betekent dat ingrijpende verandering in de geestelijke vermogens van de mens. Dat spoort met wat al enkele eeuwen geleden werd gezegd: dat mensen machines zijn en onderworpen kunnen worden aan dezelfde technologische operaties die we routinematig op machines toepassen. Sommigen spreken dan ook over ‘transhumanisme’, waarin mensen bevrijd worden van hun biologische beperkingen en anderen over de versmelting van mens en machine tot een hybride soort wezen. Mensen maken dan inderdaad zichzelf en worden fysiek steeds beter.

 

Worden ze ook moreel beter? Wat we daarvan moeten denken, is inderdaadnog steeds de vraag. Een paar overwegingen kunnen wellicht helpen. In de 19e eeuw schreef de rus Tolstoj dat wetenschap geen antwoord heeft op centrale levensvragen als ”wat moeten we doen en hoe willen we leven”. Deze korte formule treft de kern van de zaak. Wetenschap kan wel helpen om de goede weg te vinden naar een gewenst doel, maar het doel kan ze niet bepalen. Maar wie dan wel? Wie geeft antwoord op de vraag: “wat voor mensen willen we zijn over vijf, twintig of honderd jaar: de wetenschap, de politieke machthebbers, de markt of wij zelf? En als we misschien 130 jaar kunnen worden, zoals beweerd wordt, in wat voor wereld kunnen we het 130 jaar uithouden?

 

Bovendien, bevorderen de nieuwe technieken de moraal? Toen de industriële ontwikkeling op gang kwam is daar hard over gevochten en rechtvaardigheid is in de huidige verhoudingen nog altijd ver te zoeken. Door een poortje het station binnenkomen, ontslaat van een morele beslissing aangaande zwartrijden. Cruise control laat verantwoordelijk rijden aan de auto over. Een filosoof noemde dat de moralisering van de apparaten – van de apparaten dus. Er zijn ook voorbeelden dat door de techniek oude vaardigheden verslappen en onze afhankelijkheid van de techniek wordt vergroot. Dat staat in vreemd contrast met onze veelgeroemde mondigheid.

 

Maar hebben morele overwegingen eigenlijk enige invloed op de ontwikkeling van wetenschap en techniek? Dat is niet echt overtuigend gebleken. Iemand schreef: de ethiek fungeert als een fietsrem op een straalvliegtuig. Zo’n uitspraak valt goed te begrijpen. Dus wat moeten we eigenlijk met het Bijbelse mensbeeld? Natuurlijk proberen velen er naar te leven en hun kinderen daarmee te voeden. Maar de bronnen waaruit daarvoor geput werd, drogen geleidelijk op. Waar, hoe en in welke mate komen die morele thema’s aan de orde, op zodanige wijze dat er inspiratie en motivatie aan ontleend kunnen worden? Dat roept vragen op voor geloofsgemeenschappen, opvoeders, buurtbewoners en verenigingen. Daarbij gaat het niet om angstig verzet tegen alles wat nieuw en vreemd is, zoals vroeger zo vaak is gebeurd, maar om aandacht te vragen voor centrale levensvragen en belangrijke morele keuzen en om het zichtbaar maken van een levenshouding in de zin van het evangelie: het licht der wereld en het zout der aarde zijn. Er zijn altijd nog inspirerende figuren die als voorbeeld kunnen fungeren en zo verschil kunnen maken in een samenleving waarin schandalen aan de orde van de dag zijn, helaas zijn ze vaak snel vergeten. En er zijn ook positieve tendensen en bewegingen die zich daarvoor bewust en systematisch inzetten. Maar die zijn afhankelijk van de weerklank en de steun die zij krijgen en dat krijgen zij alleen als er voldoende mensen zijn die zich daarvoor willen openstellen. En dat is onze eigen verantwoordelijkheid.