Prof.dr. L. Laeyendecker


Uitdaging en troost

In 1967 publiceerde de Amerikaanse godsdienstsocioloog Charles Glock met enkele anderen een boek dat een levendige discussie uitlokte die bovendien met een zekere regelmaat terugkeert. De titel is onmiddellijk herkenbaar. To comfort and to challenge, troost bieden en uitdagen. Die termen hebben brede ingang gevonden waarbij de betekenis van comfort als troost verschoof, althans verwijderd raakte van de betekenis in het boek, naar comfórt, waarin men zich behaaglijk kan voelen, een prettige omgeving die geborgenheid, vertrouwdheid en niet te vergeten enige welvaart suggereert. Die wordt lang niet altijd als positief beoordeeld. Er valt nogal eens te horen dat mensen uit hun comfortzone gehaald moeten worden en uitdagingen moeten aangaan. Dat laatste is ook populair geworden, mensen zeggen zin te hebben in een nieuwe uitdaging; Wellicht is het een beetje bevooroordeeld die vooral te horen van managers die liever niet over hun recente periodes spreken. Maar dat terzijde. Daarom ging het de auteurs niet; zij bedoelden het specifieker zoals de ondertitel duidelijk maakt: een dilemma voor de hedendaagse kerken. Moeten zij troost bieden of uitdagen de oproep van het evangelie serieus te nemen om te werken aan het Godsrijk? Dat kan concreter worden uitgedrukt, zoals trouwens de auteurs ook deden. Ik citeer uit de inleiding: als nooit voorheen in de Amerikaanse geschiedenis hebben de kerken sinds 1960 zo aan kritiek blootgestaan. In een stroom van publicaties is de kerkleiding opgeroepen een relevante rol in de moderne wereld te spelen. Zij hebben gefaald als morele instantie. En dat was niet los te zien van de toenmalige maatschappelijke problemen: mensenrechten, armoede en vrede. Het betrof niet alleen Amerika. In die jaren klonken die geluiden ook hier en daar bleef het ook niet bij. Het was een tijdje na de oorlog toen het vrijwel iedereen duidelijk was geworden dat de wereld van voorheen niet meer zou terugkeren. Voorheen hadden – ik spreek over Nederland maar het geldt ook voor Amerika – de kerken een comfortabele positie in de samenleving, mede als stilzwijgende beloning voor de ondersteuning die zij over het algemeen gaven aan de principes van het beleid. Protesten van de kerk waren zeldzaam. Dat was vooral ten tijde van de verzuiling het geval. Maar na WO II spraken historici van het einde van het oude Europa” en een “wind der verandering”, over “culturele turbulentie”, een “cultuur zonder kompas” en over “veranderingen in sneltreinvaart van aloude grondpatronen”. Dat raakte ook de kerken. Dippel publiceerde in 1947 Kerk en wereld in de crisis en katholieke priesters Onrust in de zielzorg 1950. Vernieuwing was nodig. Het drong ook door in de top van de RK kerk waarin een concilie werd gehouden met vernieuwing als motto. Een rake spotprent met de paus tegenover een wereldbol: stop de wereld; wij willen er op. Ook door bepaalde groepen binnen de kerken werd op de uitdaging van de crisis ingegaan. Kritische bewegingen, vaak met oecumenische inslag, manifesteerden zich en hoe belangrijk hun wekfunctie ook was, al spoedig werd duidelijk dat hun verwachtingen te hoog waren en hun pretenties te sterk. Zij hebben de reëel bestaande machtsverhoudingen onderschat. Dat begon ook bij vernieuwingsgezinde kerkleden op weerstand te stuiten. Een oud studentenpredikant die ik nogal eens spreek vertelde dat de bezoekers van een algemeen druk bezochte kerkdienst op een keer een papier met een maatschappijkritisch in de hand kregen gedrukt waarover tijdens de dienst gepraat diende te worden – de oude pastoor- en predikantenstijl manifesteerde zich ook al snel bij dergelijke groepen. De keer daarop was het bezoek de helft minder en de afhakers hebben ze nooit terug gezien. Die tijd ligt lang achter ons en is nu –terzijde – mikpunt van verwijten. In de jaren zestig zou het zijn misgegaan en daar zouden we nu de prijs voor betalen. Dat is wel erg gemakkelijk. De maatschappelijke ontwikkeling hebben immers niet stilgestaan en hun invloed gehad op de kerkleden, ook op degenen die er nog over zijn. Voor die ontwikkelingen waren twee processen richtingbepalend, de individualisering en de privatisering. Beide hangen overigens nauw samen. Daarover valt veel te zeggen maar ik beperk me tot enkele centrale punten. De individualisering is een al heel lang lopend proces maar vond in de Verlichting een sterke impuls. Mens, durf te denken, zei de filosoof Kant zodat je niet langer onmondig bent. Tegenwoordig acht vrijwel iedereen zich mondig en daarom hoeft niemand ze iets te vertellen. Zij schreeuwen het liever anderen toe. Begin 20e eeuw schreef een socioloog over de cultus van het individu waarvan de mens tegelijk gelovige en God is: het individu is een sacraal object geworden. Tegenwoordig heet dat het dikke ik dat geconcentreerd is op eigenbelang en zich in zijn besluiten en waarderingen bij voorkeur laat leiden door de vraag of hij of zij zich er goed bij voelt. Volgens een onderzoek draait de dominante factor in de godsdienst van Amerikaanse jongeren er om dat ze zich goed voelen, gelukkig, veilig en gerust. Het doel is subjectief welbevinden, in staat zijn om eigen problemen op te lossen en vriendelijk met anderen mensen om te gaan. Dit therapeutisch evangelie richt zich op behoeften aan liefde, eigenwaarde, zelfvertrouwen, zelfbevestiging en plezier. De privatisering die hiermee verbonden is, is de concentratie op de privésfeer, de beslotenheid in de kleine kring. Tegenover de gigantische complexiteit van de huidige wereld is de privéwereld nog het beste te overzien en als het mee zit ook nog enigermate te beheersen. Daarbuiten is de wereld volstrekt onbeheersbaar; wij staan er machteloos tegenover. Niet alleen wij als simpele zielen trouwens; de zogeheten wereldleiders weten evenmin raad met de complexiteit en niet alleen omdat zij het onderling fundamenteel oneens zijn maar ook en vooral omdat de gevolgen van hun handelen vaak onvoorspelbaar zijn. Op het hoogtepunt van de recente financiële crisis vergaderden de regeringsleiders van de EU dag en nacht en als zij iets besloten hadden wachtten zij vol spanning hoe de markten zouden reageren, zij konden er alleen maar het beste van hopen. Die ontwikkelingen hebben ook enorme invloed gehad op de kerken en kleinere religieuze genootschappen. De wending naar buiten, het samen werken aan de wereld, als het even mogelijk was, ligt lang achter ons. Kerken en genootschappen behoren troost en steun te bieden bij de problemen die in ruime mate op ons af komen. Mensen zoeken een plaats waar ze zich veilig voelen, gemeenschap ondervinden, geborgenheid wellicht ook. Waar ze ook hulp en steun kunnen vinden die ook door de aloude diaconie geboden wordt. Op zich is daar niets mis mee. En ook binnen de gemeenten bepalen zij zelf wel wat zij willen denken en doen. Dat werkt ook door in het godsbegrip waar dat nog aanwezig is. De Joodse gedachte van een goddelijke wetgever is de laatste halve eeuw steeds verder achter de horizon verdwenen, haast onverdraaglijk geworden. Hoogstens oproepbaar bij problemen. Wij zijn zelf allemaal een beetje God, of althans participanten in een alomvattende goddelijke werkelijkheid. De spiritualiteit is dan ook sterk gericht op het eigen individu, zelfbevestiging en zelfontplooiing. Een paar weken geleden stond er in Trouw een interview met de secretaris generaal van de PKN waarin hij, minstens een halve eeuw te laat, durfde uitspreken dat de PKN geen volkskerk meer is. Eigenlijk is dat nooit veel meer dan een claim geweest maar in het licht van de enorme stroom kerkverlatingen kan dat met goed fatsoen ook niet meer worden uitgesproken. Kaalslag alom. Het trof mij dat in het hoofdredactioneel commentaar het volgende stond. ”De kerken aanpassen aan de tijdgeest is vooral een kwestie van vorm (zou het?). Het goede nieuws is dat veel kerkgenootschappen de handschoen al hebben opgenomen. Van een instituut wordt de kerk een netwerk waarin samen wordt gewandeld, gegeten, gebeden en een biertje gedronken. Dat is geen ontwikkeling om bang van te zijn. Integendeel. In wezen reiken de kerken daarmee terug naar de evangeliën waarin Jezus ook wandelde, at en dronk met gelovigen en ongelovigen. Daar is geen woord Chinees bij”. Kom erbij: gezellig. Dat is wel heel selectieve weergave van evangelische idealen. Men kan in de bijbel ook iets lezen als: maak aan ieder schepsel het goede nieuws bekend (Marc. 16); ik zend jullie als schapen onder de wolven, wees dus scherpzinnig als een slang, spreek uit in het volle licht en schreeuw het van de daken (Mat 10); verkondig het evangelie of het welkom is of niet, want er komt een tijd dat mensen de heilzame leer niet meer verdragen maar leraren verzamelen die hen tegemoet komen en hen naar de mond praten. (2 Tim. 4). Maar wat kunnen we eigenlijk aan de wereld doen? Weinig vrees ik als we dat verstaan als veranderen van de situatie. Maar we kunnen natuurlijk wel wat doen aan de nabije concrete situaties. Vandaar, denk ik, in vele gemeenten herleefde aandacht voor diaconie die nu voor nieuwe uitdagingen staat. Maar nu op teveel plaatsen fysieke grenzen worden opgetrokken dreigt ook het gevaar dat wij om onze geest grenzen trekken, mentale grenzen die oplossingen heel vaak in de weg staan. Die mentale geslotenheid zien we om ons geen, in inspraakavonden over AZC’, in Steenbergen bijvoorbeeld. En zag u daar die ene vrouw die zich niet liet intimideren uitsprak waar ze voor stond. Toen dacht ik, dat is toch iets meer dan samen wandelen, bidden en een biertje drinken. Vele van ons zullen dergelijke bijeenkomsten liever niet meemaken. Maar uitspreken waar we voor staan kan natuurlijk ook in de meer voorkomende kleine, niet-intimiderende kring van familie en vrienden, werksituaties. Riskant, zeker. Maar ziet u er ook niet iets bijbels in?