Kathedraal van Vezelay
Tekst van Alphons van Dijk, 27 mei jl., presentatie over Middeleeuwse kathedralen.
De kathedraal, ideaal en praktijk
Het streven naar omhoog en naar het licht.
Toen ik lang geleden in Vezelay in midden Frankrijk was, trof me daar de de opgang naar het licht. Eerst loopt men de heuvel op, waarop de kerk is gebouwd. Dan komen er treden en gaat men het portaal van de kerk binnen. Dat portaal ligt nog in het half duister. Van daaruit ziet men een soort verticale tunnel voor zich, waardoor men langzaam omhoog kan schrijden naar het licht. Zowel in de kerk in Vezelay als op het wandkleed in onze kerkruimte gaat de beweging van donker naar licht en van beneden naar boven. De houding van de waarnemer is rechtop staand. We streven naar omhoog en naar het licht.
Torens, bergen en kathedralen.
U kent uit de Bijbel wel het verhaal van de Toren van Babel. De mensen wilden een trap naar de hemel bouwen. De god van het verhaal vindt de mensen echter niet nederig genoeg, hij brengt hun werk in de war en zaait een spraakverwarring. Daardoor wordt de toren niet afgemaakt. Dat is de draai die de Bijbel geeft aan een wijdverbreid fenomeen in de wereld van religies: de mens moet op de aarde blijven en de godheid niet te na komen. Hij mag niet eigenmachtig naar de hemel reiken.
Maar die mens doet het toch. De Babylonische spraakverwarring heeft de symboliek van het streven naar het hogereniet kunnen stoppen, zeker niet in de geschiedenis van het christendom. In Utrecht – vroeger een echte kerkenstad – mag in de binnenstad niet hoger gebouwd worden dan de domtoren. Ik denk dat men dat niet meer lang kan volhouden. In onze tijd van secularisatie is de kerk slechts een van vele aanbieders van zin, de concurrenten hebben minstens even hoge pretenties.
Op veel plaatsen in Mesopotamië, het Tweestromenland in de Arabische wereld, hebben zo ongeveer 4000 jaar geleden hoge, torenachtige bouwwerken gestaan, zikkurat noemt men ze. Ze rijzen als bergen hoog op uit de vlakte en vallen daardoor op. Als er geen berg in de buurt is, maken mensen er wel een. Bovenop zo’n tempeltoren werd eenmaal per jaar het huwelijk tussen hemel en aarde voltrokken. De koning en de hogepriesteres voltrokken er een heilige coïtus om voor het komende seizoen vruchtbaarheid te bewerken. De god van Israël was mordicus tegen zulke vruchtbaarheidsculten, de symboliek ervan lijkt mensen macht en invloed te geven. Vandaar dus zijn verstoring van het menselijk streven in het verhaal van de toren van Babel.
Bergen worden in veel religies als zetel van god of goden beschouwd. Mozes ontvangt op de berg Sinaï de Tien Geboden, Jezus wordt op de berg Tabor verheerlijkt. De berg Sion is het Bijbelse symbool voor het Koninkrijk van God.
We hebben daarover zojuist gezongen in het lied over “Jeruzalem, o stad zo hoog gebouwd...”
En zelfs Golgotha wordt vaak als een heuvel gedacht, in ieder geval een duidelijke verhoging, hoewel de Bijbel niets daarvan vermeldt. De verbeelding streeft dus steeds omhoog. Bergen wekken ontzag en wil je ontzag wekken, moet je ‘hoog inzetten’. De kans daarboven iets goddelijks te ervaren of een godheid te ontmoeten is veel groter dan beneden. De Stad Gods van Augustinus is boven, is hemels. De Aardse Stad is hier beneden in het ambivalente gewriemel van de mensen.
De Maya’s en de Azteken bouwden hoge torens om dichter bij de goden te zijn om te offeren. De Himalaya is de woonplaats van een reeks Hindoe goden en de berg Uluru of Ayers Rock is voor de Australische Aboriginals een heilige plaats, waar toeristen niet op mogen klimmen.
Hoogte wekt blijkbaar altijd hemelse, goddelijke associaties, mensen worden opgetild. ‘Al het goede komt van boven’, is een wijdverbreid gezegde in christelijke kringen. Als de opgestane Jezus volgens het Bijbelverhaal naar de Vader gaat is dat in de verbeelding altijd een soort raket-achtig opstijgen, waarbij hij in de wolken verdwijnt en alleen zijn voeten nog net te zien zijn. Die Hemelvaart vindt in afbeeldingen bijna altijd op een heuvel/berg plaats.
Kathedralen als Godshuizen.
U kent misschien de jakobsladder, een transportband, een wereldse machine. Hij ontleent zijn naam aan het Bijbelse verhaal van aartsvader Jakob. Die was in slaap gevallen onder de open hemel en droomde van een ladder die tot in de hemel reikte en waarlangs Gods engelen afdaalden en opstegen. Jakob zag in zijn droom God staan. Toen hij wakker werd zei hij volgens het boek Genesis (28: 10-22):
“Dit is zeker, op deze plaats is de Heer
aanwezig. Dat besefte ik niet. Wat een
ontzagwekkende plaatsis dit, dit is
niets anders dan het huis van God, dit
moet de poort van de hemelzijn”.
Daar hebben we de term Godshuis, die wij later voor de christelijke kerken zijn gaan gebruiken. Het woord ‘kerk’ stamt van het Griekse ‘Kyriakos’, wat ‘van de Heer’betekent.
Kerken werden in de christelijke traditie ook vaak heiligdom genoemd, een heilige plaats. En wat op die heilige plaats gebeurde of voltrokken werd kreeg als spoedig ‘een geur van heiligheid’, het was ‘ontzagwekkend’. Een kerk en met name een kathedraal wil majestueus, groots, imponerend zijn. Eigenlijk een soort wereldberg of kosmische berg. De beklimming ervan is een spirituele oefening, een meditatief proces. In sommige Franse kathedralen bevindt zich op het voorplein of in het schip een labyrint, bij uitstek het symbool van een geestelijke ontwikkeling, een zoektocht naar het hogere.
Wat betekent dat Heilige of Sacrale?
U kent wel het verhaal van Mozes en de brandende braamstruik. Aan die struik was iets vreemds, hij brandde wel maar werd door hetvuur niet verteerd. Opvallend dus, vreemd, een beetje onheilspellend ook, onbegrijpelijk. Mozes wilde weten wat daar aan de hand was maar werd door een stem uit de struik gewaarschuwd niet naderbij te komen en zijn schoenen uit te doen, want, zo zegt het verhaal: “de plaats waar je staat is heilig”. Schoenen uitdoen, het hoofddeksel afnemen of – bij vrouwen – juist een hoofddoek omdoen, het zijn allemaal cultureel verschillende vormen van schoorvoetend en nederig naderen van het Heilige.
Toen het christendom eenmaal in een aantal Europese gebieden gevestigd was, werden de oeroude denkbeelden en gevoelens rond heiligheid vooral toegepast op plaatsen die opvallend en van belang waren: kruispunten van handelswegen, opvallende heuvels aan een rivier. Romeinse en Germaanse plaatsen werden gekerstend, christelijk over gedoopt. Vaak waren het de oude bisschopsstedenuit het romeinse rijk, die door de woelige tijd van de Volksverhuizing heen aan veel onzekere mensen nog iets van veiligheid en continuïteit hadden geboden. In de Basilica van de romeinse keizer Constantijn in Trier, waar de keizer in zijn tijd in de apsis op een verhoging troonde, bevindt zich in onze tijd een lutheraans altaar met daarboven een groot kruis. Ook de bouwstijl van de Basilica is als het ware ‘overgedoopt’, romeins werd romaans.
Met het woord ‘bisschop’ zitten we helemaal in de priesterlijke, klerikale sfeer. Heilige plaatsen worden beheerd en bestuurd door ‘heilige’ personen. Die zijn als gewoon mens niet zo bijzonder. Maar zodra ze ‘gewijd’zijn krijgen ze een goddelijk aura; ze zijn op een bijzondere manier toegewijd aan de godheid, die op die bijzondere plaats vereerd wordt. Ze zijn als het ware spelers in een hemels toneel, een hemelse liturgie, die op die speciale plaats en voor de duur van het toneelstuk ‘een geur van heiligheid’ verspreidt. Dat rituele theater brengt de deelnemers en toeschouwers in een verheven sfeer; de vereerde godheid is zijn gelovigen genadig. Door de sacrale of sacramentale liturgie ontvangen zij genade. De priesters delen die genade uit. En als ze genade uitdelen, sacramenten toedienen, heiligheid verschaffen, zijn ze daartoe gekleed in de bijzondere kleding die het rituele theaterspel en hun rituele functie vereisen. Vaak zijn dat grote, rijk bestikte mantels. Een bisschop heeft ook nog eens een mijter op. Door zulke kleding lijken de priesters en vooral de bisschop groter, machtiger.
Niet iedereen mocht zomaar aan dat liturgische theater deelnemen of het op afstand passief meemaken, althans niet in de eerste eeuwen van het christendom. Niet-christenen moesten buiten blijven. Geïnteresseerden die christen wilden worden en daarom katechismus les kregen – ze werden katechumenen genoemd - mochten aanvankelijk door een klein raam naar binnen kijken; een glimp van eeuwigheid ! De doop was het toegangsbewijs, de doopvont staat traditioneel achter in de kerk en symboliseert het begin van een weg of proces. Eenmaal gedoopt mocht je naar voren gaan en deelnemen aan de Eucharistie, het Avondmaal.
Maar een leek mocht en mag eigenlijk nog steeds het koor niet betreden. Alleen gewijden, de bisschop en zijn priesters en anderen daartoe speciaal gewijde personen mochten het zogenaamde priesterkoor betreden.
Het kerkgebouw is dus al heilig, het priesterkoor nóg heiliger en het altaar is de zetel van het Allerheiligste. Hoe meer heiligheid, hoe hoger het niveau. Vooral in gotische kerken is het altaar, de plaats waar de priesters de Mis opdragen, vaak zelf ook nog eens vormgegeven als een soort verticale kerk in de kerk, het tabernakel staat al hoog, maar heeft nog een hele toren en allerlei pinakels boven zich zodat de simpele mens duidelijk ervaren kan: hier is God! Ontzagwekkend!
En dat alles ook nog eens gericht op het Oosten, de plaats waar het licht opgaat. Ex Oriente Lux. Is Christus niet het Licht der Wereld? Dit is de symboliek van een kathedraal en van ieder katholiek kerkgebouw; van west naar oost opgaan van de lage duisternis naar het hoge licht. Na de Reformatie heeft men deze symbolische oriëntatie verlaten. Protestantse kerkgebouwen worden ook niet godshuizen genoemd.
Kathedralen als centra van macht, markt en devotie.
Als dan op een opvallende, bijzondere plaats, een kruispunt of een heuvel, een kerk wordt gebouwd, moet die eerst door een bisschop worden gewijd alvorens voor de eredienst te kunnen dienen. In het altaar, de offertafel, wordt dan bijvoorbeeld een relikwie van een heilige gemetseld. Zonder wijding is het een gewoon gebouw, daarna een kerk. Wordt een kerkgebouw aan de eredienst onttrokken omdat het bijvoorbeeld overbodig is geworden, moet de wijding eerst door de bisschop worden ingetrokken.
Dat hemelse theater speelde zich af in de kathedraal, de kerk waar een bisschop zijn zetel heeft, cathedra = zetel. Een kathedraal is dus altijd een kerk waar een bisschop zetelt, het hoofd van een bisdom. Een bisschop zit niet gewoon op een stoel, hij ‘zetelt’. Gewone mensen ‘zitten’, hogere functionarissen ‘zetelen’. In die zetel en het gewijde gebouw er omheen kwam in de Middeleeuwen dus de wereldlijke en de geestelijke macht samen. En als er ergens op een plaats macht wordt uitgeoefend, moet die macht ook blijken uit grootsheid. Macht wil altijd imponeren. De geestelijke macht heeft dan altijd nog het extra voordeel dat het imponeren vooral dient om de glorie van God duidelijk te maken en de nederige mens op te roepen zich daaraan te onderwerpen. De wereldlijke macht van een regionaal politiek centrum, de stad, wordt dus versterkt door de geestelijke macht.
Deze twee machten werkten dus samen om hun kathedraal een bijzondere uitstraling in de hele omgeving te verschaffen. Dat trok pelgrims aan en bracht daarmee winst voor de middenstand. Pelgrims brengen geldt in het laadje. Geld betekent weer rijkdom, rijkdom leidt tot nieuwe, grootsere bouwplannen of verfraaiingen. De kathedraal die ook nog eens een relikwie van een populaire heilige bezat kon minder aantrekkelijke kerken de loef afsteken. Een wonderlijke vindplaats of wonderlijke genezing was altijd welkom. Er bestond in de Middeleeuwen dan ook een stevige concurrentie tussen de kerken en steden op het gebied van wonderen en populaire relikwieën.
Vanaf ongeveer het jaar 1000 na begin van de jaartelling begon men steeds grotere kerken te bouwen, aanvankelijk in romaanse = romeinse stijl. De bogen op de pilaren en de bogen van de vensters waren halve rondingen, omgeven door dikke muren die de zijwaartse druk van een boog konden opvangen. De romaanse stijl van kerken en kathedralen is massief.
Later begon men voorzichtig met spitse bogen, waardoor het effect van omhoog streven veel groter werd. Ook konden de vensters groter worden, waardoor meer licht binnenstroomde. Vooral het licht uit het oosten was belangrijk. Het christelijke heil kwam immers uit het oosten, vandaar dat er boven het altaar grote vensters werden gemaakt, waardoor juist in de vroege ochtend een stralend licht viel. De opstanding van Christus vond volgens de evangeliën vroeg in de morgen plaats, “op de eerste dag der week”, de Zondag.
Een kerk of kathedraal is dus een berg vol symboliek; een beetje de hemel op aarde of een kosmische berg. De liturgie is als een hofhouding rond een door de godheid aangestelde plaatsbekleder en zijn medewerkers. Het woord clerusheeft te maken met clericus= klerk, ambtenaar.
Met name de torens waren een middel om steeds meer omhoog te streven en de omgeving te imponeren. De gotische toren van de kathedraal van Ulm in Zuid-Duitsland is 161 meter hoog, naar verluidt de hoogste kerktoren ter wereld. Ter meerdere eer en glorie van god….. en van de mensen, de bisschop die in de kathedraal zetelt, zijn priesters of klerken, de bouwers en geldverschaffers, de handwerkslieden en middenstand !!!!
Men noemt kathedralen vaak niet voor niets : machtige bouwwerken!!
Ik begon mijn voordracht met de opgang van de kerk in Vezelay, de weg van laag naar hoog en van duister naar licht, een pelgrimstocht of spirituele weg. Ik wil afsluiten door weer naar dat aspect terug te gaan met het zingen van een oud gregoriaans gezang uit de tijd dat de bouw van kathedralen opkwam, het Salve Regina. Een lied waarin bij Maria als Moeder warmte en geborgenheid word gezocht, een sublimering van de omgang met de aardse moeder.