Poëzie overdenking Walkartgemeenschap 08.10.2023
Openingslied: GW lied 40, 1 en 2.
Het thema van dit jaar is: grensoverschrijding...Vanmorgen wil ik u ertoe verleiden de grenzen van onze zintuigen en onze verbeelding te verkennen en misschien een beetje over die grenzen heen te gaan. Die grenzen worden vaak bepaald door allerlei thema’s en drukte van alledag. Even durven te verwijlen bij de grenzen van de stilte in onszelf, het aan te durven even te twijfelen en soms te durven toegeven ondanks alle ogenschijnlijke zekerheid eigenlijk niets te weten. En dan onze zintuigen te openen.
Het thema van vanmorgen is: Een zacht suizen van de wind, een zacht suizen van de stilte.
Zo’n 60 jaar geleden studeerde ik katholieke theologie. Ik heb toen een aantal malen de Bijbel doorgelezen. Dat leverde niet altijd opwekkende kost op. Enkele boeken van dat Oude Testament staan immers vol van de gevechten en soms regelrechte massakers tussen de aanhangers van de God van Israël en aanhangers van andere goden van die tijd. Volgens die verhalen zouden honderdduizenden mensen zijn omgekomen. Soms waren oudtestamentische profeten in de ijver voor hun godheid hun leven niet zeker. Maar als zij het zèlf voor het zeggen hadden waren de levens van de zogenaamde afgodendienaars evenmin zeker. De houding van leden van Al Kaida of van de Taliban maar ook van groepen Amerikaanse christenen of Braziliaanse Pinkstergelovigen is in de oudtestamentische verhalen goed herkenbaar. Pretenderen de absolute waarheid te bezitten is van alle tijden.
Maar soms is er te midden van die gruwelijke teksten een kleinood te vinden, een korte zin die alle voorstellingen en verwachtingen overhoop gooit. U hebt wel eens gehoord van de profeet Elia. Die ijverde stevig voor de in zijn ogen enige ware god en dat was natuurlijk de zijne! Maar toen het tij keerde en hij zèlf zijn leven niet zeker was, wist hij niet meer waar hij aan toe was. Zijn wereldbeeld klopte niet meer. Hij wilde gewoon sterven in de woestijn. Door een ingeving ging hij toch nog naar de hoge berg Horeb en vond onderdak in een grot. Wegkruipen dus! Maar de God van het verhaal gebood hem naar buiten te komen en voor Hem te komen staan.
Voorlezen: 1 Koningen 18, 11-13.
“ De Heer zei tot hem: Wat doet u hier, Elia? Hij zei: Ik heb mij zeer voor de Heer, de God van de hemelse legers, ingezet. De Israëlieten hebben uw verbond verbroken, Uw altaren omvergehaald en Uw profeten gedood. Alleen ik ben nog over en nu willen ze mij ook nog doden. Maar Hij zei: Ga naar buiten en kom voor Mij staan op de berg. En zie, de Heer ging voorbij en ontstak een grote sterke wind, die de bergen spleet en de rotsen in stukken brak. Maar de Heer zelf was niet in die wind. Na deze wind kwam er een aardbeving, maar ook daarin was de Heer niet aanwezig. Op de aardbeving volgde een vuur, maar ook daarin was de Heer niet aanwezig. En na het vuur kwam een zacht suizen van de wind (er wordt ook wel vertaald met: een zacht suizen van de stilte). Toen Elia dat hoorde verborg hij zijn gezicht in zijn mantel en ging naar buiten en bleef staan in de ingang van de grot”.
Het gaat me erom wat Elia ervaart tegenover het onbegrijpelijke Mysterie. Frappant is dat er niet direct staat dat God aanwezig was in dat ‘zachte suizen van de wind of in dat ‘suizen van een zachte stilte’. Een paradoxale tekst, kan stilte suizen? Er wordt dus alleen indirect iets aangeduid en dan ook nog in ogenschijnlijk onbeholpen taal, alleen maar dat Elia het zachte suizen hoorde, bij de ingang van de grot bleef staan en zijn gezicht verborg. Een mysterie kun je niet zomaar in ogenschouw nemen, je kunt je beter bedekken. Dat betekent; je kunt het niet in logische taal weergeven, alleen maar aanduiden, je weet nooit waar je aan toe bent...
Ik nodig u nu uit te proberen rustig te ademen en te proberen zoiets als dat zachte suizen van de wind of die suizende stilte te horen. Daartoe zachte muziek, het opstijgen en kwinkeleren van een leeuwerik, hoog in de ijle lucht.
CD Muziek:The Lark Ascending, van Vaughan Williams (ong.3 min.).
Het gaat vandaag over dat ‘zachte suizen van de wind’, ook ‘zacht suizende stilte’. Het zijn poëtische woorden. Dichters weten daarmee om te gaan, maar fundamentalistische geesten van allerlei pluimage - gelovig of atheïstisch - juist niet; die doen niet aan poëzie. Als God zich niet laat ervaren in het ontzagwekkende geweld van storm en aardbeving, in een alles verterend vuur of in de absolute, men zegt wel eens, ‘oorverdovende stilte’, waar dan wel? Of niet en misschien helemaal nooit? Misschien heel even te vermoeden in het heldere gekwinkeleer van een vogeltje hoog in de lucht, nauwelijks te zien zo klein en onopvallend. Voor het zachte suizen van de wind moet je in ieder geval al je zintuigen wijd openstellen. En er valt niets te benoemen, want op het moment dat je constateert: ‘O, dat is een leeuwerik’, is de directe ervaring al voorbij.
Deze tekst was me als jong studentje nooit opgevallen. Ik zat destijds vol met dogmatische kerk-theologie. En die wil vastigheid, eenduidigheid. Maar allengs werd ik een twijfelaar. En dat ben ik gebleven tot nu toe. Twijfel is echter niet identiek met scepsis. Twijfelen biedt ruimte voor poëzie, je laten aanspreken door andere dan rationele, eenduidige taal, door beeldende taal, zoeken, tasten, vermoeden. Soms een vleugje romantiek durven toelaten.
U hebt ooit wel gehoord van New Age. Daar horen we de laatste tijd niet veel meer van maar een jaar of veertig geleden wel. Het ging om de belofte van een nieuw tijdperk, The Age of Aquarius, de Waterman, vol Harmony and Understanding, Sympathy and Trust abounding, zo zong John Lennon. Niet de minste dus! Veel mensen waren gegrepen door het streven naar een nieuwe hemel... maar dan wel op aarde en volgens astrologen berekenbaar! Immers, er moest toch eindelijk eens iets positiefs komen na twee wereldoorlogen en een Koude Oorlog. De toekomst moest nu gegrepen worden; gewoon lief zijn voor elkaar! In de moderne mens wil alle problemen zèlf oplossen; wereldwijde harmonie moest mogelijk zijn’ als we maar ècht willen’. Eigenlijk is het de zoveelste poging in de geschiedenis van de mensheid om het mysterie, het onuitsprekelijke, de toekomst, beheersbaar te maken. En er zijn ‘do-het-zelf’ hulpboeken te over.
Tijdens een symposium in Duitsland, waar ik toen werkte, leerde ik als correctie op dat New Age verhaal en die moderne beheersingsmentaliteit het verhaal van Elia en met name dat korte zinnetje over ‘het zachte suizen van de wind’ kennen. De gedichten cirkelen allen rond dit thema.
Gedicht 1. Uit het oude India van ong. 1000 voor onze jaartelling (Rigveda 10, 129):
“In den beginne was Zijn noch Niet-Zijn,
noch atmosfeer, noch firmament, noch wat daarbuiten was.
Het Ene ademde, windloos, in Zichzelf,
niets dan het Ene”.
Aan het einde van deze hymne staat:
“Alleen diegene in de hoogste hemel weet het.
….. of weet hij het ook niet?”
Onzin, zegt onze ratio. Wie of wat kan er nu ‘windloos ademen?’ Net zoiets als ‘suizen van stilte’, een contradictie ! En dan weet die Ene in de hoogste hemel het misschien ook nog niet. Wat is dat voor een vreemde religie die in een van haar oudste teksten schrijft dat diegene in de hoogste hemel, het grondbeginsel van al wat bestaat, het misschien ook niet weet?
Deze tekst fascineert me steeds weer mateloos. Hij spreekt van het meest elementaire levensprincipe, de adem. En dat ‘windloze ademen’ gaat als het ware aan onze menselijke wijze van ademen, ons levensprincipe, vooraf. Onze adem is als het ware ontleend aan de windloze, stille oer-adem. Ademen doen we bijna ondanks onszelf, uw adem gaat gewoon terwijl u op dit moment luistert. Maar het beheersen van de ademhaling is een stevige opgave, met name op momenten als we met onszelf geen raad weten, opgewonden ademen of zuchten zoals Elia in zijn vertwijfeling. In het oude India van lang geleden was het de bedoeling dat de oudste zoon de laatste adem van zijn stervende vader opving om die door te kunnen geven alsof zo leven werd door gegeven. Ademen is in het Latijnspirare. Als een mens inspiratie krijgt, ervaart hij of zij iets dat ons overkomt; we ervaren ons geïnspireerd, er is iets tot ons gekomen.
Nu een gedicht om een beetje gniffelen. Over eentje die het wellicht wel weet maar er zich niet op laat voorstaan, er niet mee te koop loopt, niet triomfantelijk gaat paraderen, niet op de troon gaat zitten.
Gedicht 2 van J.B. Charles: “Een kleine psalm”. Uit de bundel ‘Lachen mag van God’ (1997), een heerlijke poëzie bundel die vrome teksten een beetje op de hak neemt.
“Hij alleen zou met een grote sigaar
in de mond op straat mogen lopen,
met de duimen in zijn vest,
want Hij is God
Maar Hij doet het niet
want Hij is God”.
God praalt in dit korte gedichtje niet met zijn almacht, met de overweldigende storm, het woedende vuur of de dodelijke stilte waarmee hij de kleine mens zou kunnen imponeren ‘met de duimen in zijn vest’, hij is geen show-bink, loopt niet met zichzelf te koop. Ik geniet van zo’n tekst. Helaas is in de meeste religies of ideologieën zelden plaats voor gewoon hartelijk lachen of wat zelfspot.
De komende gedichten gaan allen over enkele woorden: wind, ademen, stilte, oneindige ruimte.
Gedicht 3 van C.O.Jellema: “Het waait er altijd”.
Een gedicht uit het hoge noorden van ons land, het land van terpen en weidse ruimte. Het kan er nog stil zijn en er valt vaak een fonkelende sterrenhemel te zien. Maar altijd is er wel ‘wat wind’. Een man en een vrouw staan op zo’n terp of wierde met enorme ruimte om zich heen… en laten hun gedachten vrij gaan.
Annemiek leest:
“Op zo’n wierde, zeiden we, dicht
bij zo’n eeuwenoud kerkje, zo
zouden wij ook wel --- en wezen
elkaar de symbolen van de zandloper,
vlinder, als ring om hun namen
de slang die zichzelf in de staart bijt.
Het was een voorjaarsdag, er bloeide
al wat in het gras hier en daar,
uit het veld geruststellend
gebrom van een trekker, er stond
veel wind.
Licht zijn die dingen gezegd zolang
je kunt spreken, mij aanzien daarbij
met dat vertrouwde gezicht van je, maar
nu ik het opschrijf, zoek naar een woord
dat niet vlees werd, niet onder ons woonde,
voor als ik jouw stem
me slechts indenken kan nog,
jouw gezicht me verbeelden:
wat benoemt zich dan blijvend,
wat laat zich waar dan ook weg;
voor als dat hele
idee van een idylle
ondergronds gaat,
wat dan,
op zo’n wierde, in
hij blaast waarheen hij wil
en gij hoort zijn geluid
maar gij weet niet vanwaar
die eeuwige
wind?”
De dichter, een Fries, zou wel op zo’n terp in het weidse land begraven willen worden of er zijn geliefde begraven. In dat laatste geval zouden haar stem en gezicht alleen nog maar in zijn binnenste leven en langzaam vervagen, iedere idylle zou verwaaien met de wind en wie weet waarheen hij waait. De zandloper staat voor het vervloeien van de tijd, de vlinder voor vluchtigheid en de slang die zich in de staart bijt is een oeroud de symbool voor oneindigheid, zonder begin of einde.
Nog zo’n sfeervol gedicht, van André Dèr Mouw, een Nederlandse dichter die zich ook wel Advaita noemt, dat betekent: ’Niet-Twee’, een term uit de Indiase filosofie die uitgaat van een absolute Eenheid achter de ogenschijnlijk oneindige veelvoud van verschijnselen.
Gedicht 4 van André Dèr Mouw/Advaita: “Bij het rijzen van de schemering...”
“En bij het rijzen van de schem’ring lag
Hij in het gras naar de avondlucht te turen;
Een afgrond leek de tuin, berghoog de muren,
Zwart van klimop met stoffig spinnerag;
Het leek een put, waarin de lichte dag
Op ‘t donker dreef, vol schimmige figuren;
Enk’le geluiden van de naaste buren
Plonsden als steentjes d’rin: een naam, – een lach.
Hij zag de zwaluwen als zwarte stippen
Vlak onder ‘t geel van de avondwolken glippen;
Daarna, in ‘t blauw, vond je hen moeilijk weer.
En ‘t fijn getjisper van hun zwenkend zwiepen,
Dat scheen de hoge stilte te verdiepen,
Droppelde als regen in zijn afgrond neer”.
De zintuigen van de dichter staan wijd open, hij hoort de plonsjes van een steentje in de stilte als rimpelloos water, de heldere klank van een naam, een lichte lach. De contouren van zijn wereld vervagen, de tijd lijkt even stil te staan, ‘de hoge stilte druppelde als regen in zijn afgrond neer’.
CD muziek : heldere harpmuziek, “Vers la Source dans le Bois”van Marcel Tournier, gespeeld door een jong Nederlands talent, Joost Willemze.
Hoorde u het plonzen van de steentjes in het donkere put?
Gedicht 5, “Psalm II” van Leo Vroman.
Leo Vroman is een Nederlandse, in Amerika woonachtige dichter, die graag wetenschap vermengt met poëzie. In dit gedicht doet hij dat in de stijl van Oudtestamentische psalmen: eerst de grote God, die hij Systeem noemt, prijzen en dan een smeekgebed uitspreken, in de plechtige aanspreekvorm van de tweede persoon meervoud, zoals men vroeger een machtig heerser aansprak om vervolgens een smeekbede te deponeren.
Annemiek leest:
“Systeem, Systeem, waar is mijn plaats?
Planeten wachten buitengaats,
geen Mars legt aan, geen Venus daalt.
Word ik verwacht of afgehaald?
Uw sterren keren traag maar vlug
hun puntbeeld naar Uw raadsel terug.
Hoe dicht zijt Gij hoe meer nabij
hoe meer verwart uw oproep mij.
Uw stem herhaalt zich andermaal
waarheen ik U maar ademhaal,
kaatst in het hol van elke cel
waarheen ik zelf de waarheid spel
maar laat mij hoorziek en ontheemd
en al Uw woorden zijn mij vreemd.
Zult Gij ooit zijn waar ik U prijs
in alle richtingen op reis
dan bid ik U te doen alsof
mijn stof mag paren met Uw stof”.
Wat voor een lading zit er niet in die ene zin:… ‘wanneer ik U maar ademhaal’? Of in de bede dat: “mijn stof mag paren met Uw stof”. Vroman is in al zijn psalmgedichten de eeuwige twijfelaar die vol verlangen hoopt en zich laat meeslepen door een visioen ...en dan weer denkt: ‘waar ben ik eigenlijk mee bezig? Immers, ‘al Uw woorden zijn mij vreemd’.
Ik keer weer terug naar het verhaal van Elia, nu verteld in een gedicht van Willem Barnard. In de stilte, als alle onze woorden en termen zijn afgeketst op het Mysterie, kan het opeens tot ons spreken. Maar eerst moeten alle pogingen om iets van het mysterie te duiden of te begrijpen tot stilstand zijn gekomen, geen woorden, begrippen of namen. Kirsten Benschop zei vorige zondag in haar voorstelling over Bronnen: “Alleen door stilte kom ik tot stil zijn, kom ik tot luisteren”.
Gedicht 6, Willem Barnard: ‘”Elia, een lied”.
“Gij gaat voorbij. Een grote ademtocht,
alles wat vastomlijnd leek staat te beven –
In de emotie heb ik u gezocht,
Gij waart er niet. Niets dan mijn eigen leven.
En de ontreddering ging voor U uit,
het vuur als Uw heraut vooruitgezonden-
Ik bleef alleen in mijn eenzelvigheid,
tot niemand onzer komt Gij onomwonden.
En dan, als niets meer spreekt, alles blijft stom,
achter een sluier soms, uit een stil midden
is er een stem. Gij spreekt, maar andersom:
als ik niets hoor, als ik niets weet te bidden.
Het lijkt wel alsof Barnard tegen Vroman zegt dat hij zelfs niet meer moet bidden of smeken. Iedere poging iets van het goddelijke mysterie te benaderen slaat op onszelf terug en leidt alleen maar tot meer eenzelvigheid. Elia heeft zijn gezicht in zijn mantel gepakt, hij ziet en hoort niets meer.
Wie wel eens yoga of enige vorm van meditatie heeft gedaan of gewoon op een andere manier echt stil heeft leren zijn, weet dat dan langzaam ook al onze gedachten stromen verstillen. Dat is een lang proces en je moet het wel durven volhouden. Dat kan soms behoorlijk bedreigend zijn, want je kunt de indruk hebben jezelf kwijt te raken. Maar dat is precies de ruimte waarin het mysterie misschien tot spreken kan komen.
Ik vind de oefening van stilte in mijn binnenste soms een hele klus. Daarom laat ik me nu graag een beetje in vervoering brengen door een tekst van Dietrich Bonhoeffer. Het gaat om een strofe uit het gedicht of lied dat Bonhoeffer schreef in de gevangenis, wetende dat hij kort daarna ter dood zou worden gebracht door het nazi regime. Er spreekt een geloof en een vertrouwen uit die ik vooralsnog niet op kan brengen, ik wil misschien wel altijd blijven twijfelen, steeds weer niet-weten. Maar Bonhoeffers woorden appelleren wel aan mij. Misschien omdat ik de stilte in mij en in het hele universum om mij heen zich graag wil laten vullen met hemelse muziek, omdat muziek voor mij wel zoiets als een hemels geschenk is. Daarover is in de muziekfilosofie veel nagedacht. De laat Romeinse filosoof Boëthius vond dat onze aardse muziek een afgeleide is van de muziek der kosmische sferen. Iedere componist zegt dat er eerst muziek gehoord wordt en dan pas genoteerd. In alle oude religies in India heerst de overtuiging dat er één oerklank is, die al vanaf den beginne door het universum vibreert. Het is een klank, OM, die aan het begin en einde van iedere recitatie staat. Deze oerklank OM komt sterk overeen met het ons bekende Amen en dat betekent zoiets als ”Juist, Zo is het,”. Pure instemming met...één groot beamen van ons bestaan in het oneindige universum.
Een bekend astrofysicus zei me eens dat er in het heelal geen geluid is. Er zou immers niets zijn in die leegte dat geluidsgolven kan transporteren. Maar kort geleden las ik dat er nieuwere ontdekkingen zouden zijn die toch van geluid spreken, zij het op een frequentie die niet in ons menselijk bereik ligt. Ik kom er niet uit, ik twijfel dan ook weer en geef het u maar zoals het is. Maar een strofe uit dat lied van Bonhoeffer wil ik u niet onthouden:
Gedicht 7: van Dietrich Bonhoeffer, een strofe uit zijn gedicht ‘Von guten Mächten wunderbar geborgen’.
“Wenn sich nun die Stille tief um uns breitet,
so lass uns hören jenen vollen Klang
der Welt, die unsichtbar sich um uns weitet,
all deiner Kinder hohen Lobgesang”.
Je kunt het heelal van de astronomie erin herkennen, onvoorstelbaar groot, maar ook een universum van menselijke emoties en verlangens. Vooralsnog een enorme kakafonie, maar die, wie weet, ooit... eens...een volmaakte harmonie... !?
Een moment stilte.
Tot slot een muziekstuk.
CD muziek: ‘Mondnacht’ een lied van Robert Schumann.
“Es war, als hätt’der Himmel,
Die Erde still geküsst,
Dass sie im Blütenschimmer
Von ihm nur träumen müsst’.
Die Luft ging durch die Felder,
Die Ähren wogten sacht,
Es rauschten leis die Wälder,
So sternklar war die Nacht.
Und meine Seele spannte
Weit ihre Flügel aus,
Flog durch die stillen Lande,
Als flöge sie nach Haus”.
Slotlied, Gaandeweg 77, 1
Ik spreek tot slot de wens uit dat u allen door alle dagelijkse drukte van denken en doen heen, van jezelf bezig houden met wat dan ook, iets van een innerlijke rust en stilte kunt vinden.
Enne... dat er ruimte mag zijn voor een hartelijke, bevrijdende lach.
Alphons van Dijk, Zeist okt. 2023.