Sterrenhemel

Sterren en sterrenhemelen

Alphons van Dijk

Welkom en thema.

 

Welkom. Het thema van vandaag is: sterren. Enkele jaren geleden begonnen Jouke en ik in de Advent een reeks met thema’s uit het Kerstverhaal. Zo kwamen onder meer Maria, Jozef en engelen aan bod. Aan ossen en ezels wagen we ons niet. Maar de ster boven Bethlehem biedt veel stof.

Sterren vormen een onuitputtelijk thema, zowel in de verbeelding en de mythologie als in de astrologie en de astronomie. De bandbreedte van dat thema reikt van steracteurs in films en op TV, of bijna vergoddelijkte voetballers, tot de oneindige sterrenhemel. Menselijke sterren zoals Madonna en Messi roepen vaak adoratie op of zelfs idolate verering. Daarentegen roept een blik op het universum juist verwondering, nederigheid en ontzag op. En misschien heeft dit ontzag ook ethische consequenties. Over dit alles zal het vandaag gaan.

 

Wij zijn van sterrenstof.

 

Ik begin met een versimpeld psalmvers uit mijn roomse geheugen van lang geleden:

                       “Als ik de hemelen zie, Heer, het werk van uw                    

                       handen,

                       wat is dan de mens, dat Gij hem zoudt gedenken,

                       een mensenkind dat Gij acht op hem slaat.

                       Toch hebt Ge hem gesteld over het werk van Uw

                       handen…

                       hem bijna tot God gemaakt...”

 

De laatste twee regels zeggen veel. Volgens het scheppingsverhaal is de mens immers aangesteld tot meester over de aarde. Maar dat meesterschap is van behoeden en bewaren vervallen tot uitbuiting. Er zijn natuurwetenschappers die menen dat onze menselijke kennis eens zal komen tot een theorie-van-alles, alsof het soevereine menselijke verstand zichzelf, zijn wereld en het universum vanuit zichzelf volledig zal kennen en door die kennis beheersen. Dat zou absolute kennis en een absoluut bewustzijn zijn. Alsof we zelf het Absolute zijn.

Anderen verwijten deze zelfbewuste wetenschappers dat ze de onmetelijkheid van het universum en de diepte dimensie in onszelf vergeten. Ze wijzen erop dat de mens er niet boven of buiten de natuur staat maar is er juist deel van is, hij is uit de aarde ontstaan. De houding van die trotse wetenschappers wordt het ‘dominium terrae’ genoemd, de heerschappij over de aarde. Kritische theologen menen zelfs dat het christendom door die visie heeft bijgedragen aan een mentaliteit van rigoureuze beheersing en uitbuiting, alsof de mens als absoluut heerser alles naar zijn hand mag zetten. Mij gaat het om de bescheiden houding; de mens als onderdeel van het universum. Vandaar de spreuk: Wij zijn van sterrenstof.

      Die stamt van Henri Lamers, emeritus professor astronomie, enkele jaren geleden in de Walkart. Wij zijn een deel van de aardse materie die op haar beurt weer is ontstaan uit een tot een harde bol geworden werveling van gassen, waarvan er in het universum ook nog eens ontelbaar velen zijn. Wij zijn een minuscuul deel van dat heelal en geen observatoren op afstand, alsof we buiten de natuurlijke processen kunnen treden. Het is de mythe van de moderne tijd! In 1961 melde de eerste mens in de ruimte, de Rus Joeri Gagarin, triomfantelijk dat hij daarbuiten niets van god had ontdekt, volgens de redenatie: “Wat ik niet waarneem en kan benoemen bestaat niet”.

De Nederlandse astronaut André Kuipers was juist onder de indruk van de nietigheid van dat kleine bolletje aarde. Hij vloog in een kleine cabine van een paar meter doorsnee rond de aarde, die op haar beurt een doorsnee heeft van 13.000 km. Dat is weer nietig vergeleken met de doorsnee van de zon van 1.4 miljoen km, terwijl er ook nog eens vele zonnestelsels zijn en het heelal nog steeds uitdijt. De mens is een speldenpunt op aarde en die aarde weer een speldenpunt in het heelal. We zijn van sterrenstof en geen supernova’s vol eigenmachtigheid.

      Hoe is dat minuscule mensje van de idee van een platte aarde als middelpunt van een heelal van een paar honderd zichtbare sterren met daarboven de Grote God gegroeid naar het bewustzijn dat onze aarde ergens als een pluisje in het onmetelijke heelal rondzweeft? We weten steeds meer en beseffen juist daardoor steeds minder te weten. Het besef van niet-weten wordt alleen maar groter.

 

Astrologen of sterrenwichelaars.

 

        Ze zagen een opvallende ster boven Bethlehem. Dat moest iets bijzonders betekenen! Men meende in die tijd dat er uit het verschijnen van sterren en de gestalten die ze aan de hemel vormen iets af te lezen was, een voorspelling of een horoscoop. De tekens van de Dierenriem zouden iets betekenen voor wie onder bijv. het sterrenbeeld Ram of Steenbok geboren is. Om dat uit te leggen waren er specialisten, astrologen. Zij konden de stand van de sterren ten tijde van de geboorte van iemand berekenen en de consequenties daarvan duiden, als leidraad bij het inrichten van diens leven. Daarmee verwerf je aanzien en geld. Ik citeer uit de Libelle die volgens eigen zeggen “onthult wat de sterren voor ons in het verschiet hebben”. “Het laatste wat de Steenbok dit jaar moet doen, is krampachtig door blijven gaan met hard werken”. Dat is altijd raak. Immers, iets krampachtig doen is nooit goed en krampachtig dóórgaan al helemaal niet. Een handig kenmerk van veel horoscopen is ook het enerzijds-anderzijds, zowel het een-als-het ander. ‘U bent gewoonlijk een geduldig mens, maar soms wordt het u teveel’. Of: ‘U komt misschien wel de liefde van uw leven tegen, maar blijf altijd alert’. Misschien wel. De lezer herkent altijd wel iets. Astrologie appelleert aan de neiging tot houvast in een onzekere maatschappij of een onzekere levensfase. Ze schijnt momenteel onder jongeren erg in trek te zijn. Dat zegt eerder wat over de gemoedsgesteldheid van jongeren en over onze samenleving dan over de juistheid van astrologie.

        Dan heb ik liever een tekst van de Perzische wiskundige, filosoof en sterrenkundige Omar Khayyam (omstr.1100 ):                        

 

                                “Mijn hart verlangde levenslang te weten,

                                weinig geheimen liet ik ongeweten,

                                met denken bracht ik dagen, nachten door.

                                Tenslotte wist ik dat ik niets kon weten”.

 

Astronomie of sterrenkunde

       

       Duizenden jaren geleden was er alle reden om de toekomst te willen duiden. In de vruchtbare stroomgebieden van grote rivieren als de Nijl, de Eufraat en Tigris werd al vroeg landbouw bedreven. Voor landbouw is het kennen van de juiste tijd om te ploegen en zaaien erg belangrijk. De jaarlijkse overstromingen van deze enorme rivieren brachten vruchtbaar slib maar konden ook vernietigend zijn. Door het observeren van de stand van de hemellichamen ontdekten priester-astrologen patronen aan de hand waarvan ze meenden de tijd van de jaarlijkse overstromingen en daarna het droogvallen van de akkers met enige waarschijnlijkheid te kunnen aangeven en dus de tijd van ploegen en zaaien. Observeren van de stand van de hemellichamen op bepaalde momenten was dus nuttig. Veel laten peilden zeelieden op de Hollandse schepen in de zgn. Gouden Eeuw met een sextant de stand van bepaalde hemellichamen en konden zo ongeveer hun positie op de onmetelijke oceaan bepalen. Observeren van de hemellichamen was het begin van de astronomie. Het kon nut hebben.

         Maar dat is iets anders dan aan de stand van de sterren een existentiële betekenis toekennen voor de eigen psyche en manier van leven, alsof ze bijvoorbeeld iets zeggen over met wie je wel of niet moet trouwen, zoals bijvoorbeeld in India heel gebruikelijk is.

        Kijken we nu naar de moderne sterrenkunde. U kent de term heelal of universum. Dat betekent: al-wat-is, alles. Daarbuiten is niets, zou je denken. Maar sinds enige tijd groeit onder de astronomen het vermoeden dat er meerdere heelallen of universums zijn. En het universum waarin wij ons bevinden is al miljarden lichtjaren groot. Het licht plant zich voort met een snelheid van 300.000 km per seconde. Een jaar telt 31 miljard seconden. Één lichtjaar is dan 300.000 x 31 miljard. En de astronomie rekent intussen met duizenden lichtjaren. Het duizelt me! Wat moet ik me voorstellen bij die immense getallen, of bijv. bij de zwarte gaten, de totaal duistere vlekken in het heelal waarin alle materie en licht wordt samengebald als in een keihard pikzwart diamantje? Dan voel ik me klein. Soms is de astronomie voor leken alleen met enige verbeelding nog enigszins te vatten. De astronomie zelf denkt niet meer in beelden, ze rekent alleen nog maar in wiskundige getallen en abstracte theorieën.

      Maar ook het onderzoek van onze menselijke hersenen gaat steeds meer in de richting een theorie van miljarden verbindingen tussen miljarden onderdelen. Alsof de diepte van ons gemoed ook een peilloos universum laat zien, even groot als de ruimte om ons heen. Hersenonderzoekers schatten nog maar zo’n 10% van onze hersenen te kennen. En dan blijft er nog de vraag of de mens zichzelf wel ooit tot in alle dimensies van lichaam en geest kan kennen, alsof hij beschikt over absoluut bewustzijn. Dat is in de filosofie juist dé kenmerkende eigenschap van het onvoorstelbare Absolute dat sommigen God noemen. Ik citeer Joost van den Vondels gedicht ‘Lucifer”:

                            “Wie is het die zo hoog gezeten,

                              zo diep in het grondeloze licht,

                              van tijd nog eeuwigheid gemeten,

                              noch ronden, zonder tegenwicht.

                              Bij zich bestaat...”

Kan de mens ooit volledig uit zijn eigen macht bestaan? Of geldt dwars door alle wetenschap heen een grondhouding van ontzag? Op een heldere nacht kunnen de duizenden sterren aan de diepblauwe hemel en kan het weten van nog vele miljoenen daarachter en van een nog steeds uitdijend heelal ontzag in ons oproepen. Dat zo’n ervaring onverwacht kan plaatsvinden zie ik als een teken van een onvermoede diepte van ons bewustzijn. Helaas komen we door onze dagelijkse drukte maar zelden daaraan toe. Het is ook moeilijker geworden omdat in stedelijke gebieden de lichtvervuiling enorm is; er zijn nog maar zelden meer dan enkele sterren te zien. Eigenlijk houden we onszelf permanent bezig. En we hebben een 24 uurs economie, we hebben de nacht tot een dag gemaakt. Volledige, intense stilte is een zeldzaam goed. Het vraagt zelfs durf om je aan diepe stilte over te geven. We worden er soms onrustig van, alsof we dan geen raad weten met onszelf.

Ik vond onlangs een citaat, helaas zonder te weten wie de auteur is:

          “Er is niets dat zo’n gewaarwording van oneindige ruimte geeft als stilte. Ik trad die ruimte binnen ... De afwezigheid van geluid laat de ruimte puur en alleen ruimte zijn, en de diepste gewaarwording van iets uitgestrekts en dieps en oneindigs dat zich in de stilte van ons meester maakt. Ik werd erdoor overweldigd en viel minutenlang samen met die grootsheid van de nachtelijke rust”.

Merkt u dat deze zinnen in de passieve vorm staan; ontvankelijkheid?

 

 

         Daarmee sluit ik graag af.

 

 

 

                                                     ------------------------------------------

 

Slotwoord

 

Sterren, de sterrenhemel. Het ging Jouke, Douwe en mij vandaag om ontzag. Onze aarde zweeft als een stipje in een onvoorstelbaar groot heelal. De ster boven Bethlehem werd door de sterrenwichelaars gezien als het teken van een grote gebeurtenis; het is een mythisch verhaal uit de christelijke traditie, zoals dat gesymboliseerd wordt door bijv. de Hernhutter ster, de geboorte van het Licht. Wij vrijzinnigen relativeren dat graag. Maar als we van die ene opvallende ster boven Bethlehem gaan naar de duizenden sterren van de sterrenhemel zoals we die zien op een plaats waar geen lichtvervuiling is en als we dan ook nog beseffen dat de astronomie ons leert dat er achter die zichtbare sterren nog vele miljoenen voor ons oog onzichtbare sterren zijn, dan kan ook weer het bewustzijn van iets ontzaggelijks opdoemen. Ik wens ons allen toe zo nu en dan zoiets mee te maken en hoop dat ook de hele samenleving daar meer oog voor mag krijgen. Ruimte en stilte, Licht in onszelf.

 

Alphons van Dijk