Walkartgemeenschap Zeist, Kerkweg 19-23, 3701 Zeist
Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern van de overdenking
Jezus wilde dat we ons niet beter zouden voordoen dan wie wij waren en dat wij ons niet zouden verschuilen achter de geboden van onze godsdienst of levensovertuiging als een beroep werd gedaan op ons medelijden. Het geloof in zijn God komt ten diepste neer op handelen in barmhartigheid en anders niet.
Overdenking (de arbeiders in de wijngaard)
Bijbeltekst: Matt. 20: 1-16
Deze gelijkenis is een goed voorbeeld van de manier waarop Jezus zijn vertellingen inkleedt. Hij baseert zijn gelijkenissen direct op de werkelijkheid van het leven in Galilea.
Het is oogsttijd. Een landbouwer zoekt arbeidskrachten waar hij ze maar kan vinden. Dat is geen moeilijke opgave, want werklozen waren er voldoende. Voor de rijke grondbezitters is het voordelig om dagloners in dienst te nemen. Ze halen werkkrachten naargelang zij ze nodig hebben en ze sturen ze weer weg als ze geen behoefte meer aan hun arbeid hebben.
Dit is de sociale achtergrond van dit verhaal, maar het is niet de essentie van deze vertelling. De sociale toestand van die dagen (en ook van onze tijd) is alleen het uitgangspunt voor deze merkwaardige gelijkenis, waarin sprake is van een wijnboer die net zo handelt als alle andere wijnboeren. De rijpe druiven mogen niet te lang aan de hete zon worden blootgesteld en moeten nu zo snel mogelijk worden geoogst. Het loon dat wordt afgesproken verschilt niet zoveel van wat vandaag de dag ook nog wordt betaald in ontwikkelingslanden. Een hele dag werk voor een schijntje. Dat is de denarie uit de bijbeltekst. Een werkman moet daar alles voor kopen om zichzelf en zijn gezin te eten kunnen geven. Hij kan er een paar broden voor kopen, misschien een paar olijven en wat vruchten en dat is dan net toereikend voor een dag eten en de dag daarop.
Volgens de wet van Mozes moest een dagloner aan het eind van de dag zijn loon uitbetaald krijgen. Anders had hij nog een lege maag en wist hij niet waarvan hij die dag zou moeten leven. Men leefde letterlijk van de hand in de tand. De landeigenaar uit het verhaal houdt zich aan die regel en hij laat zijn betaalmeester 's avonds de arbeiders in volgorde uitbetalen.
Niets bijzonders dus. Maar in dit geval wel omdat de landeigenaar de arbeiders niet uitbetaalt naar rato van de door hen gewerkte uren, maar alle werklui hetzelfde loon geeft ongeacht het aantal uren dat ze daadwerkelijk hebben gewerkt. Ze krijgen wat ze nodig hebben, niet wat ze verdienen. In het verlengde van het ruimhartige optreden van de wijnboer kan een vrome theoloog, die gelooft dat God volkomen wijs en goed is en een bron van alle goede dingen, deze gelijkenis dan zo uitleggen dat ook God zo met ons handelt als de rijke grondbezitter. Net als de wijnboer ziet God op onze nood en niet op onze verdienste. Hij kijkt naar onze bedoelingen en niet naar ons succes. Wat is God toch goed dat hij zo met ons wil omgaan.
Zo kan je het uitleggen, maar dat is geen uitleg die herkenbaar is voor degenen die kennis hebben van de lotgevallen van mensen in onze wereld. Dat God voorziet in wat wij nodig hebben ongeacht wat wij daarvoor hebben gedaan, dat is een overtuiging waarvan ik wel durf te zeggen dat die zeker niet bij alle gelovigen leeft. Bovendien verwijdert die uitleg zich van de gehele tekst van de gelijkenis, want het verhaal gaat verder met het gemopper van de arbeiders die de hele dag gewerkt hebben. Zij zijn degenen die hun beste beentje hebben voorgezet, zij hebben gepresteerd en zij zien dat degenen die maar weinig hebben uitgevoerd, beloond worden op zelfde manier als zij zelf. Dat vinden ze niet rechtvaardig en de wijnboer voegt hun toe: zet het kwaad bloed dat ik goed ben? Ik doe u geen onrecht. U hebt van mij gekregen wat wij wij hadden afgesproken. Neem dus wat u toekomt en ga heen. Daarmee eindigt de gelijkenis.
Vanuit mijn twijfel over de vraag of God onverdiend in al mijn behoeften voorziet, wil ik het daarom anders benaderen. In die benadering staan de mopperende arbeiders voor de mensen die in alle situaties de regels van recht en orde willen naleven en handhaven. Zij stellen zich ten doel om binnen die grenzen van recht en orde het juiste te doen, te bedenken wat noodzakelijk is en na te streven wat de regels voorschrijven. Maar ze denken niet na over de vraag wat de ander nodig heeft, ze vragen zich niet af op welke manier ze er voor die ander kunnen zijn.
Ze willen de spelregels toepassen en als dat niet gebeurt wordt hun boosheid gewekt en voelen ze zich bedrogen. Zij hebben gekregen wat ze toekomt, maar dat verhindert niet dat ze jaloers worden op degene die krijgt waar hij in hun ogen geen recht op heeft.
Wat Jezus in deze gelijkenis volgens mij heeft willen zeggen is, dat het goede voorbij gaat aan de regels van recht en orde en dat het vaak die regels zijn die verhinderen dat wij een goedheid nastreven zonder grenzen. Die goedheid gaat voorbij aan een begrip als rechtvaardigheid en is daarom revolutionair. En voor ons is het moeilijk om toegang te krijgen tot het gegeven dat het goede, het menslievende, het rechtvaardige kan overstijgen. Want zo zijn we niet gewend te denken. Wij gaan uit van wat wij bezitten en willen behouden. Wij delen de mensheid in in have's en have not's, in mensen die iets bezitten en mensen die niets bezitten. En langs die lijnen van bezit en de daarbij behorende macht ontwerpen wij het recht dat zich laat verdedigen en en organiseren en opgeschreven wordt in dikke boeken met veel paragrafen en protocollen.
Dat is niet de optiek van Jezus. Zijn houding wordt bepaald door de noden van de medemens los van alles wat mensen in de vorm van wetten en regels met elkaar hebben afgesproken.
Dus niet: wat is rechtens juist, maar wat is nodig. Wat betekent dat voor onze tijd en de situatie waarin wij verkeren? Als je uitgangspunt is dat mensen toegang moeten krijgen tot wat zij nodig hebben, hoe verwezenlijk je dat dan?
In Handelingen 2 schetst Lukas een ideaalbeeld van de eerste christengemeentes.
Allen die het geloof hadden aanvaard, bleven bijeen en hadden alles gemeenschappelijk. Ze verkochten al hun bezittingen en verdeelden de opbrengst onder degenen die iets nodig hadden. Elke dag kwamen ze trouw en eensgezind in de tempel, braken het brood bij elkaar thuis en gebruikten hun maaltijden in een geest van eenvoud en vol vreugde.
Zo'n gemeenschap kan natuurlijk niet bestaan. Mensen die overdreven blij zijn met elkaar en met hun geloof, en dat voortdurend demonstreren, je moet er niet aan denken dat je van zo'n groep deel zou moeten uitmaken. In de praktijk ging het dan ook wel mis. In Handelingen 5 staat het verhaal van Anananias en Saffira. Zij verkochten een stuk van hun grond, maar zij droegen niet de hele verkoopprijs af aan Petrus om die te verdelen onder de gemeenteleden. Petrus kwam er achter en Ananias en Saffira vielen, daarmee geconfronteerd door Petrus, dood neer voor zijn voeten. Dat is wel een erg zware sanctie op een gedrag dat volgens Petrus niet door de beugel kon, maar het illustreert ook de onhaalbaarheid van het ideaal dat alle mensen alles met elkaar zouden willen delen.
Alle mensen kunnen niet alles met elkaar delen, maar in onze maatschappij is toch wel aandacht voor de behoefte van mensen om een bestaan te hebben dat ze voorziet van dagelijks brood. Maar die behoeften worden dan niet onvoorwaardelijk vervuld. In plaats daarvan hebben wij, in ieder geval in ons land, een fijnmazig net van regels ontworpen van toeslagen en uitkeringen. Al die toeslagen en uitkeringen zijn gebonden aan voorwaarden. Voorwaarden die getoetst en gecontroleerd worden door speciaal daarvoor in het leven geroepen instanties. Alleen het AOW pensioen gaat niet gebukt onder al die regels, bij het bereiken van een bepaalde leeftijd krijg je het en in de uitvoering bestaan bij mijn weten dan ook niet veel problemen. Die problemen zijn er wel bij al die bijzondere toeslagen en uitkeringen en het is begrijpelijk dat hier en daar bepleit wordt dat een basisinkomen voor iedereen een goede oplossing zou zijn. Iemand als Rutger Bregman is er een groot voorstander van en schreef er een boek over met de titel ʺGratis geld voor Iedereenʺ, uitgegeven in 2014 en herzien in 2019.
Het idee is aantrekkelijk. Iedere ingezetene van een land of regio krijgt een gegarandeerd bedrag per maand ongeacht wat hij of zij er voor doet. Je vraagt je natuurlijk direct af wat dat dan zou kosten, maar dat valt volgens Bregman erg mee als je bedenkt dat je het hele apparaat voor toeslagen en uitkeringen dan kunt afschaffen. Controles zijn niet meer nodig, de armoede die er nu is wordt in één klap iets van voorbije tijden.
Het klinkt zo eenvoudig en aantrekkelijk dat je meteen de argwaan krijgt die je ook hebt als iets te mooi lijkt om waar te zijn. Maar die argwaan heeft natuurlijk ook te maken met de manier waarop je bent opgevoed. We zijn gewend aan uitdrukkingen als ʺwie niet werkt die zal niet etenʺ of ʺloon naar werkenʺ.
Een inkomen krijgen waar je niets voor doet, dat past niet in onze voorstellingswereld. Misschien moet je zeggen nog niet. Bregman noemt de staat Alaska als voorbeeld. Daar wordt de opbrengst van de oliewinning zonder noemenswaardige tussenkomst van de staat verdeeld onder de inwoners die op die manier een basisinkomen van soms meer dan duizend euro per maand ontvangen. Omdat het inkomen gebaseerd is op olieopbrengsten fluctueert het, maar volgens Bregman werkt het in Alaska heel goed. Minder stressklachten, betere volksgezondheid, geen armoede. Het gaat in dit bestek te ver om precies weer te geven hoe een en ander in Alaska is georganiseerd, maar de berichtgeving van commentatoren erover is overtuigend. Ik kon bij het lezen ervan niet nalaten om me voor te stellen hoe het met de Groningers van nu zou zijn als destijds besloten was om van de gaswinning een deel te bestemmen tot basisinkomen voor Groningers. Of voor Limburgers toen de mijnen daar nog winstgevend waren.
In onze dagen is er nog weinig aandacht voor dit soort gedachte-experimenten. Wij hebben te maken met contrasten als het gaat over het bereiken van de doelen die wij ons stellen
We willen het aantal mensen dat naar ons land toekomt beperken, maar we hebben ze ook nodig voor het verrichten van arbeid waarvoor we te weinig Nederlanders hebben. We willen in vrede met andere landen leven, maar we hebben er extra wapens en soldaten voor nodig. We willen het milieu beschermen, maar we moeten ook veel woningen bouwen. En het bouwen van die woningen wordt belemmerd door gemeenten die veel te hoge prijzen vragen voor bouwgrond en door bestemmingsplannen die tot moeizame en langdurige vergunningsprocedures leiden.
We hebben een maatschappij gemaakt waarin vrijwel niets veranderd kan worden als de oplossing afwijkt van de vertrouwde vaste lijnen. Het gaat verder zoals het altijd al ging en de regels die we hebben gemaakt belemmeren vaak hoopvolle perspectieven op verandering. We willen het anders, maar steeds duikt dan de vraag hoe dat dan moet.
De problemen zijn dus verre van eenvoudig. Eigenlijk is geen enkel probleem in een mensenleven eenvoudig. En in ons streven naar het oplossen van de moeilijke opgaven waarvoor we staan, zijn we nog heel ver verwijderd van wat Jezus voorstond en voorleefde. Jezus, de vriend van tollenaars en publieke vrouwen, trok zich het lot aan van de mensen die uit de boot waren gevallen en geen uitzicht meer zagen.
In de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan overschreed hij de grenzen van zijn eigen godsdienst. Hij wilde dat we ons niet beter zouden voordoen dan wie wij waren en dat wij ons niet zouden verschuilen achter de geboden van onze godsdienst of levensovertuiging als een beroep werd gedaan op ons medelijden. Het geloof in zijn God komt ten diepste neer op handelen in barmhartigheid en anders niet, dat is wat hij zegt en steeds herhaalt. Dat medelijden is het enige antwoord op de nood en de hulpvraag van onze medemens die psychisch, economisch en politiek in de verdrukking is geraakt.
Het is een radicale boodschap en wij hebben er de nodige moeite mee. Maar je kunt je je voorstellen dat veranderingen mogelijk zijn als het mensdom zijn kompas collectief afstelt op een koers die door barmhartigheid wordt bepaald. We moeten de hoop daarop niet verliezen.