Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern
Het OT bevat verhalen over ons mensen. De portee van die verhalen is: ons leven zal zich op geen andere manier ontwikkelen dan door de moed om datgene wat aanvankelijk zo bedreigend op ons overkomt, te accepteren.
Volledige tekst
De legende van Bileam en de ezel roept bij eerste lezing de gedachte op dat we hier weliswaar met een bjizondere vertelling te maken hebben, maar het niet veel zin heeft om dieper te graven. Daarvoor heeft het verhaal ogenschijnlijk te veel ongerijmdheden. Een ezel die kan spreken, een engel die op de weg neerdaalt, een profeet buiten Israël die rechtstreeks in contact staat met de God van Mozes, het is een uiterst merkwaardig samenraapsel van wereld en bovenwereld waarvan je je afvraagt: hoe is dit verhaal in het OT terechtgekomen?
Maar daar kun je het niet bij laten. De vraag komt in je op: wat kan dit verhaal met ons te maken hebben? Verhalen uit de oudheid hebben altijd met het rijpingsproces van mensen te maken en de wisselvalligheden die daarbij optreden. Wat kun je, als je dit voor ogen houdt, dan distilleren uit dit wonderlijke verhaal van Bileam en zijn sprekende ezel?
Even een paar dingen op een rijtje. Het gaat hier over de Moabieten en hun land. Over het volk Israël dat door het land van de Moabieten wil trekken en de moabitische koning Balak die denkt: wat daar uit Egypte komt optrekken, dat zal als een sprinkhanenplaag verwoesting zaaien. Een ding staat vast: dit volk, dat zijn tenten tegenover mijn gebied heeft opgeslagen, moet met alle middelen worden geweerd. En hij roept Bileam erbij. Deze Bileam is een eigenaardige figuur. Hij heeft zijn verblijf in Mesopotamië, maar hij kent de God van Israël, Jahwe, zo goed dat hij de taal van die God verstaat met die God kan spreken. En van die God heeft Bileam begrepen dat dit volk niet tegen te houden is, dat vijandige acties als vervloekingen of verwensingen geen zin hebben. Eerst wil hij dan ook niet voldoen aan het verzoek van Balak om op weg te gaan, maar uiteindelijk, na een nachtelijk gesprek met God, bedenkt hij zich en gaat hij mee. met echter in zijn hoofd de boodschap van God: je mag alleen doen wat ik je opdraag.
Balak als de koning en Bileam als de profeet van God kun je opvatten als gestalten van de ziel. Balak leeft in de tastbare wereld en heeft te maken met wat zich in die wereld voordoet. De zekerheid en de geborgenheid van zijn wereld wordt bedreigd, want de sprinkhanenplaag die Israël in zijn ogen is, rukt duidelijk merkbaar naar die wereld op. Balak is het menselijk ego, dat als directe reactie heeft om zich hiertegen met alle middelen te verzetten, om het naderend onheil van zich af te slaan om de rust van het ego te verzekeren.
In Bileam strijdt dit ego tegen een innerlijke stem. Eerst wil hij geen gehoor geven aan de opdracht van zijn ego, aan het verzoek van Balak. Er is in hem een innerlijk inzicht, een waarheid waarvan hij voelt dat hij die waarheid moet naleven en binnensluiten. Wat het ego, Balak, ook belooft, hij zal het niet doen, hij laat zich niet overhalen. Maar gaandeweg, na nachtelijke discussies met die innerlijke stem, weergegeven in de gestalte van de onzichtbare God Jahwe, sluit hij een compromis met zichzelf: hij zal meegaan met de gezanten van Balak, maar ook niet meer dan dat. Uiterlijk zal hij aan de opdracht voldoen, maar ook niet meer dan dat. Deze situatie is voor ons heel herkenbaar. Het kan ons gebeuren dat we in onszelf heel precies weten wat we wel of niet zouden moeten doen.
Maar ondanks dat weten geven we toch toe aan de druk die anderen op ons leggen, gaan we een eind met ze mee en hopen we, dat zich onderweg wel iets zal voordoen waardoor we alsnog aan die druk zullen kunnen ontkomen.
Het innerlijke weten is een raadselachtig fenomeen. Het heeft geen duidelijk vorm en het laat zich niet in woorden benoemen, maar toch het is iets dat heel zeker voor ons is. Een soort zekerheid die je niet dagelijks in je leven tegenkomt, maar als die zich in je nestelt, is er geen twijfel. Maar daartegenover staan al die overwegingen over wat we onszelf hebben opgedragen, dingen waarvan we geleerd hebben dat ze het zwaarste moeten wegen, dingen die te maken hebben met onze verantwoordelijkheid en die we in concrete situaties als doorslaggevend beschouwen. Aan die overwegingen willen we ook recht doen en daarom gaan we door op de bekende weg met voorbijgaan van het vreemde weten dat in ons was binnengestroomd. Tegenover dat vreemde weten sussen we ons met de hoop dat we er ook op de oude vertrouwde manier wel komen en dat is dan ook precies wat Bileam hier doet. Uit angst voor het verlaten van het patroon van zijn Ego, Balak, gaat hij op weg. Binnenin Bileam strijden de twee kanten van zijn ego met elkaar, maar hij volgt de weg van Balak en de zijnen in de hoop op een goede afloop.
En zo rijdt Bileam op zijn ezelin door de holle weg tusssen de wijngaarden als het dier opeens weigert verder te gaan. Bileam slaat er op los, het dier drukt zich tegen de muur en zet de voet van Bileam klem. Uiteindelijk, als het dier weer geslagen wordt, valt het op de grond. En dan, als het echt helemaal niet meer gaat, begint de ezelin te spreken. Ze beklaagt zich over het gedrag van Bileam. Ze heeft hem haar hele leven op haar rug vervoerd, en ze heeft zich nooit eerde zo gedragen. Begrijpt hij dan niet dat er iets bijzonders aan de hand is? De ezel kunnen we opvatten als de krachten waarover wij beschikken om onze doelen na te jagen. Dat doen we herhaaldelijk, maar er kan een moment komen waarop die krachten het laten afweten als een innerlijke stem waarchuwt tegen verdergaan. We kunnen forceren, ondanks alles toch doorgaan, maar het zal niet helpen. De innerlijke stem, hier in de gestalte van een engel van God, werpt een blijvende hindernis op voor verdergaan. Er komt een moment waarop we geen stap meer kunnen verzetten; weten doen we het wel, maar het onszelf bekennen is iets anders. Eerst slaan we nog met de stok, eerst moeten onze krachten het echt laten afweten voordat we onder ogen zien wat ons belemmert om op de ingeslagen weg voort te gaan.
In het verhaal weet Bileam dat hij Israël niet met een vervloeking kan doen verdwijnen, maar dat hij dat volk uit Egypte moet accepteren en zelfs zegenen. Hij moet er de gunsten van Balak voor verliezen om dit aan zichzelf toe te geven.
In het vervolg van dit hoofdstuk van Numeri zegent Bileam Israël, zeer tegen de zin van Balak. Het loopt erop uit dat Balak hem woedend wegstuurt en hem toevoegt dat hij zijn beloning wel kan vergeten. Dan zegt Bileam: “ook al gaf u me al het zilver en goud uit uw paleis, ik zou niets kunnen doen dat ook maar enigszins ingaat tegen het bevel van de Heer’.
Als de innerlijke stem zich laat horen, vraagt het moed om datgene wat je overkomt, te accepteren. Want het kan heel bedreigend zijn om je vertrouwde wereld te moeten wegstoppen onder pressie van de stem.
Tegen de stem in zul je je afvragen of je dit wel mag doen; of het niet te vermetel is om te denken dat je een andere draai aan je leven kunt geven. Maar er zijn wel voorbeelden uit de wereld waarin het precies zo is gegaan.
Een ander, meer werelds aspect van dit verhaal schuilt in de angsten van Balak. Hij siddert bij de gedachte dat hij zal worden overlopen door het volk van Israël en zijn houding is er een van vijandschap. Van dat soort gevoelens kunnen wij ook last hebben als vertegenwoordigers van andere culturen zich hier vestigen. Angst voor verlies van onze verworvenheden, angst voor verlies van onze eigen identititeit.
Heel begrijpelijk, want het gaat om nieuwkomers en nieuwkomers worden nu eenmaal met argwaan benaderd, het is een menselijke reflex, een instinct dat met onze natuur meekomt. En het verleden wordt in dat soort situaties vaak geïdealiseerd. Ineens komen we op de gedachte dat het hier allemaal zo vredig en harmonieus was voordat al die vreemden ons overliepen en ineens herontdekken we het Nederlanderschap. Dat zijn de gevoelens die ons overvallen. Maar ook die situatie is al eeuwen geleden door de oude bijbelse verhalen in kaart gebracht. Het hoort bij de bijbel dat elke toestand die net is bereikt en zelfs gelukkig lijkt, op nieuwe gevaren uitloopt. Nadat tussen Israël en de volken van het beloofde land een verstandhouding van vrede is ontstaan, dreigt een situatie waarin Israël opnieuw strijd zal moeten leveren, dit keer en in de volgende boeken zoasl Jozua, om het verworvene te kunnen behouden en tot bloei te brengen. En in dat contact met die vreemde volken dreigt Israël keer op keer zijn God uit het oog te verliezen en te vergeten wie zij zelf zijn: vluchtelingen uit Egypte, op zoek naar een nieuwe toekomst.
En dat is beslissend voor de verstandhouding tussen groepen mensen van verschillende herkomst: in het gezamenlijk optrekken naar de toekomst laat God zijn stem, de stem in ons innerlijk, horen.
Daarover gaan de verhalen die we in het OT aantreffen. Ze hebben hun parallellen met de overleveringen uit de klassieken. Ook daar, in de Odyssee of in de Aneeis, trekt de held telkens weer op nadat hij een tijd heeft vertoefd in de armen van nymfen of gevangen is gehouden door anderen. Maar hij volgt zijn roeping uiteindelijk toch weer en neemt dan afscheid van de situatie die hem vasthield.
Het OT bevat verhalen over ons mensen. De portee van die verhalen is: ons leven zal zich op geen andere manier ontwikkelen dan door de moed om datgene wat aanvankelijk zo bedreigend op ons overkomt, te accepteren.
De ontkenning van Balak heeft geen zin. Het negeren van de innerlijke stem van Bileam heeft ook geen zin. We kunnen tot het uiterste gaan om met de stok te slaan naar wat zich niet wil voegen naar de angsten en verlangens van ons ego, maar dat ego zal uiteindelijk moeten luisteren naar de werkelijkheid die het overstijgt en ons vertelt: ga mee met wat je overkomt en ontdek dat dat een nieuwe toekomst voor je inhoudt.