Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Een kerstverhaal (op zoek naar een vriend)
Het was op de dag voor kerstmis. Ergens in een rijtjeshuis zat een man voor het raam. Hij keek naar buiten en dacht: het is wel een beetje eenzaam zo, met deze dagen. En de man was ook eenzaam. Hij was nooit getrouwd geweest, hij was een enig kind geweest en zijn ouders waren inmiddels overleden. Echte vrienden had hij nooit gehad, want hij was altijd erg op zichzelf geweest. Een beetje afwezig bladerde hij de bijlage van zijn kerstkrant door en zijn oog viel op een artikel met de kop
"Eenzaam zijn is niet nodig; je kunt vrienden maken, maar daar moet je zelf aan werken"
"Daar zit wat in" dacht de man. En hij besloot om naar buiten te gaan en de mensen die hij tegenkwam te vragen of zij zijn vriend wilden zijn. De eerste man die hij tegenkwam was iemand van de plantsoenendienst die in de schemering een hoop bladeren aan het aanharken was. De man stapte op hem af en vroeg: "zou u mijn vriend willen zijn?" De aangesproken man keek verstoord op en zei: "Van wie zou ik een vriend willen zijn? Ons soort mensen heeft levenslang, ook al word je met je pensioen vrijgelaten". En hij ging door met harken.
De man die op zoek was naar een vriend zag een vrouw met een boodschappentas uit de supermarkt komen. Hij stapte op haar af en vroeg: "Zou u een vriendin van mij willen zijn?". De vrouw keek hem aan alsof ze wilde gaan gillen. "Ik ben een bijstandsmoeder" beet ze hem toe. "Een bijstandsmoeder met drie kleintjes en ik heb nog precies twintig euro om deze dagen door te komen. Van wie moet ik een vriendin zijn? Van mijn ex? Van de regering? Van jou? Moet ik jou er ook nog bij hebben?" En ze stapte verder.
Een betrouwbaar uitziende nog jonge man haalde de eenzame man in. Die vroeg aan de jonge man of hij zijn vriend wilde zijn. De nog jonge man zei: "Een vriend? Ja hoor es....ik zit in de politiek, dus ik ben de vriend van wie dat maar uitkomt. Want wat is politiek? Daar gaat het alleen om de vraag wie je kunt gebruiken". En hij haastte zich verder op weg naar zijn kerstborrel van de Tweede Kamer.
De volgende man die hij tegenkwam bleek bij de belastingdienst te werken. "Of ik uw vriend wil worden" sprak de belastingambtenaar. "Meneer, hoe komt u er bij om zo’n idiote vraag te stellen. Wij zijn, zeker sinds de toeslagenaffaire, de vijand van iedereen. We hebben ons best gedaan om alles te doen wat de politiek van ons vroeg en we hebben de mensen kaalgeplukt waar we maar konden. Ons uiterste best gedaan, maar we hebben geen enkele waardering gekregen, alleen maar boosheid. U begrijpt dat ik uw vriend niet kan zijn. Leuker konden we het niet maken, en gemakkelijker al helemaal niet. Ga maar iemand anders zoeken om uw vriend te zijn".
De man die op zoek was naar een vriend was ongemerkt aan de rand van de stad gekomen. Hij stond aan de rand van een open veld en het landschap was koud en donker. Er brandden geen straatlantarens meer, die waren daar niet. De wind gierde over de weilanden, het vee stond in de stallen. Hij zag alleen wat schapen bij elkaar kleumen.
Een boer op een trekker kwam terug van zijn ronde. Hij stopte bij de man die op zoek was naar een vriend en vroeg hem wat hij hier zo laat op de avond nog in het buitengebied deed. "Ik ben op zoek naar een vriend", zei de man. "Een vriend?" zei de boer. Je zal wel dronken zijn. Schaam je man. Ga naar huis of ga naar de kerk. Straks is het kerstmis. Oprotten. Ik hou er niet van als de mensen in hun eentje rondlopen waar ze niets te zoeken hebben."
De man wist niet wat hij daar op moest zeggen. Ja, het was niet leuk om in je eentje hier nog te wandelen en geen vriend te kunnen vinden. Hij besloot om maar verder te wandelen en alles achter zich te laten. De man van de plantsoenendienst, de bijstandsmoeder, de politicus, de belastingambtenaar, de boer.... ach alleen de schapen keken een beetje vriendelijk naar hem. Op den duur is een mens met weinig tevreden.
Hij kreeg het nu echt koud. Ergens in het veld stond een schuur en er was geen boze boer in de buurt om hem te beletten daar te schuilen. Op de tast vond hij de deur van de schuur en hij rook dieren. Het was er warm. En op een wonderlijke manier was het er licht. De vraag "wil jij mijn vriend zijn" zoemde nog door zijn hoofd. Totdat hij merkte dat hij bij een voederbak stond. Er lag een jongetje in.