Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
In het nieuwe geloven wordt niet aan beeldvorming gedaan, maar aan de vorming van het innerlijk. De gelovige mens van de toekomst creëert geen godsbeelden of denkmodellen die altijd en in iedere situatie kunnen worden toegepast, maar hij gaat op zoek naar wat zich in hemzelf voltrekt. God verhuist van de hemel naar de ziel en kiest daar zijn woonplaats, zo zou je het kort kunnen zeggen.
Betekent dit nu, dat je alles wat ons door de traditie is aangeleverd, maar laat voor wat het is en je doet alsof we geen schakel meer zijn in de lange ketting van bijbel, kerk en denken over God en deze schepping? Nee, dat niet, maar als je God van buiten naar binnen haalt en je je zelf gaat zien als een aspect van God, dan krijgen al die oude geschriften en vertellingen een heel andere, zinrijke betekenis. En juist dat moeilijke, soms onduidelijke en tegenstrijdige boek dat de bijbel is, blijkt dan weer ongedachte perspectieven op te leveren als je bereid bent om er anders en vrijer naar te kijken dan je was gewend.
Als je de bijbel leest als een verslag, dan raak je af en toe geïrriteerd, maar ook gecharmeerd. In de bijbel trekt een bonte verzameling aan mensentypes voorbij: schurken, huichelaars, despoten, profeten, maar ook liefdevolle mensen en profeten die niet konden zwijgen in het aangezicht van wat zij als onrecht zagen. De bijbel is een beeld en voorbeeld van de mens, in al zijn tegenstrijdigheden en God weet het. Ook als je het boek nooit gelezen hebt, kom je erin voor.
En als je dit voor ogen houdt, verdwijnen de vanouds bekende en geijkte uitleggingen over de teksten uit dit boek en krijg je een heel ander inzicht in wat daar eigenlijk verteld wordt.
Ik denk dat het prikkelend kan zijn om even stil te staan hoe die nieuwe leeswijze uitpakt als je het verhaal over Paulus eens met andere ogen leest dan we zijn gewend. Juist Paulus, die we uit de kerkelijke traditie kennen als de apostel van de vaak irritante regeltje en voorschriften.
Voor de niet zo bijbelvasten onder ons:
het verhaal van de bekering van Paulus, zoals dat in het boek Handelingen staat, gaat over bekering. De jood Saulus, “moord blazende” tegen de volgelingen van Christus, reist naar Damascus. Een bliksemflits. Een stem uit de hemel. “Saul, Saul, waarom vervolg je mij?’ En Saulus, die zich later Paulus zal noemen, raakt de kluts kwijt. Tijdelijk met blindheid geslagen vervolgt hij zijn reis. Volgens Lucas is Paulus vanuit de hemel door Jezus zelf aangesproken.
Maar is dat wel het hele verhaal? Wat Paulus er zelf over schrijft, verschilt nogal veel van de weergave van Lucas. En Paulus was er zelf bij geweest en dus de meest geloofwaardige getuige. Zelf schrijft hij in Galaten 1 vers 15 dat er wel iets ingrijpends was gebeurd op zijn reis naar Damascus, maar het was geen stem uit de hemel. Meer iets dat zich in Paulus zelf afspeelde, want hij schrijft: “toen het Hem, die mij al in de schoot van mijn moeder afgezonderd en door zijn genade geroepen heeft, behaagd had zijn zoon in mij te openbaren”.
Dus niet een gesprek met een hemelse Jezus, maar wel een confrontatie met God zelf, en een innerlijke verandering die hiervan het gevolg was.
En wat ontdekte Paulus precies? Dat de Christus die hij vervolgde zich in hem zelf bevond. “Niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij” zo staat het in Galaten 2.
Hij legt ook uit waarom hij vroeger zo fel gekant was tegen christenen. Hij was, zo zegt hij, een ijveraar geweest van de vaderlijke overleveringen. Maar nu, door zijn Damascuservaring, is hem duidelijk geworden dat hij al in de moederschoot door God was omgeven, nog voordat hij van de vaderlijke overleveringen had gehoord. Er ging iets in hem open, er ontkiemde iets dat steeds verborgen was gebleven. Hij drong door tot een diepere laag in zijn wezen, een goddelijke bron, en hij herkende dat ook Christus door deze bron gedreven was geweest. Door die bijzondere gebeurtenis bij Damascus had de oude mens, Saul, de mens van de wetten en de voorschriften, plaats moeten maken voor een andere persoonlijkheid. “Ik zelf leef niet meer, maar Christus leeft in mij”, aldus Galaten 2, 20.
Het verhaal dat de latere Paulus, de nieuwe mens, de lezers van zijn brieven wil inprenten is: de vaderlijke richtlijnen, de dogma’s, de regels en de voorschriften hebben niet het laatste woord, niet de navolging van de wet maar de geest van Christus maakt ons vrij, gooit het slavenjuk van ons af. Datgene wat ons van godswege in de moederschoot is geschonken, dat is bepalend voor de manier waarop we in het leven willen staan. Dankzij deze ontdekking kon de fanaticus van eertijds dat prachtige liefdeslied van 1 Korinthe 13 schrijven. “Profetieën zullen hebben afgedaan, kennis zal hebben afgedaan, want onvolkomen is ons kennen en onvolkomen ons profeteren, maar de liefde vergaat nimmermeer”. Paulus heeft de Christus in zichzelf ontdekt en er is nu medelijden en hulpvaardigheid in plaats van agressie en verkettering, naastenliefde in plaats van voorschriften en openheid in plaats van argwaan.
Toen Paulus uitlegde dat God hem al in de moederschoot had uitgekozen om afscheid te nemen van de vaderlijke overleveringen, moet hij aan psalm 139 hebben gedacht. In die psalm beschrijft de dichter dat hij zich zijn hele leven lang al door God gedragen wist. “U was het die mijn nieren vormde, die mij weefde in de schoot van mijn moeder”
Wij, ook wij, staan vanuit de moederschoot met ons wezen open naar het goddelijk geheim.
Maar in weerwil van de vaderlijke overleveringen moeten wij afdalen naar de innerlijke werkelijkheid die op de bodem van de ziel ligt. Daar worden we dan opnieuw geboren en daar worden wij werkelijk religieus. En als we het eenmaal hebben ervaren, dan weten we iets waarvan we eigenlijk niet kunnen spreken. We krijgen een nieuwe bestaanswijze, we ondergaan een innerlijk proces waarin we afdalen tot de diepste lagen in ons wezen. Om te ontdekken dat wat wij daar aantreffen God al vanaf de moederschoot in ons had gelegd. Dit is zo treffend verwoord in psalm 139 dat ik er mijn bijdrage aan de opening van het nieuwe seizoen over geloven in de toekomst mee wil besluiten.
Psalm 139 verzen 1 t/m 14:
Heer, u kent mij, u doorgrondt mij.
u weet het als ik zit of sta,
u doorziet van verre mijn gedachten,
ga ik op weg of rust ik uit, u merkt het op,
met al mijn wegen bent u vertrouwd.
Geen woord ligt op mijn tong,
of u Heer, kent het ten volle.
U omsluit mij, van achter en van voren,
u legt uw hand op mij.
Wonderlijk, zoals u mij kent,
het gaat mijn begrip te boven.
Hoe zou ik aan uw aandacht ontsnappen,
hoe aan uw blikken ontkomen?
Klom ik op naar de hemel – u tref ik daar aan,
lag ik neer in het dodenrijk – u bent daar.
Al verhief ik mij op de vleugels van de dageraad,
al ging ik wonen voorbij de verste zee,
ook daar zou uw hand mij leiden,
zou uw rechterhand mij vasthouden.
Al zei ik: ‘Laat het duister mij opslokken,
het licht om mij heen veranderen in nacht,’
ook dan zou het duister voor u niet donker zijn –
de nacht zou oplichten als de dag,
het duister helder zijn als het licht.
U was het die mijn nieren vormde,
die mij weefde in de buik van mijn moeder.
Ik loof u voor het ontzaglijke wonder van mijn bestaan,
wonderbaarlijk is wat u gemaakt hebt.
Ik weet het, tot in het diepst van mijn ziel.
Geloven in de toekomst (verkorte versie)
In het nieuwe geloven wordt niet aan beeldvorming gedaan, maar aan de vorming van het innerlijk. De gelovige mens van de toekomst creëert geen godsbeelden of denkmodellen die altijd en in iedere situatie kunnen worden toegepast, maar hij gaat op zoek naar wat zich in hemzelf voltrekt. God verhuist van de hemel naar de ziel en kiest daar zijn woonplaats.
Niet de oude richtlijnen, de dogma’s, de regels en de voorschriften hebben het laatste woord, niet de formele navolging van de wet maar de geest van Christus maakt ons vrij, gooit het slavenjuk van ons af. Datgene wat ons van Godswege in de moederschoot is geschonken, dat is bepalend voor de manier waarop we in het leven willen staan.
Dat God ons al in de moederschoot heeft uitgekozen, is treffend verwoord in psalm 139. In die psalm beschrijft de dichter dat hij zich zijn hele leven lang al door God gedragen wist. “U was het die mijn nieren vormde, die mij weefde in de schoot van mijn moeder”
Wij, ook wij, staan vanuit de moederschoot met ons diepste wezen open naar het goddelijk geheim.
Want psalm 139: 1-14 vertelt ons:
Heer, u kent mij, u doorgrondt mij.
u weet het als ik zit of sta,
u doorziet van verre mijn gedachten,
ga ik op weg of rust ik uit, u merkt het op,
met al mijn wegen bent u vertrouwd.
Geen woord ligt op mijn tong,
of u Heer, kent het ten volle.
U omsluit mij, van achter en van voren,
u legt uw hand op mij.
Wonderlijk, zoals u mij kent,
het gaat mijn begrip te boven.
Hoe zou ik aan uw aandacht ontsnappen,
hoe aan uw blikken ontkomen?
Klom ik op naar de hemel – u tref ik daar aan,
lag ik neer in het dodenrijk – u bent daar.
Al zei ik: ‘Laat het duister mij opslokken,
het licht om mij heen veranderen in nacht,’
ook dan zou het duister voor u niet donker zijn –
de nacht zou oplichten als de dag,
het duister helder zijn als het licht.
U was het die mijn nieren vormde,
die mij weefde in de buik van mijn moeder.
Ik loof u voor het ontzaglijke wonder van mijn bestaan,
wonderbaarlijk is wat u gemaakt hebt.
Ik weet het, tot in het diepst van mijn ziel.