Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern van de overdenking
Het hiernamaals als een hemel of een hel, de hemel voor de goeden en de hel voor de slechten, het is een kinderlijke voorstelling van een eeuwig leven na de dood waarmee we niet goed uit de voeten komen. Beter voorstelbaar en troostrijker zijn de woorden van Jezus als hij zegt dat het noodzakelijk is dat hij gaat omdat hij anders zijn geest niet kan zenden. Daar zit in dat de dood een fase is in de ontwikkeling van de geest die mensen moet leiden en dat maakt die dood meer aanvaardbaar bij al het verdriet dat er om de overledene is dan de gedachte dat de ziel in de hemel of de hel is.
Overdenking
Als in het christendom over het eeuwig leven wordt gesproken, dan wordt daar kennelijk mee bedoeld dat de tijd daar nooit opraakt. Die tijd is eeuwig, maar onze tijd, de menselijke tijd die met de klok in kaart wordt gebracht, die tijd is beperkt.
We spreken woorden als eeuwig en eeuwigheid vrij gemakkelijk uit, maar als je er even over nadenkt, dan kun je niet uitleggen wat je met eeuwig bedoelt. Is het een toestand waarin nooit iets verandert en alles altijd hetzelfde blijft? Dan is het iets waarin zich nooit meer iets ontwikkelt en erg interessant is dat niet. Maar als iets zich in die eeuwigheid wel ontwikkelt, dan moet dat wel heel veel zijn, meer dan alles wat in het heelal sinds de oerknal is ontstaan. Maar ook dat maakt het niet begrijpelijker.
Het concept van het hiernamaals waarmee de meesten van ons zijn opgegroeid, is ook niet zo gemakkelijk voorstelbaar. Wij leven in het perspectief van de tijd die er altijd is, zelf maar een paar jaar op deze aarde. Maar dat korte leven dat wij hier leiden in die korte tijdsspanne vergeleken met de eeuwigheid, is bepalend voor de vraag of we later in de hemel of de hel zullen komen. Tot in eeuwigheid! Hier zijn de verhoudingen wel erg zoek en dat voelt wel als onrechtvaardig aan. Want ons eindige, korte leven is in dat concept beslissend voor het oneindig leven in het hiernamaals.
Het is misschien beter om de tijd die ons is toegemeten, de menselijke tijd, zo zinvol mogelijk te maken en die niet te verspillen aan speculaties over een leven hierna. Onze tijd is de menselijke tijd en wij hebben de opdracht om die tijd te benutten en te verrijken. Het leven zelf vraagt dat van ons. Maar hoe onze menselijke tijd ook is, wij krijgen in die tijd te maken met verlies. Verlies van dierbaren, verlies van gezondheid, verlies van welstand of verlies van veerkracht. Er zijn vele soorten van verlies, maar hoe wij ermee zouden moeten omgaan, het blijft voor ons een vraagstuk.
En verlies dient zich in allerlei vormen of gedaanten aan. Je kunt een geliefde verliezen door ziekte, door dood, maar ook door ontrouw van diezelfde geliefde. Je kunt je werk, je inkomen en je huis en haard verliezen zonder dat je er iets aan kunt doen. Maar als je een geliefde verliest, dan is dat heel iets anders dan dat je je gezicht verliest doordat je werkeloos of armlastig wordt. Een geliefde die uit je leven verdwijnt, dat doet extra pijn omdat je vooral de vreugde die je had aan zijn of haar bestaan, moet missen. Hoe groter die vreugde was, hoe schrijnender het verdriet en er is geen middel voor om dat verdriet weg te nemen. Als je iemand treft die diep gebukt gaat onder het verlies van de blijdschap die de ander hem gaf tijdens zijn leven, dan schiet ieder woord te kort. Je kunt bij hem of haar gaan zitten, maar dat is dan ook alles wat je kunt. Er zijn soorten van verdriet waarvoor geen troostend woord te vinden is.
Maar je komt ook tegen dat de dood van de geliefde met de kracht van de verbeelding wordt bestreden. De achterblijvers doen alsof de overledenen er nog steeds is en dat uit zich dan bijvoorbeeld door het neerzetten van een extra bord bij het tafeldekken. Voor de overledene wordt op die manier nadrukkelijk nog een plaats ingeruimd onder de levenden. Door de verbeelding blijft de overledene aanwezig in de geest.
Doordat wij bewuste wezens zijn, weten wij dat de dood uiteindelijk bij iedereen op bezoek komt. We hebben dat te aanvaarden, maar gemakkelijk hebben we het er niet mee. Het idee dat met de dood alles eindigt, staat ons niet aan en er is geen godsdienst die zich niet bezighoudt met een leven na de dood.
In de Egyptische, de Griekse en de Germaanse mythologie, in het christendom, in de islam en zelfs ook in het jodendom, er is altijd veel aandacht voor wat er na de dood met ons gebeurt.
De leidende gedachte in al die religies is, dat de dood niet zinloos mag zijn. Het idee dat ieder mens over een onsterfelijke ziel beschikt, is daarbij behulpzaam. Na de dood vaart die ziel ten hemel en sterven betekende al in het Oude Egypte dat de ziel uit het lichaam opsteeg en terugkeerde naar zijn vaderland onder de sterren. Een ander beeld is dat van de wedergeboorte, net zoals de zon die iedere avond sterft en de volgende dag weer herrijst. En tenslotte is er het beeld van de herrijzenis, de verwachting dat de dode eens weer lichamelijk zou herrijzen. Om dat te bevorderen werden de doden gebalsemd en gemummificeerd.
In het christendom zijn die oude, symbolische beelden van wat er na de dood met ons gebeurt, overgenomen en opnieuw gevormd. De wedergeboorte komt terug in de doop, een ritueel van onderdompeling in water waardoor een mens een christen wordt die deel uitmaakt van de dood en de herrijzenis van Christus. Het opstijgen van de ziel vinden we terug in de hemelvaart en de opstanding is een ondubbelzinnige verwijzing naar de lichamelijke herleving van de dode. Het zijn in de grond symbolische beelden uit de Egyptische godsdienst en niet voor niets zijn er theologen die het Oude Egypte zien als de bakermat van het christendom.
In onze tijd en in onze cultuur wint de gedachte dat de dood het definitieve einde is, steeds meer terrein. Dat de dood het definitieve einde is, is mooi en raak verwoord in een gedicht van Vasalis.
En nu nog maar alleen
het lichaam los te laten
de liefste en de kinderen te laten gaan
alleen nog maar het sterke licht
het rode, zuivere van de late zon
te zien, te volgen – en de eigen weg te gaan.
Het werd, het was, het is gedaan.
Het werd, het was, het is gedaan. Veel zeggender kun je de ervaring van het sterfbed niet weergeven.
Het hiernamaals als een hemel of een hel, de hemel voor de goeden en de hel voor de slechten, het is een kinderlijke voorstelling van een eeuwig leven na de dood waarmee we niet goed uit de voeten komen. Beter voorstelbaar en troostrijker zijn de woorden van Jezus als hij zegt dat het noodzakelijk is dat hij gaat omdat hij anders zijn geest niet kan zenden. Daar zit in dat de dood een fase is in de ontwikkeling van de geest die mensen moet leiden en dat maakt die dood meer aanvaardbaar bij al het verdriet dat er om de overledene is dan de gedachte dat de ziel in de hemel of de hel is.
Dat wij sterfelijk zijn, het laat ons niet los en we blijven tasten naar wat ons mogelijk na die dood nog te wachten staat. Maar als moderne mensen laten wij in dat tasten ruimte over voor twijfel en de erkenning dat wij het niet kunnen weten omdat het ons begrip te boven gaat. Wat dan overblijft is de vraag naar het hanteren. Hoe hanteer je de onzekerheid over een leven na de dood en hoe kun je ermee omgaan? En hoe ga je om met je verlangen dat er ook na de dood nog een leven is? Judith Herzberg drukt die twijfel en dat verlangen mooi uit in het volgende gedicht. “Hiernamaals”
Als ik, nadat ik dood ben, nog
ergens rond mag dolen, laat het dan
op de markt zijn, in geur en kleur.
En mag die markt dan open zijn
onder de blote hemel. En mag ik dan
als vroeger met mijn moeder
zo’n puntzak gloeiend hete frites
(met veel zout uit zo’n gebutste
strooibus) met haar delen.
Afscheid, het afgesneden zijn van wat je lief was, het doet pijn en de tijd heelt die pijn lang niet altijd. Maar zo’n afscheid treft iedereen, vroeg of laat. En dat dat zo is, dat dat voor iedereen geldt, dat haalt de scherpe kantjes er al een beetje af. Voor het overige blijven de herinneringen die onze verbeelding kunnen prikkelen tot aanvaarding van het onvermijdelijke. Daarvoor hebben wij de geest, de geest die blijft nadat de dood zijn rol heeft vervuld in de doorgaande ontwikkeling van al het menselijk leven.